beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
zeeschip ‘Stolt Commitment’
zaaknummer / rekestnummer: C/10/516129 / HA RK 16-1065
Beschikking van 15 februari 2017
de vennootschap en/of rechtspersoon naar buitenlands recht
ASSURANCEFORENINGEN GARD (GJENSIDIG),
gevestigd te Arendal, Noorwegen,
verzoekster,
advocaat mr. P.A. den Haan te Rotterdam.
3 De beoordeling
3.1.
Het verzoekschrift strekt tot beperking van aansprakelijkheid van Gard, primair door het verkrijgen van een verklaring dat de vanwege Stolt Tankers gevormde of te vormen beperkingsfondsen worden aangemerkt als tevens ter beperking van aansprakelijkheid van Gard te zijn gesteld en subsidiair door het bepalen van de beperkingslimieten en het vormen van beperkingsfondsen.
Rechtsmacht, bevoegdheid, toepasselijk recht
3.2.
Er is sprake van een internationale zaak omdat Gard in Noorwegen is gevestigd, Stolt Commitment en Stolt Tankers in Nederland en de overige in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in andere staten zijn gevestigd, het voorval zich heeft voorgedaan bij Singapore of op volle zee en de ‘Stolt Commitment’ op de Kaaiman Eilanden is ingeschreven. Derhalve dient de rechtbank eerst te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht dient te worden toegepast.
3.3.
In een beperkingsprocedure kan de vraag naar rechtsmacht al in de (onderhavige) eerste fase aan de orde worden gesteld, maar ook in een latere fase (zie ‘Vertrouwen’-arrest, ECLI:NL:HR:1994:ZC1522). In de onderhavige eerste fase heeft de beoordeling van de vraag naar rechtsmacht daarom een voorlopig karakter.
3.4.
De verweerders Marship en Standard Club doen beroep op gebrek aan rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Mitsui is niet verschenen, zodat ook ten aanzien van Mitsui dient te worden onderzocht of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
3.5.
De onderhavige procedure is ingeleid na de inwerkingtreding van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 12 december 2012 (hierna: Brussel Ibis-Vo), respectievelijk het EVEX-II. De beoordelingsmaatstaven van de Brussel Ibis-Vo en het EVEX-II zijn dezelfde.
3.6.
De verzoeken betreffen de beperking van aansprakelijkheid van verzoekster Gard ter zake van het voorval van 16 december 2015 in de buurt van Singapore met het zeeschip ‘Stolt Commitment’.
Beperking van aansprakelijkheid valt binnen de categorie “burgerlijke of handelszaak” in de zin van artikel 1 Brussel Ibis-Vo, respectievelijk artikel 1 EVEX-II.
Gard is gevestigd in Noorwegen, binnen het toepassingsgebied van het EVEX-II. De belanghebbenden Stolt Commitment, Stolt Tankers, Marship en Standard Club zijn gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie. Derhalve dient de vraag naar rechtsmacht in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de Brussel Ibis-Vo, respectievelijk het EVEX-II.
Ten aanzien van Mitsui is geen internationale regeling betreffende de rechterlijke bevoegdheid van toepassing.
3.7.
Ingevolge artikel 71 Brussel Ibis-Vo laat deze Verordening een regeling betreffende de rechterlijke bevoegdheid in een verdrag dat een bijzonder onderwerp regelt onverlet, mits dat verdrag (wordt toegepast op een manier die) waarborgt dat de doelstellingen en beginselen die aan de Brussel Ibis-Vo ten grondslag liggen op ten minste even gunstige voorwaarden worden geëerbiedigd. Artikel 67 EVEX-II bevat een zelfde regeling.
3.8.
De verzoeken zijn gebaseerd op het LLMC dat in Nederland in werking is getreden op 23 maart 2011.
Het LLMC bevat geen expliciete regeling van rechtsmacht of bevoegdheid. Wel wijst artikel 11 lid 1 LLMC degene die zijn aansprakelijkheid wenst te beperken de weg, namelijk naar de “Court or other competent authority in any State Party in which legal proceedings are instituted in respect of claims subject to limitation”.
Omdat de regeling van artikel 11 LLMC geen rechterlijke bevoegdheid schept, wordt de regeling van de Brussel Ibis-Vo, respectievelijk de EVEX-II niet terzijde gezet.
3.9.
Daarom dient aan de hand van de Brussel Ibis-Vo, respectievelijk het EVEX-II verder te worden onderzocht of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
3.10.
De Brussel Ibis-Vo noch het EVEX-II bevat een regeling van rechtsmacht ten aanzien van een verzoek tot beperking van aansprakelijkheid, respectievelijk tot het stellen van een beperkingsfonds, behoudens het bepaalde in artikel 7 Brussel Ibis-Vo, respectievelijk artikel 7 EVEX-II.
De Nederlandse rechter, of deze rechtbank kan geen rechtsmacht ontlenen aan de regeling van artikel 7 Brussel Ibis-Vo, respectievelijk artikel 7 EVEX-II, omdat geen procedure tot vaststelling van aansprakelijkheid van Gard bij een gerecht in Nederland aanhangig is gemaakt.
Anderzijds volgt uit de paragrafen 124 – 130 van het Rapport Schlosser (PbEG C 59/109 - 110) dat de regeling van artikel 7 Brussel Ibis-Vo, respectievelijk artikel 7 EVEX-II niet de strekking heeft om de rechtsmacht te beperken ten aanzien van het stelsel van procedures tot beperking van aansprakelijkheid, waarin het verzoek tot beperking niet tegen een bepaalde schuldeiser is gericht, maar waarbij alle mogelijke schuldeisers ter zake van het betreffende voorval belanghebbenden zijn en dat tot oprichting van een beperkingsfonds leidt, zoals het Nederlandse stelsel. Omdat een vordering tot aansprakelijkstelling of schadevergoeding steeds voor het gerecht van de woonplaats van de scheepseigenaar (dan wel de bevrachter of anderszins exploitant van het schip) kan worden gebracht, is het doelmatig dat de scheepseigenaar de procedure tot beperking van aansprakelijkheid die tot oprichting van een beperkingsfonds leidt ook voor het gerecht van zijn woonplaats kan brengen. Derhalve past het binnen het stelsel van de Brussel Ibis-Vo en het EVEX-II dat een in Nederland gevestigde scheepseigenaar een procedure tot beperking van aansprakelijkheid volgens het Nederlandse stelsel aanhangig maakt bij de Nederlandse rechter.
3.11.
Nu er derhalve geen internationale regeling geldt op grond waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, maar evenmin een op grond waarvan dat niet zo is, dient vervolgens aan de hand van de regelingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met name de artikelen 3 en 642a (oud) Rv te worden bepaald of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft c.q. welke rechter in Nederland bevoegd is.
3.12.
Ingevolge artikel 3 aanhef en onder a en c Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van de onderhavige verzoeken. Belanghebbenden Stolt Commitment en Stolt Tankers zijn, immers, in Nederland gevestigd. Ieder van hen zou voor een gerecht in Nederland kunnen worden gedagvaard.
Ingevolge artikel 642a (oud) Rv, zoals dat ten tijde van het indienen van het verzoekschrift gold, is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van een verzoekschrift tot beperking van aansprakelijkheid ten aanzien van een schip dat niet in een Nederlands scheepsregister is te boek gesteld, zoals de ‘Stolt Commitment’.
Een en ander geldt ten aanzien van zowel Marship en Standard Club als Mitsui.
De conclusie is dat de Nederlandse rechter in beginsel bevoegd is om kennis te nemen van de in het verzoekschrift gedane verzoeken.
3.13.
Gezien het beroep op de regeling van artikel 29 Brussel Ibis-Vo, respectievelijk artikel 27 EVEX II wegens de gestelde lis pendens voor het gerecht in Noorwegen, dient vervolgens te worden onderzocht of tussen dezelfde partijen verzoeken of vorderingen aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten.
3.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat de partijen die aanvankelijk betrokken waren, dan wel thans betrokken zijn in de procedure voor het gerecht in Noorwegen, dezelfde partijen zijn als verzoekster Gard en (de meeste van) de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden. Het gaat dus om dezelfde partijen.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat de vorderingen in de procedure voor het gerecht in Noorwegen dezelfde oorzaak hebben, namelijk de aanvaring tussen de ‘Stolt Commitment’ en de ‘Thorco Cloud’ van 16 december 2015 en de daaruit voortgevloeide schade.
Echter, de onderwerpen in de beide procedures zijn niet dezelfde. In het verzoekschrift wordt de (vraag naar) beperking van aansprakelijkheid van Gard aan de orde gesteld. Gezien (punt 8 van) het verzoekschrift van Stolt Tankers, waarnaar Gard verwijst, en (bladzijden 8, 9 en 10 van) het verweerschrift, is het onderwerp van de procedure voor het gerecht in Noorwegen de gestelde aansprakelijkheid van Gard (en haar medeverweerders in die procedure). Mede gelet op de omstandigheid dat de advocaat van verweerders op de mondelinge behandeling, die daarbij ondersteund werd door de Noorse advocaat van verweerders, desgevraagd niet kon bevestigen dat (ook) het onderwerp van beperking van aansprakelijkheid aan het gerecht in Noorwegen is voorgelegd, moet de conclusie zijn dat het onderwerp van (de vraag naar) beperking van aansprakelijkheid van Gard (nog) niet is voorgelegd aan het gerecht in Noorwegen. Daarom is in dit geval geen sprake van lis pendens als bedoeld in artikel 29 Brussel Ibis-Vo, respectievelijk artikel 27 EVEX II.
3.15.
Op het vorenstaande stuit het beroep op gebrek aan rechtsmacht af. Het vorenstaande leidt tevens tot de conclusie dat de rechtbank bevoegd is ten aanzien van Mitsui.
Verzoek tot aansluiten bij beperkingsfondsen
3.16.
Over het primaire verzoek tot het verkrijgen van de verklaring dat de vanwege Stolt Tankers gevormde of te vormen beperkingsfondsen worden aangemerkt als tevens ter beperking van aansprakelijkheid van Gard te zijn gesteld, overweegt de rechtbank het volgende.
3.17.
Het gaat hier om de beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen op basis van het LLMC. De regeling van het LLMC is geïncorporeerd in Titel 7 van Boek 8 BW, respectievelijk in de tweede afdeling van Titel 1 van Boek 3 Rv.
Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid daartoe van artikel 10 lid 1 LLMC en in de Nederlandse wetgeving geregeld dat beperking van aansprakelijkheid slechts mogelijk is door middel van het stellen van een beperkingsfonds.
3.18.
Dienovereenkomstig kan bij beperking van aansprakelijkheid in Nederland een verklaring dat een gesteld beperkingsfonds wordt aangemerkt als tevens ter beperking van aansprakelijkheid van een andere persoon te zijn gesteld, zoals bedoeld in artikel 11 lid 3 LLMC respectievelijk artikel 8:758 BW en artikel 642d Rv, slechts dan worden gegeven indien zodanig fonds daadwerkelijk is gesteld. Die uitkomst spoort met de bewoordingen van artikel 11 lid 3 LLMC “A fund constituted by one of the persons mentioned in paragraph 1(a), (b) or (c) or paragraph 2 of Article 9 or his insurer shall be deemed constituted by all persons mentioned in paragraph 1(a), (b) or (c) or paragraph 2, respectively”, omdat het ook daar gaat om een gesteld beperkingsfonds.
3.19.
Deze regelingen brengen mee dat pas wanneer door een persoon binnen de kring van tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen (bedoeld in artikel 1 LLMC) daadwerkelijk een beperkingsfonds in Nederland is gesteld, enige andere tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde persoon kan worden ontvangen in een verzoek tot een verklaring dat het gevormde beperkingsfonds wordt aangemerkt als tevens ter beperking van aansprakelijkheid van die andere persoon te zijn gesteld.
3.20.
Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift was (vanwege Stolt Tankers) nog geen beperkingsfonds gesteld. Ten tijde van het geven van deze beschikking is dat evenmin het geval. Daarom kan Gard niet in haar primaire verzoek worden ontvangen.
3.21.
Het vorenstaande sluit niet uit dat Gard op een ander tijdstip, indien inderdaad een of meer beperkingsfondsen ter zake van de aanvaring van 16 december 2015 met de ‘Stolt Commitment’ in Nederland zijn gesteld, alsnog een zodanig verzoek indient.
Verzoek tot bepaling van de beperkingslimieten en tot fondsvorming
3.22.
Over het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek tot het bepalen van de beperkingslimieten en het vormen van beperkingsfondsen, overweegt de rechtbank het volgende.
3.23.
Verweerders betogen dat Gard wegens het niet voldoen aan de vereisten van artikel 11 LLMC, dan wel wegens gebrek aan belang, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid in haar verzoeken niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.24.
Artikel 11 lid 1 LLMC vereist dat degene die verwacht dat hij zal worden aangesproken voor een voor beperking vatbare maritieme vordering niet onmiddellijk een beperkingsfonds in een Verdragsstaat van zijn keuze kan vormen, maar dat hij het initiatief van een mogelijke schuldeiser moet afwachten, in die zin dat hij voor zodanige vordering dient te worden aangesproken en dat ter zake daarvan in een bepaalde Verdragsstaat een rechtsgeding (in de ruime zin des woords) tegen hem dient te zijn ingesteld.
3.25.
Gesteld noch gebleken is dat tegen Gard ter zake van de aanvaring van 16 december 2015 in Nederland een rechtsgeding aanhangig is gemaakt. Derhalve is niet voldaan aan de vereisten van artikel 11 lid 1 LLMC, zodat Gard niet in haar verzoeken kan worden ontvangen.
3.26.
De slotsom is dat Gard niet-ontvankelijk is in haar verzoeken. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.