beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
zaakgegevens: C/10/510029 / JE RK 16-2766
datum uitspraak: 8 november 2016
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna de GI,
gevestigd te Rotterdam,
[Naam minderjarige]
, geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [roepnaam] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[Naam vader] , hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
[Naam moeder] , hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[Naam pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders,
wonende te [woonplaats]
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 13 september 2016, ingekomen bij de griffie op 14 september 2016;
- het advies ingevolge artikel 1:265j van het Burgerlijke Wetboek (hierna BW) van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) van 3 oktober 2016, ingekomen bij de griffie op 7 oktober 2016;
- het proces-verbaal van de zitting van 13 oktober 2016, waarin de kinderrechter de zaak heeft aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer;
- een faxbericht met producties van mr. E.B. van den Ouden van 21 oktober 2016, ingekomen bij de griffie op 21 oktober 2016.
Op 25 oktober 2016 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaksnummer C/10/508434/JE RK 16-2535 van de moeder (en de stiefvader) tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing.
- de moeder bijgestaan door haar advocaat mr. E.B. van den Ouden,
- de vader,
- de pleegouders,
- mw. [naam] , mw. [naam] en mw. [naam] ,
vertegenwoordigsters van de GI.
Voorts was ter zitting aanwezig mw. [naam] , de partner van vader.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- dhr. [naam] , de partner van de moeder.
Het verzoek
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar.
Op zitting heeft de GI haar verzoek als volgt toegelicht.
[de minderjarige] is thans 8 jaar en zij verblijft sinds zij een baby was in het huidige pleeggezin.
Zij is daar goed gehecht. Reeds in 2011 is er een opvoedbesluit genomen om haar verder in het pleeggezin te laten opgroeien. In 2014 heeft de Raad onderzoek gedaan naar een verderstrekkende maatregel. Dit heeft niet geresulteerd in een verzoek tot ontheffing van de ouders van het gezag. Het gerechtshof Den Haag (hierna het hof) heeft op 14 januari 2015 de opdracht gegeven een gedegen psychologisch onderzoek te laten plaatsvinden naar de hechtingsrelaties en de mogelijkheden tot terugplaatsing bij de moeder. Yulius heeft vervolgens een onderzoek gedaan, maar heeft gesteld geen uitspraak te kunnen doen over het perspectief van [de minderjarige] . Er is door Yulius ook niet naar de hechtingsrelatie met haar opvoeders gekeken. Dit vindt de GI teleustellend. De moeder en stiefvader hebben niet willen meewerken aan een gezinsopname. Ook de vader van [de minderjarige] heeft inmmidels aangegeven voor [de minderjarige] te willen zorgen. Er is een nader onderzoek nodig door het Kennis-en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna KSCD). De moeder weigert echter de benodigde handtekening te zetten. De zaak staat dus thans on hold. De GI vindt de situatie zorgelijk. [de minderjarige] heeft last van de situatie. Er wordt van alle kanten aan haar getrokken. Er is sprake van een loyaliteitsconflict. Aangegeven wordt dat [de minderjarige] na bezoeken onrustig is. Zij heeft last van spanningen, is opstandig en moe.
Het perspectief van [de minderjarige] is altijd duidelijk geweest voor de GI, en dat is het nog steeds. [de minderjarige] moet in het pleeggezin opgroeien. De GI heeft echter een opdracht van het hof gekregen en moet daar uitvoering aan geven. Vanuit Yulius is echter geen antwoord op de onderzoeksvragen gekomen. De GI zet haar vraagtekens bij de bereidheid van de moeder en haar partner (de stiefvader) tot samenwerking. De moeder en de stiefvader hebben de vrijwillige hulpverlening stopgezet. In het gezin van de moeder is onlangs sprake geweest van een drangtraject omdat de veiligheid in de thuissituatie onvoldoende kon worden ingeschat. Ten aanzien van de stiefvader is er sprake van politiemeldingen met betrekking tot agressief gedrag. Dit is zorgelijk.
Het standpunt van belanghebbenden
Namens en door de moeder is naar voren gebracht dat de beschikking van het hof van 14 januari 2015 heel duidelijk was. De moeder werd niet ongeschikt of onmachtig geacht om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer ter hand te nemen, en er bestond een gerede kans dat [de minderjarige] de stap van een thuisplaatsing ook aan zou kunnen. Het toekomstperspectief van [de minderjarige] moest op korte termijn helder worden. Thans is er echter nog immer sprake van onduidelijkheid. Dit is te wijten aan de GI.
[de minderjarige] gaat steeds meer vragen stellen, zij begrijpt niet waarom haar broertje en zusjes wel thuis kunnen wonen. [de minderjarige] vraagt de moeder ook waarom zij niet thuis kan wonen en waarom het allemaal zo lang duurt. Yulius heeft wel degelijk aangegeven, dat [de minderjarige] zich met de nodige nazorg kan hechten aan de moeder. Op die wijze is ook zus [naam] succesvol teruggeplaatst bij de moeder. Het is aan de GI om de knoop door te hakken. De moeder en de stiefvader zijn in staat kinderen op te voeden. Er zijn geen zorgen over het gezin. De drangmaatregel kwam voort uit een persoonlijke vete met mevrouw [naam] van de gemeente en is inmiddels een schone dood gestorven.
Indien de rechtbank nader onderzoek door het KSCD absoluut noodzakelijk acht, zal de moeder haar medewerking verlenen. De moeder is tot nu toe kritisch geweest over de vraagstelling aan het KSCD, omdat zij niet zit te wachten op wederom een onderzoek waarvan de uitslag door de GI vervolgens weer van tafel wordt geschoven. De GI frustreert de voortgang, om een thuisplaatsing de facto onmogelijk te maken. De GI moet bepalen waar het toekomstperspectief van [de minderjarige] ligt, in plaats van weer een nader onderzoek naar de ouders op te starten. De hereniging van [de minderjarige] met haar broer en zussen moet de weegschaal doen doorslaan in het voordeel van de moeder. Het verzoek van de GI dient te worden afgewezen. De GI heeft haar tijd verspild. De moeder heeft inmiddels tien gezinsvoogden aan zich voorbij zien trekken. Dit toont het failliet van de hulpverlening aan.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij de moeder in het verleden altijd heeft gesteund in haar verzoeken, maar dat hij er thans minder vertrouwen in heeft gekregen dat het bij de moeder goed zal gaan met [de minderjarige] . Hij vindt het derhalve van belang dat onderzocht wordt of [de minderjarige] niet beter bij hem kan komen wonen.
De pleegouders hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij zien dat het afgelopen jaar de verwarring bij [de minderjarige] is toegenomen. Zij bevindt zich thans in een spagaat. De samenwerking met de moeder en de stiefvader is ingewikkeld geworden.
De beoordeling
Vast staat dat [de minderjarige] als zeven maanden oude baby in het kader van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing in haar huidige pleeggezin is geplaatst, en dat zij inmiddels 8 jaar oud is.
Dat doet bij de rechtbank de vraag rijzen waarom er - zeker in het licht van de stelselwijziging jeugd - thans wederom een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing aan de rechtbank wordt voorgelegd en het toekomstperspectief van [de minderjarige] , tot grote frustratie van alle betrokken partijen, nog immer onduidelijk is.
Achtergrond van de gewijzigde artikelen (o.a. 1:255 en 1:266 BW) is immers, dat indien blijkt dat ouders, binnen een voor de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind niet op zich kunnen nemen, de maatregel tot gezagsbeëindiging dient te worden overwogen, waarbij het gezag zo mogelijk wordt overgedragen aan de feitelijke opvoeders zoals de pleegouders.
Dit is een belangrijke concretisering van het belang dat een kind heeft bij stabiliteit en continuïteit in de verzorging en opvoeding. Bij de eerste verlenging van een ondertoezichtstelling, en zeker na een periode van twee jaar, moet overwogen worden of het kind nog langer in onzekerheid mag blijven over zijn toekomstige opvoedingssituatie (Kamerstukken II, 2008/2009, 32 015, nr. 3, blz. 10).
Als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Verlenging over een reeks van jaren is daarbij in beginsel geen juiste maatregel (Kamerstukken II, 2008/2009, 32 015, nr. 3, blz 34).
De rechtbank constateert dat ten aanzien van het perspectief van [de minderjarige]
door de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg (hierna SJG) die in het verleden de ondertoezichtstelling op mandaat van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid uitvoerde, reeds in 2011 een opvoedbesluit is genomen om [de minderjarige] te laten opgroeien binnen het pleeggezin.
De Raad heeft op verzoek van de SJG op 24 maart 2014 een onderzoek naar een verderstrekkende maatregel gedaan, en heeft op 16 mei 2014 geconcludeerd dat de kinderrechter niet om een verderstrekkende maatregel voor de vader/en of moeder zal worden verzocht. Bij de beantwoording van de vraag of er perspectief was op thuisplaatsing bij de moeder dan wel de vader stelde de Raad evenwel in zijn onderzoek dat gezien het feit dat [de minderjarige] binnen het pleeggezin duidelijk haar basis en veiligheid ervaart, het niet meer in haar belang leek om haar terug te plaatsen bij de moeder of de vader.
In de beschikking van 14 januari 2015 heeft het hof bepaald dat het toekomstperspectief voor [de minderjarige] op korte termijn duidelijk moet worden, waarvoor noodzakelijk was dat gedegen psychologisch onderzoek zou worden verricht naar de hechtingsrelaties van [de minderjarige] en de mogelijkheden tot thuisplaatsing.
Tot op heden is het toekomstperspectief echter onduidelijk gebleven.
De rechtbank betreurt het dat het ontbreken van eenduidig en doortastend beleid kennelijk heeft geleid tot de huidige situatie waarin de verhoudingen tussen alle betrokkenen inmiddels op scherp zijn komen te staan terwijl dat eerder niet of veel minder het geval was. Zowel de verhouding tussen de moeder (inclusief de stiefvader) en de pleegouders, als die tussen de moeder en de vader, als die tussen de moeder en de GI lijken te zijn verslechterd.
De onzekerheid en onduidelijkheid over haar perspectief en de verslechterde verhoudingen hebben een negatieve weerslag op [de minderjarige] . Zij verkeert inmiddels in een loyaliteitsconflict. Beschreven wordt dat het in de afgelopen periode ook minder goed is gegaan met [de minderjarige] . Het gaat minder goed op school, zij is minder stabiel en raakt sneller van slag. De pleegouders spreken over de spreekwoordelijke spagaat waarin [de minderjarige] verkeert. Na een bezoek heeft zij langere tijd nodig om weer in het pleeggezin te landen. [de minderjarige] stelt veel vragen die duiden op een sterke behoefte aan duidelijkheid. Al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank exemplarisch voor de situatie die de wetgever bij de stelselherziening voortaan heeft willen voorkomen hetgeen ertoe heeft geleid dat de hiervoor beschreven wetswijziging is ingevoerd.
De rechtbank begrijpt dus niet waarom er door de GI geen knoop wordt doorgehakt, terwijl de GI ter zitting wel stelt dat het toekomstperspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt. Nieuw onderzoek, dat de GI wil starten, komt, wat daarvan verder ook zij, niet van de grond. Duidelijk is immers geworden dat de moeder (en de stiefvader) verdere deelname aan een gezinsopname in Yulius hebben geweigerd en dat de moeder tot nu toe om haar moverende redenen geweigerd heeft haar medewerking te verlenen aan een onderzoek door het KSCD.
Uit de zogenoemde beoordelingsboog van Timon SGJ Pleegzorg d.d. 7 september 2016 is het advies naar voren gekomen om [de minderjarige] niet terug te plaatsen bij haar moeder. Als factoren die van invloed zijn geweest op dit advies wordt door de pleegzorgwerker onder meer genoemd dat [de minderjarige] veilig is gehecht en zich positief ontwikkelt in het pleeggezin. De moeder en de stiefvader zijn enigszins terughoudend in het aanvaarden van hulp en willen graag hun eigen plan trekken. Hun samenwerking met de pleegouders en de vader staat enorm onder druk. Hierdoor wordt [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict geplaatst. De geboorte van een vierde kindje en de terugplaatsing van een ander kind betekent een enorme taakverzwaring voor de moeder en de stiefvader. Het is de vraag of zij op dit moment voldoende mogelijkheden hebben om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. Het traject bij Yulius, wat hierop antwoord zou geven, is afgebroken, aldus Timon SGJ Pleegzorg.
Los van de vraag of door de GI wel of niet (met voldoende inzet en voortvarendheid) aan de opdracht van het hof is voldaan, constateert de rechtbank dat sinds het hof de opdracht gaf, inmiddels alweer bijna twee jaar zijn verstreken. Nog altijd is er geen duidelijkheid geboden over het toekomstperspectief van [de minderjarige] . Gezien de negatieve weerslag daarvan op [de minderjarige] kan naar het oordeel van de rechtbank thans nader onderzoek door het KSCD niet meer afgewacht worden en moet op de kortst mogelijke termijn de duidelijkheid over het toekomstperspectief worden geboden. Voor de rechtbank is het uitgangspunt thans, dat [de minderjarige] verder dient op te groeien bij de pleegouders. Hierbij is gelet op de goede hechting van [de minderjarige] in het huidige pleeggezin, [de minderjarige] ’s positieve ontwikkeling daar, het feit dat zij daar reeds langer dan zeven jaar verblijft en is ingegroeid, de onaanvaardbaar lange termijn waarbinnen geen duidelijkheid is gegeven, en op het hiervoor aangehaalde advies van Timon SGJ Pleegzorg. Om al die redenen lijkt het de rechtbank overigens ook niet denkbaar dat de uitkomst van een KSCD onderzoek zou zijn, dat werken aan een thuisplaatsing bij de moeder en stiefvader in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht.
Uit voorgaande beschrijving van de zorgen rondom [de minderjarige] volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank zal, nu de ondertoezichtstelling, gelet op het vorenstaande, niet langer de geëigende weg is, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , in haar belang, verlengen, maar slechts voor de duur van een half jaar. Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Voor het overige zal het verzoek pro forma worden aangehouden. De rechtbank verzoekt de GI tegen de nader te bepalen zitting te rapporteren omtrent de actuele stand van zaken.