Bewijswaardering
Feiten 1 en 2
Inleiding
Op 26 december 2016 zijn de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] rond 17:00 uur in de buurt van de woning aan [adres] (de woning). Op de stoep voor de woning vindt een ontmoeting plaats tussen de twee verdachten en een aantal leden van de [familie slachtoffers].
Rond 18:00 uur die dag vindt in de directe omgeving van de woning een schietpartij plaats. [Medeverdachte 1] is bij deze schietpartij als schutter betrokken en hij hanteert hierbij een 9 mm vuurwapen. Bij de schietpartij worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door meerdere kogels in het lichaam getroffen en bij beide slachtoffers ontstaan diverse schotletsels. Een aantal van die schotletsels is zo ernstig dat de slachtoffers aan - de verwikkelingen en/of de weefselschade van - die schotletsels overlijden.
Standpunt officier van justitie
De verdachte en [medeverdachte 1] zijn beiden als medepleger betrokken bij de bedreigingen van leden van de [familie slachtoffers] op de stoep van de woning rond 17:00 uur. Zij hebben met die bedreigingen de leden van de [familie slachtoffers] gewaarschuwd dat zij ‘terug zouden komen en dat zij eraan zouden gaan’. Nadat zij gedurende enige tijd over dat plan hadden nagedacht hebben zij de daad bij het woord gevoegd en hebben zij de beide slachtoffers vermoord. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben daarmee ook twee vuurwapens in vereniging voorhanden gehad.
Standpunt verdediging
Teruggebracht naar de kern - en voor zover van belang - is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte aan het eind van de middag rond de klok van 17:00 uur bij de woning is geweest. Van enige bedreiging van leden van de [familie slachtoffers] op dat moment is geen sprake geweest. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kunnen het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij het dodelijke schietincident niet dragen. Andere (feitelijke) betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten is niet komen vast te staan.
Te beantwoorden vragen
De vragen die tijdens het onderzoek op de zitting centraal hebben gestaan en die - mede naar aanleiding van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging - bij deze bewijswaardering moeten worden beantwoord zijn:
-
Is de verdachte (mede)pleger van de bedreigingen die rond 17:00 uur voor de deur van de woning zouden zijn geuit in de richting van leden van de [familie slachtoffers]?
-
Zijn er twee wapens gebruikt op de plaats delict?
-
Is de verdachte de tweede schutter?
a. (Mede)plegen bedreigingen
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat rond 17:00 uur de verdachte op de stoep bij de woning een woordenwisseling krijgt met de in de tenlastelegging onder feit 3 genoemde leden van de [familie slachtoffers]. Bij de woordenwisseling ontstaat ook een schermutseling tussen de verdachte en [slachtoffer 1]. Op het moment dat de verdachte en [medeverdachte 1] bij de woning weglopen zegt de verdachte: ‘Ik kom wel terug. Jullie gaan eraan. Jullie gaan zien’, ‘Ik kom terug voor jullie’, ‘...we komen terug, je bent de lul....’ in de richting van de daar aanwezige leden van de [familie slachtoffers].
De door de verdachte geuite teksten zijn bedreigend van aard. De teksten in samenhang en in het licht van de omstandigheden bezien zijn bovendien geschikt om een redelijke vrees te doen ontstaan bij de leden van de [familie slachtoffers] dat hen zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht en/of dat zelfs hun leven in het geding zou kunnen komen.
De verdachte en [medeverdachte 1] kunnen niet als medepleger van de bedreigingen worden gezien. [Medeverdachte 1] heeft in de eerste plaats geen opzet op de bedreigingen gehad. Daarbij is van belang dat de bedreigingen door de verdachte nogal plotseling worden geuit. Pas bij het gehaaste vertrek van beide verdachten doet de verdachte zijn uitlatingen. Dat [medeverdachte 1] er in aanmerkelijke zin rekening mee moest houden dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden bedreigingen zou doen aan het adres van de leden van de [familie slachtoffers] kan niet uit het dossier volgen. Op de tweede plaats springt ook de nauwe en bewuste samenwerking niet in het oog. [Medeverdachte 1] is samen met de verdachte aanwezig bij de woning, maar die aanwezigheid op zichzelf is voor vaststelling van de samenwerking onvoldoende. Van andere omstandigheden voorafgaand, tijdens of na de bedreigingen die een - significant - aandeel van de verdachte in de context van de bedreigingen zouden kunnen onderbouwen is niet gebleken. Ook daaruit kan de nauwe en bewuste samenwerking dus niet volgen.
Tussenconclusie
De verdachte is aan te merken als de pleger van de bedreigingen die rond 17:00 uur voor de deur van de woning zijn geuit in de richting van leden van de [familie slachtoffers]. Van het medeplegen van dat feit zal de verdachte worden vrijgesproken.
Zijn er twee wapens gebruikt op de plaats delict?
Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid:
- -
Op de plaats delict zijn in de directe omgeving van één van de slachtoffers bij elkaar gegroepeerd vier hulzen van het kaliber 9 mm en twee hulzen van het kaliber 7.65 mm gevonden. De vier 9 mm hulzen zijn verschoten met één vuurwapen met een kaliber van 9 mm en de twee 7.65 mm hulzen zijn verschoten met één vuurwapen van het kaliber 7.65 mm.
- -
De kogels en/of kogeldelen die zijn aangetroffen in de arm van [slachtoffer 1] en in de kleding van de beide slachtoffers zijn verschoten met hetzelfde wapen met een 9 mm kaliber.
- -
Op de handenschoenen en de mouwen van de jas van [slachtoffer 2] en op de handen en de mouwen van het colbert van [slachtoffer 1] zijn schotresten aangetroffen. Deze schotresten hebben eenzelfde elementsamenstelling als één van de twee 7.65 mm hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen.
Tussenconclusie
Wanneer deze feiten en omstandigheden worden geplaatst tegen de achtergrond van de in de inleiding genoemde feiten en omstandigheden komt vast te staan dat [medeverdachte 1] als schutter betrokken is geweest bij het schietincident en dat hij daarbij beide slachtoffers met zijn wapen met een kaliber van 9 mm heeft getroffen. Daarnaast is zeer aannemelijk dat tijdens het schietincident zich nog een schietproces heeft voltrokken met een wapen met een kaliber van 7.65 mm.
Is de verdachte de tweede schutter?
De verdachte ontkent aanwezig te zijn geweest op de Branding ten tijde van de schietpartij.
In het dossier is echter een aantal bewijsmiddelen voorhanden die de verdachte als schutter op de plaats delict brengen. Kort gezegd zijn dat - met name - de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. [Getuige 1] was samen met [medeverdachte 2] voorafgaand aan de schietpartij aanwezig bij de ontmoeting bij de Aldi. [Getuige 2] was als gast aanwezig in de woning.
[Getuige 1] zegt in zijn verklaring van 26 januari 2017 dat de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zeer kort voor het schietincident op enkele tientallen meters van de plaats delict zijn, zij vervolgens in de richting van de plaats delict lopen, hij de verdachten uit het oog verliest en hij vrijwel direct daarna ‘tak, tak, tak’ hoort.
[Getuige 2] verklaart op 29 december 2016 dat hij getuige is geweest van de ontmoeting die plaatsvond voor de woning tussen twee jongens en een aantal leden van de [familie slachtoffers]. Vervolgens verklaart hij met betrekking tot de schietpartij het volgende:
‘Ik hoorde klappen en ik zag twee jongens rennen. Ik zag dat de schutter vanuit de richting van de Aldi kwam. Ik zag twee jongens rennen vanaf de Aldi, daarna hoorde ik knallen. Ik zag dat het diezelfde jongens waren die ik eerder die avond had gezien.’
[Getuige 2] verklaart op 29 maart 2017:
‘Ik hoorde klappen, ik keek uit het raam van de keuken. Ik zag twee mannen. Ik zag twee mannen met gestrekte hand een schietende beweging maken. Ik hoorde schoten op dat moment. De mannen stonden dicht bij elkaar in de buurt. Ik kan niet precies vertellen hoe ver de mannen van elkaar vandaan stonden. De mannen richtten in de richting Ebstroom. Vervolgens draaiden ze om en renden ze weg in de richting van de Aldi.’ (…) ‘Ik zag die jongens allebei met gestrekte armen richten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en ik hoorde schoten.’
In samenhang met de onder b) getrokken tussenconclusie dat een tweede schietproces op de plaats delict zeer aannemelijk is bieden deze verklaringen in beginsel voldoende basis voor de vaststelling van de betrokkenheid van de verdachte als tweede schutter bij het schietincident. Op de inhoud en/of op de wijze van totstandkoming van deze verklaringen c.q. de hierin besloten liggende herkenningen van de verdachte is echter het één en ander op te merken.
Herkenning [getuige 1]
De herkenning van de verdachte door [getuige 1] op 10 januari 2017 komt als volgt tot stand:
V: Kun je die kleinste meer omschrijven?
A: Ik weet het niet, ik stond er niet dichtbij.
V: Zou je die jongens nog een keer herkennen?
A: Ik weet het niet. Die kleine heeft me een keer gevraagd om een lamp van een auto te vervangen, ik zou hem wel herkennen.
V: Vind je het goed als we die andere jongen aanduiden met ‘de grote’?
A: Ja dat vind ik goed.
V: Kun je die grote omschrijven?
A: Hij droeg een lange jas tot boven zijn knie en hij droeg zijn capuchon over zijn hoofd. Ik kan niks zeggen over de kleur van de jas het was een donkerkleurige jas. Die kleine droeg ook een donkerkleurige jas tot net boven zijn knie, ik denk dat hij ook een capuchon op zijn hoofd droeg maar dat weet ik niet zeker. Verder kan ik de jongens niet omschrijven.
V: Zullen we verdergaan waar we gebleven waren? We hebben de plattegrond voor ons liggen, je hebt aangegeven dat jij vanaf de Aldi de Kastanjelaan overstak en je zag dat [medeverdachte 2] en de jongens vanachter de Aldi de Kastanjelaan op liepen in de richting van de Branding.
A: Ja dat klopt.
V: Hoe groot was de afstand tussen jou en [medeverdachte 2] en de jongens?
A: Ongeveer 20 meter denk ik. [Medeverdachte 2] liep ongeveer een meter achter de twee jongens aan.
V: Nog even terug naar die jongens, we laten je even een foto zien. We willen graag weten of dit de jongens zijn die daar op dat moment waren?
A: Ja. Links zie ik [medeverdachte 2], de middelste jongen op de foto de jongen met het petje is de kleine jongen. Rechts op de foto zie ik de ‘grote’ jongen.
V: Weet je ook hun namen?
A: Ik weet het niet, misschien als ik hun naam hoor...
V: [Getuige 1], zie jij [medeverdachte 1] op de foto?
A: Ja, die kleine is [medeverdachte 1].
V: En de grote?
A: Misschien als ik die naam hoor?
V: Die grote jongen heeft [bijnaam verdachte] als bijnaam, zijn echte naam is [de verdachte]
A: Ja, [bijnaam verdachte], die jongen heet [bijnaam verdachte].
V: Oke, dus als we het vanaf nu hebben over de kleine jongen dan hebben we het over [medeverdachte 1] en als we het hebben over de grote jongen dat hebben we het over [bijnaam verdachte].
A: Ja.’
Over deze herkenning heeft [getuige 1] bij de rechter-commissaris het volgende opgemerkt:
Volgens mij was er daar een grote en een kleine. Ik heb dat zelf gezien. Volgens mij was het die kleine die later bij ons in de auto sprong. Ik kan ze verder niet goed meer beschrijven nu. Ze hadden capuchons op. Volgens mij hadden ze donkere kleding aan. Ik heb hen op een afstandje gezien. Ik weet nu niet meer die afstand maar heb dat bij de politie precies aangewezen. Het klopt dat ik één foto heb gezien bij de politie. Dat was een foto van drie jongens die een waterpijp aan het roken waren. [Medeverdachte 2] was daarbij. Ik weet niet meer wat de politie zei bij de foto. Ik weet niet meer wat ik zelf dacht toen ik die foto zag. Volgens mij zei ik: ‘dit zijn die vrienden van [medeverdachte 2] toch’. Dat was omdat ze samen een waterpijp rookten.
Uit het voorgaande volgt dat de wijze waarop de herkenning van de verdachte tot stand komt veel te wensen overlaat.
[Getuige 1] geeft in zijn verklaringen steeds aan dat hij op enige afstand is geweest van de twee jongens die hij op aangeven van de politie ‘de grote’ en ‘de kleine’ noemt. De beschrijving die hij van de twee jongens geeft is uiterst summier. Het betreft slechts een algemene beschrijving van de kleding. Veel basis voor een herkenning ligt in de waarneming van [getuige 1] dan ook niet besloten. De herkenning dat een van de jongens de verdachte is komt - wellicht mede hierdoor - pas tot stand nadat de politie een foto toont met daarop de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Bij het tonen van de foto wordt de vraag gesteld:
‘We willen graag weten of dit de jongens zijn die daar op dat moment waren?’
Herkenning [getuige 2]
De herkenning van de verdachte door [getuige 2] in zijn verklaring van 29 maart 2017.
Op de vraag van de verhorende verbalisanten of de twee schietende jongens dezelfde jongens waren die eerder door het raam hadden gekeken antwoordt [getuige 2]: ‘Dat weet ik niet, het was inmiddels donker ik kan niet zeggen of het diezelfde twee jongens waren.’ Op de aanvullende vraag of het misschien, gezien hun postuur, dezelfde jongens geweest zouden kunnen zijn, antwoordt [getuige 2]: ‘Nee, dat kan ik niet zeggen.’
In de woordelijke uitwerking van het verhoor van 29 maart 2017 is het antwoord van [getuige 2] op de vraag: ‘waren dezelfde jongens die eerder kwamen .. euh.. problemen maken, die jongens of weet je dat niet?’ ‘nee, dat kan ik jou niet zeggen.’ (…) ‘nee dat kan ik je nooit hebben verteld want s 'avonds kan je van niemand het gezicht zien..niks zien’
In feite neemt [getuige 2] met deze verklaring de herkenning van de verdachte als tweede schutter in zijn geheel terug. Dat geeft hij bovendien handen en voeten door aan te geven dat hij dat nooit heeft kunnen verklaren omdat het donker was. Dat het donker was op dat moment is van algemene bekendheid. Op 26 december 2016 was de zon om 16:33 uur onder.
Beoordeling
De wijze van totstandkoming van de herkenning van de verdachte door [getuige 1] leidt tot twijfel aan de bewijskracht van die herkenning. Deze herkenning op zichzelf beschouwt overtuigt door de beschreven gang van zaken niet. Het tonen van de foto en de vraagstelling daarbij treffen de herkenning als het ware in het hart.
Die bewijskracht van de herkenning van de verdachte zou nog hersteld kunnen worden als de herkenning steun zou hebben gevonden in andere bewijsmiddelen. Daar wringt echter de schoen. Het enige andere bewijsmiddel dat de verdachte op de plaatst delict brengt is de verklaring van [getuige 2]. De herkenning die in de eerste verklaring door [getuige 2] is gegeven wordt door hem in zijn tweede verklaring gemotiveerd tegengesproken. Sterker nog: [getuige 2] zegt eigenlijk dat hij de eerste verklaring nooit heeft kunnen doen.
Alles overziend lijkt het erop dat het incident in de vooravond bij de - totstandkoming van - de herkenningen leidend is geweest. Bij zowel de politie als de getuigen lijkt de wens mogelijk de vader van de gedachte te zijn geworden.
Eindconclusie
Op grond van de gemankeerde herkenningen van [getuige 1] en [getuige 2] kan de verdachte niet worden aangemerkt als de tweede schutter. Nu andere overtuigende bewijsmiddelen op dit punt ontbreken zal de verdachte daarom van de feiten 1 en 2 worden vrijgesproken.
Standpunt officier van justitie
Het feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Er is een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat er geschoten is en er wordt ter plaatse een huls aangetroffen. Verder bevinden zich in het dossier de verklaringen, afgelegd in 2017, van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1], van [getuige 3] en het tapgesprek tussen [getuige 3] en [getuige 4].
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat niet op overtuigende wijze is komen vast te staan dat de verdachte op 22 augustus 2015 in Brielle een vuurwapen van het kaliber 7.65 mm met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Daarbij is met name doorslaggevend het tijdsverloop en de wisselende verklaringen over de identiteit van de persoon die op 22 augustus 2015 zou hebben geschoten.
Conclusie
De verdachte zal ook worden vrijgesproken van feit 4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij op 26 december 2016 te Hellevoetsluis,
[slachtoffer 1] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend in de Papiamentse taal aan die [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] de woorden toegevoegd ‘Ik kom wel terug. Jullie gaan eraan. Jullie gaan zien’ en/of ‘Ik kom terug voor jullie’ en/of ‘...we komen terug, je bent de lul...’.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer perso(o)n(en) genaamd
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer vuurwapen(s)
één of meer kogel(s) afgevuurd op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], daarbij /
daarmee treffend en/of verwondend die [slachtoffer 1] in de romp en/of die
[slachtoffer 2] in het bekken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] is / zijn overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis, op of aan de openbare weg,
de Branding en/of de Kastanjelaan, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2],
welk geweld bestond uit het met een of meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s)
afvuren op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], daarbij / daarmee treffend en/of
verwondend die [slachtoffer 1] in de romp en/of die [slachtoffer 2] in het bekken,
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld de dood voor die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) als
bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens
en munitie, te weten een of meer vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3
van die wet, al dan niet geschikt om automatisch te vuren, met daarbij voor
dat / die vuurwapen(s) geschikte munitie, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
dreigend (in de Papiamentse taal) aan die [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] en/of
[benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] de woorden toegevoegd "Ik kom wel terug. Jullie gaan eraan. Jullie gaan zien" en/of "Ik kom terug voor jullie" en/of "...we
komen terug, je bent de lul...", althans woorden van soortgelijke dreigende
aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te Brielle
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet, geschikt om automatisch te vuren, kaliber 7,65 mm Browning en/of voor
dat wapen geschikte munitie
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet in de vorm van een pistool, kaliber 7,65 mm Browning en/of voor dat
wapen geschikte munitie
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie