2.1
[verzoeker] (geboren op [geboortedatum] 1975) is op 1 september 2015 als facilitair medewerker in dienst getreden bij Zadkine. Het betrof een contract voor de bepaalde tijd van één jaar, dat daarna met één jaar is verlengd, tot 1 september 2017.
2.2
Zadkine heeft [verzoeker] op 4 november 2016 op staande voet ontslagen. Zadkine schrijft in een brief aan [verzoeker] van die datum, voor zover nu van belang:
U werkt bij de opleiding Autotechnicus aan de Nikkelstraat in Rotterdam. Bij deze opleiding worden leerlingen van onze stichting opgeleid tot automonteur. Daartoe staan in de garage aan de locatie Nikkelstraat auto’s van derden, waaraan met gereedschap, dat in eigendom is van onze stichting of van derden, wordt gesleuteld. Een derde partij, Innovam, is bij deze opleiding betrokken.
Op dit moment wordt, door een door Zadkine daartoe ingeschakeld bedrijf, in de garage een sprinklerinstallatie aangebracht. Dat gebeurt na schooltijd. In verband daarmee wordt de garage dagelijks door een van onze medewerkers, de heer [V.], ’s avonds laat afgesloten, nadat deze derde partij zijn werkzaamheden voor de dag heeft afgerond.
Op maandag 31 oktober 2016 heeft u de heer [V.] een aantal malen per app en telefonisch benaderd en aangeboden om die avond in zijn plaats de garage af sluiten. Dat heeft de heer [V.] afgewezen.
Op dinsdag 1 november 2016 had u geen dienst. Die dag is vastgesteld dat een gereed-schapstrolley (met daarin gereedschap en enige auto-onderdelen van een auto (een Citroen BX) die in de garage stond ter reparatie), uit onze garage aan de Nikkelstraat verdwenen was.
Naar aanleiding van die constatering is nader onderzoek gepleegd. In dat kader zijn onder andere de camerabeelden die gemaakt zijn van de garage bekeken. Uit die camerabeelden blijkt het volgende.
Op maandagavond 31 oktober 2016 rond 18.30 uur is een auto de garage aan de Nikkelstraat binnengereden. Een man, die door diverse van onze medewerkers wordt herkend als uw persoon, stapt uit deze auto, laadt vervolgens een trolley achterin deze auto en rijdt weer weg. U had op dat moment geen dienst, en er waren geen onderwijsactiviteiten. U heeft ook nadien niet aan Zadkine laten weten dat u deze trolley in uw auto hebt geladen en daarmee bent weggereden.
Om u in de gelegenheid te stellen om zich te verantwoorden voor deze vastgestelde feiten bent u uitgenodigd voor een gesprek op 4 november 2016. Na ontvangst van deze uitnodiging en voorafgaand aan het gesprek heeft u aan de heer [W.] aan appje gestuurd met de tekst: ‘Heb de brief ontvangen. Het doet me ten zeerste pijn dat er op deze manier met de situatie wordt omgegaan. Ik wou alleen maar een geintje uithalen met [voornaam 1] en [voornaam 2]. Ik wou hun met mijn geintje een hart onder de riem steken na het rot nieuws dat ze alsnog weg gaan in december. Ik vind het ook treurig dat de situatie zo wordt opgelost en ik vraag me af waarom ik niet gewoon gebeld ben. Er wordt van een mug een olifant gemaakt terwijl er eigenlijk niets aan de hand is. Ik heb me al die tijd keihard ingezet voor de school. Ik zal er vrijdag zijn en wil dat [voornaam 1] bij dit gesprek aanwezig is.’
De aard en ernst van deze gedragingen, op zichzelf genomen, maar zeker in onderlinge samenhang bezien, en rekening houdend met de omstandigheden van het geval (waaronder uw functie en uw persoonlijke omstandigheden), vormen voor Zadkine een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW jo. 7:678 BW die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Bij deze verlenen wij u dat ontslag op staande voet ook.