4.3
Oordeel van de rechtbank
Is er via de luchtvrachten cocaïne vervoerd?
Vast staat dat er in de periode van mei 2005 tot en met februari 2008 twaalf luchttransporten vanuit Brazilië naar Frankfurt hebben plaatsgevonden, met volgens de vervoersdocumenten een lading Ecoflame aan boord. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat met deze twaalf luchttransporten cocaïne is vervoerd. Het SFO4 geeft hiervoor meerdere concrete aanwijzingen, onderbouwd door verwijzingen naar andere wettige bewijsmiddelen. Om te beginnen werden tien van de twaalf luchttransporten gereed gemaakt in een loods in [plaats 1] in Brazilië. Dit is dezelfde loods waar de cocaïne is aangetroffen waar veroordeelde in de strafzaak voor is veroordeeld. De cocaïne werd toen verpakt aangetroffen in dozen met het opschrift Ecoflame. De blikjes brandgel waren uit de dozen gehaald en vervangen door cocaïne. De rechtbank heeft in de strafzaak overwogen dat veroordeelde “de bewuste loods in [plaats 1] heeft laten huren om daar de cocaïne te laten verpakken en te laten voorzien van een deklading”5. Verder blijkt dat de opgegeven eindbestemmingen van de luchtvrachten in Polen niet corresponderen met de daadwerkelijke eindbestemming, [naam bedrijf 1] in Rotterdam en Barendrecht.
De rechtbank gaat voorts uit van de volgende in het vonnis in de strafzaak genoemde feiten en omstandigheden: “Uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij de eerdere transporten Ecoflame, waarbij de verdachte betrokken was, de volgende modus operandi werd gehanteerd. In een loods te [plaats 1] (Brazilië), die eerst door de verdachte en later ook namens hem werd gehuurd door [naam medeverdachte] , werd de aldaar aanwezige Ecoflame brandgel afkomstig van het bedrijf [naam bedrijf 2] in dozen verpakt. Deze dozen werden volgens de vrachtpapieren van vliegmaatschappij Lufthansa, via Frankfurt (Duitsland) verzonden naar [naam scheepvaartbedrijf] te [plaats 2] in Polen. Van voornoemde transporten die reeds in juni 2005 plaatsvonden en doorgingen tot begin 2008, is vast komen te staan dat deze na aankomst in Frankfurt (Duitsland) nimmer in Polen zijn afgeleverd. Van tenminste één luchtvracht, d.d. 2 februari 2008, is reeds op grond van de vrachtpapieren vast te stellen dat deze direct verzonden is naar [naam bedrijf 1] te Rotterdam, Nederland. Niet aannemelijk is geworden dat de brandgel daadwerkelijk als eindbestemming Polen had nu uit onderzoek is gebleken dat [naam scheepvaartbedrijf] geen (zakelijke) relatie heeft, noch heeft gehad met [naam bedrijf 1] te Nederland of [naam bedrijf 2] te Brazilië en dat er bovendien geen open vuur en dus geen brandgel is toegestaan op de schepen van Stena Line (...) De chauffeurs die in de periode juni 2005 tot februari 2008 de vracht van Frankfurt naar Rotterdam of Barendrecht hebben gereden, hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat de vracht afgeleverd werd op het opgegeven adres van [naam bedrijf 1] , te weten [adres 1] te Rotterdam of de [adres 2] te Barendrecht. Expediteurs die de chauffeurs inhuurden, [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] hebben verklaard na september 2006 te zijn benaderd door of namens [naam veroordeelde] ofwel [bijnaam veroordeelde] om de vracht niet naar Polen, maar naar Rotterdam of Barendrecht te vervoeren. Onderweg van Frankfurt naar Nederland werden de chauffeurs meermalen gebeld met het verzoek aan te geven wanneer zij op de plaats van bestemming zouden arriveren en werden in ieder geval één keer de vrachtpapieren ondertekend door een persoon genaamd [bijnaam veroordeelde] . Op 16 september 2007 is expediteur [naam bedrijf 3] verzocht om de chauffeur te informeren dat alvorens hij met de vrachtwagen bij [naam bedrijf 1] te Barendrecht zou arriveren, er contact gezocht moest worden met het telefoonnummer: [gsm-nummer] . Voornoemd telefoonnummer komt in het onderzoek ook naar voren tijdens het getuigenverhoor van mevrouw [naam getuige 1] te [plaats 1] , Brazilië. Wederom wordt dit nummer gelinkt aan de naam ‘ [bijnaam veroordeelde] ’ die - volgens de verklaring van getuige [naam getuige 1] - te [plaats 1] alcohol (warming)gel exporteerde bestemd voor zijn eigen bedrijf. Na een fotoconfrontatie blijkt getuige [naam getuige 1] , in de foto van de verdachte ‘ [bijnaam veroordeelde] ’ te herkennen. Uit het vorenstaande blijkt dat de dozen Ecoflame brandgel van alle luchtvrachten die zijn onderzocht, uiteindelijk zijn afgeleverd bij het bedrijf [naam bedrijf 1] te Nederland en in ieder geval een aantal keren in ontvangst zijn genomen door de verdachte”.6
Uit het SFO blijkt verder dat de gemiddelde kostprijs van een luchttransport per blikje Ecoflame € 2,09 was, terwijl de gemiddelde consumentenprijs per blikje € 0,41 was. Daarbij komt dat er vier dure luchttransporten plaatsvonden in een periode waarin Ecoflame nog zowel in Rotterdam als in Polen op voorraad was.7 Aangezien het transport veel duurder is dan de opbrengst, is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de dozen van Ecoflame daadwerkelijk potjes Ecoflame bevatten. Gezien het aantreffen van de cocaïne in de loods en het ontbreken van een andere verklaring houdt de rechtbank het ervoor dat de lading van alle 12 luchttransporten cocaïne was. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het vonnis in de strafzaak en de overige hiervoor genoemde omstandigheden voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde de 12 luchttransporten heeft georganiseerd en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) de invoer van grote hoeveelheden cocaïne in de periode mei 2005 tot en met februari 2008.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanwijzingen in het dossier dat niet alle luchttransporten geslaagde cocaïnetransporten waren. Het gegeven dat veroordeelde in 2006 schulden had is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan te nemen dat met de eerste drie transporten geen cocaïne is vervoerd. Het is immers mogelijk dat de cocaïne op een later moment is verkocht, dat veroordeelde zijn deel van de winst pas later heeft ontvangen, of dat hij zijn geld aan andere zaken besteedde dan het aflossen van schulden. Ook de omstandigheid dat de goederen voor de eerste twee transporten niet in de loods in [plaats 1] zijn ingepakt, vindt de rechtbank, gelet op alle overige bedenkelijke omstandigheden rondom deze transporten, onvoldoende om aan te nemen dat er met deze transporten – anders dan met de daaropvolgende 10 transporten – geen cocaïne is vervoerd.
Nettogewicht cocaïne en het totaalbedrag aan opbrengst
Het Openbaar Ministerie is bij de berekening van het nettogewicht van de cocaïne uitgegaan van de netto gewichten die staan vermeld op de facturen van [naam bedrijf 2] , de producent van de blikjes brandgel, en de ‘airway bills’ van vliegtuigmaatschappij Lufthansa. Volgens het Openbaar Ministerie is aannemelijk dat de hoeveelheid vervoerde cocaïne per luchttransport gelijk was aan het nettogewicht van de blikjes brandgel. Basis van deze veronderstelling is een onderschept sms-bericht van verdachte aan een medeverdachte met de tekst ‘max 770’, waarna 7 dagen later een luchtvrachtlading Ecoflame met een nettogewicht van 768 kilogram vanuit de loods in [plaats 1] wordt verzonden. Door deze rekenwijze op alle vluchten toe te passen is het Openbaar Ministerie uitgekomen op een totaal nettogewicht van 7.123,74 kilogram.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niets heeft ingebracht tegen deze wijze van berekening van de hoeveelheid vervoerde cocaïne. De enkele suggestie van de verdediging dat er mogelijk ook testtransporten hebben plaatsgevonden is in het geheel niet onderbouwd. De raadsvrouw heeft nog wel een tegenberekening gemaakt, waarin zij is uitgegaan van het aantal blikjes Ecoflame maal het gewicht per blikje. Daarmee komt zij op lagere nettogewichten uit dan die onder ‘net weight’ staan vermeld op de facturen en vervoersdocumenten. Enkel het feit dat de ‘net weight’ niet exact correspondeert met het aantal blikjes keer de inhoud aan Ecoflame, acht de rechtbank echter onvoldoende om van een ander nettogewicht uit te gaan. Te meer omdat de rechtbank het juist niet aannemelijk vindt dat er daadwerkelijk Ecoflame in de dozen heeft gezeten. De rechtbank gaat dan ook uit van het nettogewicht wat onder ‘net weight’ op de vervoersdocumenten staat vermeld, zoals in het SFO aan de berekening ten grondslag is gelegd. Gelet op het nettogewicht van 7.123,74 kilogram en met inachtneming van de in het rapport en de in het SFO genoemde bedragen – die door de verdediging onweersproken zijn gelaten – komt de rechtbank, net als het SFO, op een totale winst uit de 12 luchttransporten van € 192.089.045,09.
De rol van veroordeelde en het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank vindt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de aanname van het Openbaar Ministerie dat veroordeelde 1/3 deel van de totale winst heeft ontvangen. Enkel een onbevestigd bericht van een CIE-informant dat veroordeelde met twee anderen in cocaïne zou handelen is daarvoor onvoldoende. De rechtbank ziet wel aanknopingspunten in het dossier en met name ook in het vonnis in de strafzaak voor een leidinggevende rol van veroordeelde, maar die leiding beperkt zich tot het regelen van het transport. De officier van justitie heeft geen bewijsmiddelen gepresenteerd waaruit aannemelijk wordt dat veroordeelde de eigenaar was van de cocaïne en/of dat hij hoeveelheden cocaïne in Nederland heeft verkocht. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat veroordeelde met het regelen van de transporten 1/3 van de totale winst van de partijen cocaïne zou hebben gekregen.
Dat hij bij de luchttransporten een aanzienlijke rol heeft gespeeld blijkt uit het volgende. Zoals hiervoor en in de strafzaak is overwogen blijkt allereerst dat veroordeelde de loods in Brazilië heeft laten huren en dat hij degene was die heeft geregeld dat de transporten niet in Polen, maar bij [naam bedrijf 1] in Nederland werden afgeleverd. Bovendien zijn er sterke aanwijzingen dat veroordeelde een aantal transporten zelf heeft afgehaald. Daarnaast blijkt uit het SFO dat veroordeelde ten tijde van tien van de twaalf luchttransporten, in Brazilië aanwezig was. Dit is onder meer gebleken uit vliegtickets, hotelkosten en pintransacties. Getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 3] hebben tegenover de politie voorts verklaard dat zij door “ [bijnaam veroordeelde] ” (de rechtbank gaat ervan uit dat daarmee veroordeelde is bedoeld) zijn gevraagd om inpakwerkzaamheden te verrichten in de loods. Veroordeelde is dus niet alleen betrokken geweest bij de omleiding van de transporten van Polen naar Nederland en de ontvangst van de vracht in Nederland, maar hij had ook de touwtjes in handen bij de verzending vanuit Brazilië. Gelet op deze omstandigheden is het aannemelijk dat hij hiervoor een aanzienlijke vergoeding heeft gekregen. In het SFO wordt daarnaast beschreven dat de contante uitgaven van veroordeelde in de periode van 1 januari 2005 tot 1 april 2008 zijn vastgesteld op minimaal € 1.014.592,72. Daarnaast heeft hij onder meer woningen op Malta en een schip met een aankoopbedrag van USD 500.000,- gekocht. Ook blijkt uit het SFO dat hij meerdere dure aankopen bij Antwerpse juweliers heeft gedaan en dat hij zeer regelmatig in het casino kwam en daar met grote sommen geld speelde. Dit terwijl zijn legale inkomen onvoldoende was om over zulke geldbedragen te beschikken en zulke aankopen te financieren.8 Ook is gebleken dat veroordeelde op 4 april 2008 in Hannover door de Duitse douane is gecontroleerd op het moment dat hij € 989.500,- in contanten vervoerde. Gelet op deze omstandigheden is het aannemelijk dat veroordeelde heeft beschikt over een aanzienlijke inkomstenbron uit de handel in verdovende middelen.
Omdat veroordeelde geen enkel inzicht heeft gegeven in welk bedrag hij heeft ontvangen, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan een schatting te maken hoeveel veroordeelde per transport daaraan heeft verdiend. Gelet op de essentiële rol die veroordeelde bij de transporten heeft gespeeld, maar ook gelet op zijn uitgavenpatroon, schat de rechtbank dat hij bij elk transport ten minste 5 % van de winst heeft ontvangen. In totaal schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde dus op:
5 % van € 192.089.045,09 = € 9.604.452,25