4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit. Op 23 januari 2013 heeft de Douane in de Rotterdamse haven zeven containers gecontroleerd, die door verdachte van Duitsland, via Nederland, naar China werden vervoerd. Op de begeleidende papieren stond vermeld dat de lading mixed metal scrap betrof en werd aangeduid met afvalcode B1050. Bij vijf van de zeven containers ontbrak een CCIC-certificaat. Op de overgelegde Bijlagen VII van vijf containers stond in vak 7, bij de inrichting voor nuttige toepassing, een naam vermeld van een onderneming die is gevestigd op de 25e etage van een kantoorgebouw in Hongkong. Hierdoor zijn de formulieren niet juist ingevuld, zo schrijft de Douane, nu het evident is dat op een dergelijke plek geen metaalverwerkingsbedrijf is gevestigd.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde handelen in strijd met artikel 2 onder 35 sub e en sub g van de EVOA, op grond van de bevindingen van de Douane. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de Verordening 1418/2007 en heeft gesteld dat China, als niet-OESOland, in antwoord op het op grond van artikel 37 van de EVOA gedane schriftelijke verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschap (de zogenaamde Questionnaire) aanvullende voorwaarden voor de uitvoer van afvalstoffen vanuit de Gemeenschap heeft gesteld, waaronder het vereiste van het CCIC-certificaat., De antwoorden op de Questionnaire zijn opgenomen in de Verordening 1418/2007 en zijn daardoor onderdeel van het communautaire recht geworden. Nu verdachte vijf containers heeft vervoerd zonder CCIC-certificaat heeft zij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2 onder 35 sub e van de EVOA. Verdachte heeft ook op Bijlage VII onjuist vermeld door wie het afval verwerkt zou worden en heeft daarmee artikel 2 onder 35 sub g onder iii van de EVOA overtreden.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van overtreding van artikel 2 onder 35 sub f van de EVOA, gezien het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:95).
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar hetzelfde arrest van de Hoge Raad vrijspraak bepleit van overtreding van artikel 2 onder 35 sub f van de EVOA.
Overtreding van artikel 2 onder 35 sub e van de EVOA kan evenmin bewezen worden, nu deze bepaling ziet op de verwerking van afvalstoffen en Verordening 1418/2007 ziet op de overbrenging van afvalstoffen. Van een overbrenging was nog geen sprake.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
- Overtreding van artikel 2 onder 35 sub e en/of f EVOA
Vast staat dat sprake is van uitvoer uit Nederland van een afvalstof in de zin van de EVOA naar een land (te weten: China), waarop het OESO-besluit niet van toepassing is (hierna: een niet-OESO land) met als doel een nuttige toepassing. Op deze uitvoer zijn de artikelen 36 en 37 van de EVOA van toepassing.
Artikel 36, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat de uitvoer van afvalstoffen voor nuttige toepassing verboden is voor onder andere: “f) afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden”.
Artikel 37 betreft afvalstoffen genoemd in bijlage III of IIIA waarvan de uitvoer niet reeds is verboden krachtens artikel 36. In artikel 37 is geregeld dat de Commissie een schriftelijk verzoek - de Questionnaire - aan ieder niet-OESO land zendt, waarop ieder niet-OESO land schriftelijk kan bevestigen dat de afvalstoffen (met het oog op de nuttige toepassing in dat land) vanuit de Unie mogen worden uitgevoerd en voorts kenbaar maakt welke controleprocedure in dat land zal worden toegepast.
Als reactie op de Questionnaire zijn er voor de niet-OESO landen drie mogelijkheden:
-
een verbod,
-
een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van de EG Verordening en
-
geen controle in het land van bestemming.
China heeft voor de afvalstof met code B1050 voor wat betreft mixed metal scrap bevestigd dat het afval voor nuttige toepassing mag worden uitgevoerd naar China en daarbij antwoord c) (geen controle) aangevinkt. China heeft dus niet gekozen voor een invoerverbod ex artikel 36 van de EVOA.
China heeft aan haar antwoord op de Questionnaire toegevoegd dat voor sommige stoffen (waaronder B1050) een andere controleprocedure volgens het toepasselijke nationale recht zal worden gevolgd. Deze ‘andere procedure’ brengt met zich dat voor invoer drie documenten vereist zijn, waaronder het CCIC-certificaat. China heeft - bij het antwoord op de Questionnaire - geschreven dat het niet is toegestaan een lading afval die niet aan alle vereisten voldoet, te importeren. Het invoeren van afvalstoffen zonder te zijn vergezeld van een CCIC-certificaat is dus verboden.
De Commissie heeft na ontvangst van de antwoorden van de niet-OESO landen de EG‑verordening 1418/2007 vastgesteld (op basis van artikel 37, tweede lid van de EVOA). In die verordening zijn de antwoorden op de Questionnaire opgenomen en heeft de Commissie - naast de kolommen a), b) en c) - in een kolom d) vermeld of er in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
In genoemde EG‑verordening 1418/2007 is uit B1050 het mixed metal scrap in kolom d) opgenomen en niet in de kolom met verboden stoffen (kolom a)). De opname in kolom d) en niet in kolom a), betekent dat er geen sprake is van een verbod als bedoeld in artikel 36 van de EVOA. Artikel 2 onder 35 sub f van de EVOA verbiedt handelen in strijd met de artikelen 34, 36, 39, 40, 41 en 43. Nu er geen sprake is van een handelen in strijd met artikel 36 (voor de uitvoer van deze stof naar China geldt immers geen uitvoerverbod) of één van de andere genoemde artikelen in artikel 2 onder 35 sub f, dient verdachte te worden vrijgesproken van dit deel van het ten laste gelegde.
Dat is anders voor wat betreft het onder sub e ten laste gelegde. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het door China op grond van artikel 37 vereiste CCIC-certificaat door de Europese Commissie is opgenomen in Verordening 1418/2007 en daardoor onderdeel is van het communautaire recht. Daarmee is dit niet slechts een aangelegenheid van de Chinese overheid, maar ook van de Europese Unie. Nu verdachte vijf containers heeft vervoerd zonder CCIC-certificaat, heeft zij gehandeld in strijd met verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie. Anders dan de raadsvrouw merkt de rechtbank dit wel aan als overbrenging van afvalstoffen, gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad inhoudende dat onder "overbrenging van afvalstoffen" wordt verstaan het vervoer van afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te hebben.’1 De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
- Overtreding van artikel 2 onder 35 sub g EVOA
Vast staat dat op Bijlage VII, op 23 januari 2013 overgelegd door de schipper die containers van verdachte vervoerde, op vijf van die bijlagen de inrichting voor nuttige toepassing dan wel als verwerker van de afvalstoffen onjuist is vermeld. Immers, op de formulieren staat een kantoorpand op de 25e etage van een flatgebouw vermeld en nadien zijn genoemde Bijlagen VII ook aangepast. Door deze informatie aanvankelijk onjuist te vermelden op Bijlage VII heeft verdachte gehandeld in strijd met artikel 2 onder 35 sub g van de EVOA. Dat verdachte vijf dagen later per e-mail de juiste informatie heeft verstrekt, doet hieraan niet af. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte het tweede alternatief/cumulatief heeft begaan, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
Van het ten laste gelegde medeplegen zal verdachte worden vrijgesproken, nu niet is gebleken dat zij met een of meer mededader(s) nauw en bewust heeft samengewerkt.