RECHTBANK ROTTERDAM
Parketnummer: 10/994578-15
Datum uitspraak: 6 december 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte rechtspersoon]
,
gevestigd te [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door:
[naam] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
manager Verkeersleiding Rotterdam Goederen.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
(trein [treinnummer 1] : niet melden)
zij, op 14 maart 2013 te Utrecht en/of Zwijndrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk, (telkens) in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen als verkeersleiding heeft verricht ten aanzien van een trein met 5 reservoirwagens, te weten:
-wagen nummer [treinwagennummer 1] ,
-wagen nummer [treinwagennummer 2] ,
-wagen nummer [treinwagennummer 3] ,
-wagen nummer [treinwagennummer 4] en/of
-wagen nummer [treinwagennummer 5] ,
die (elk) beladen waren met chloor (UN 1017, klasse 2), zijnde die stof een gevaarlijke stof, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, zonder één of meer door Onze Minister gestelde regels in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en/of de bij de VSG behorende bijlagen in acht te nemen, immers, in strijd met voorschrift/randnummer 1.9.5.4 NE van bijlage 2 van de VSG (Aanvullende voorschriften):
heeft zij, verdachte, met name de verkeersleiding van Post Utrecht, Post Rotterdam en/of Post Kijfhoek, niet (telkens) een afwijking van de vastgestelde treindienstregeling, als bedoeld in onderdeel h van dit voorschrift, aan de Centrale meldkamer van de divisie Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten gemeld;
(overtreden WABO-vergunning)
zij, in de periode van 14 maart 2013 tot en met 21 maart 2013 te Amersfoort, terwijl voor haar gold een (revisie)vergunning krachtens de Wet milieubeheer (d.d. 1 december 1998, nr. [nummer vergunning] ), gelijkgesteld met een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk, (telkens) heeft gehandeld in strijd met een aan die vergunning verbonden voorschrift dat betrekking had op het in werking hebben van een inrichting, te weten een goederenrangeeremplacement gelegen aan of nabij het Stationsplein, zijnde een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, immers, in strijd met voorschrift 2.1.4.9 van die vergunning heeft zij, verdachte, (telkens) één of meer wagons met chloor toegelaten, te weten:
- op 14 maart 2013 stonden 5 reservoirwagens, te weten wagen nummers [treinwagennummer 1] , [treinwagennummer 2] , [treinwagennummer 3] , [treinwagennummer 4] en/of [treinwagennummer 5] beladen met chloor op spoor [spoornummer 1] (van circa 01:16 uur tot 02.03 uur),
- op 19 maart 2013 stonden 4 reservoirwagens, te weten wagen nummers [treinwagennummer 6] , [treinwagennummer 7] , [treinwagennummer 8] en/of [treinwagennummer 9] , beladen met chloor op spoor [spoornummer 2] (van circa 01:07 uur tot 01:58 uur),
- op 21 maart 2013 stonden 2 reservoirwagens, te weten wagen nummers [treinwagennummer 10] en/of [treinwagennummer 11] (trein [treinnummer 1] ), beladen met chloor op spoor [spoornummer 3] (van circa 01:06 uur tot 02:05 uur) en/of
- op 21 maart 2013 stonden 3 reservoirwagens, te weten wagen nummers [treinwagennummer 8] , [treinwagennummer 1] en/of [treinwagennummer 2] (trein [treinnummer 2] ), leeg en/of ongereinigd van chloor op spoor [spoornummer 2] (van circa 01:05 uur tot 02:18 uur).
3 Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten geldt dat sprake is van een impliciet primair ten laste gelegde opzetvariant (hierna: de opzetvariant) en een impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldvariant (hierna: de schuldvariant). Het verschil tussen de opzetvariant en de schuldvariant is het verschil tussen een misdrijf en een overtreding.
Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de schuldvariant van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 sprake is van verjaring. Zoals gezegd betreffen dit overtredingen. Op grond van artikel 70, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering voor alle overtredingen na verloop van drie jaren. De feiten zoals zijn tenlastegelegd hebben plaatsgevonden vanaf 14 maart 2013 t/m 21 maart 2013. De dagvaarding is gedateerd op 26 oktober 2017. Het recht op strafvervolging ten aanzien van de onder 1 en 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde overtredingen is daarmee vervallen. Dat leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van die overtredingen.
Met betrekking tot de opzetvariant van feit 1 heeft de verdediging voorts aangevoerd dat het Openbaar Ministerie zijn vervolgingsrecht heeft verspeeld. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd, kort samengevat:
- dat de officier van justitie in een zaak (tegen een andere verdachte) met een vergelijkbaar feitencomplex heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de opzetvariant;
- dat verdachte sinds 2013 vele maatregelen heeft getroffen om de transporten beter te laten verlopen;
- dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht vanwege het arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 maart 2017 tegen verdachte;
- dat sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is verdere vervolging van verdachte in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Dit dient te leiden, aldus nog steeds de verdediging, tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat aan het Openbaar Ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid toekomt bij zijn beslissing om tot vervolging over te gaan. Deze beslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De door de verdediging geschetste omstandigheden zijn, ook in onderlinge samenhang beschouwd, naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie had kunnen oordelen dat met deze vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kon zijn. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de opzetvariant van feit 1.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
(overtreden WABO-vergunning)
in de periode van 14 maart 2013 tot en met 21 maart 2013 te Amersfoort, terwijl voor haar gold een (revisie)vergunning krachtens de Wet milieubeheer (d.d. 1 december 1998, nr. [nummer vergunning] ), gelijkgesteld met een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk, telkens heeft gehandeld in strijd met een aan die vergunning verbonden voorschrift dat betrekking had op het in werking hebben van een inrichting, te weten een goederenrangeeremplacement gelegen aan of nabij het Stationsplein, zijnde een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, immers, in strijd met voorschrift 2.1.4.9 van die vergunning heeft zij, verdachte, telkens wagons met chloor toegelaten, te weten:
- op 14 maart 2013 stonden 5 reservoirwagens, te weten wagen nummers [treinwagennummer 1] , [treinwagennummer 2] , [treinwagennummer 3] , [treinwagennummer 4] en [treinwagennummer 5] beladen met chloor op spoor [spoornummer 1] van circa 01:16 uur tot 02.03 uur,
- op 19 maart 2013 stonden 4 reservoirwagens, te weten wagen nummers [treinwagennummer 6] , [treinwagennummer 7] , [treinwagennummer 8] en [treinwagennummer 9] , beladen met chloor op spoor [spoornummer 2] van circa 01:07 uur tot 01:58 uur,
- op 21 maart 2013 stonden 2 reservoirwagens, te weten wagen nummers [treinwagennummer 10] en [treinwagennummer 11] , beladen met chloor op spoor [spoornummer 3] van circa 01:06 uur tot 02:05 uur.
8 Motivering van de straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hen onder feit 1 en feit 2 bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 150.000,-.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft toegestaan dat wagons gevuld met chloor, stoffen met een hoog gevarenpotentieel, op het emplacement Amersfoort hebben gestaan terwijl dit blijkens de omgevingsvergunning niet is toegestaan vanwege de risico’s die hiermee gepaard gaan voor het dichtbevolkte gebied waarin het emplacement zich bevindt.
De rechtbank acht hiervoor een geldboete op zijn plaats. Bij het bepalen van de hoogte van de geldboete is in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat deze feiten ruim vier en een half jaar geleden zijn begaan, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en met het feit dat sindsdien geen soortgelijke overtredingen meer zijn geconstateerd. Daarnaast is verdachte recentelijk veroordeeld voor eerder begane (vergelijkbare) feiten, waarbij de onderhavige feiten hadden kunnen worden meegenomen, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Bij het bepalen van de hoogte van de boete heeft de rechtbank daarom beoordeeld hoeveel hoger de bij die eerdere veroordeling opgelegde straf was geweest, als de onderhavige feiten waren meegenomen. Alles afwegend komt de rechtbank tot een geldboete van € 50.000,-.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde onder de feiten 1 en 2.
Verklaart het impliciet primair tenlastegelegde onder feit 1 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet primair tenlastegelegde onder feit 2 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.3, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, begaan door een rechtspersoon meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte rechtspersoon], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 50.000,-.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2017.