1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Chinese nationaliteit.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit deze intrekkingen gehandhaafd en daartoe, kortgezegd, overwogen dat eiser aan al zijn verblijfsaanvragen onjuiste gegevens (betreffende zijn identiteit) ten grondslag heeft gelegd, dan wel de juiste gegevens heeft achtergehouden, terwijl indien verweerder daarmee bekend was geweest, hij niet tot het verlenen van de vergunningen was overgegaan.
3. Voor de intrekking van de (verlenging van de) reguliere verblijfsvergunning ‘tijdsverloop in de asielprocedure’ gelden (deels) andere intrekkingscriteria dan voor de intrekking van de EU-vergunning voor onbepaalde tijd. In geschil is of die criteria door verweerder juist zijn toegepast.
5.2.
Uit de Memorie van Toelichting (MvT) op de implementatie van richtlijn Richtlijn langdurig ingezetenen derdelanders p. 4 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 567, nr. 3 onder het kopje: Implementatie2003/109) blijkt het volgende:
“ In het stelsel van de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000 leidt de toekenning
van de nieuwe Europese status van langdurig ingezetene tot verlening
van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20
van de Vreemdelingenwet 2000). Omdat de mogelijkheid om (met toepassing
van artikel 13 van de richtlijn) die vergunning in bepaalde gevallen
onder gunstiger voorwaarden te verlenen blijft gehandhaafd, zijn in het
onderhavige wetsvoorstel de voorwaarden voor de Europese status van
langdurig ingezetene geplaatst vóór die voor de verblijfsvergunning regulier
voor onbepaalde tijd. In een aantal gevallen zal de vreemdeling
derhalve wél voldoen aan de voorwaarden voor de verlening van een
Nederlandse verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, maar niet
aan die voor de toekenning van de Europese status van langdurig ingezetene.
In het onderhavige voorstel is zoveel mogelijk aangesloten bij het
bestaande vergunningenstelsel van de Vreemdelingenwet 2000 en de
bestaande procedures. De kern van het voorstel is dat beide permanente
statussen worden verenigd in de bestaande verblijfsvergunning regulier
voor onbepaalde tijd en dat de reeds bestaande figuur van «wijziging»
van de verblijfsvergunning nu ook voor de vergunning voor onbepaalde
tijd wordt ingevoerd. Het voorgestelde systeem werkt als volgt.
De nieuwe status van langdurig ingezetene wordt op aanvraag verleend.
De aanvraag strekt tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor
onbepaalde tijd. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
beoordeelt die aanvraag aan de hand van de Europese vereisten voor
verlening van de status van langdurig ingezetene en – indien daaraan niet
wordt voldaan – aan de nationale Nederlandse vereisten voor verlening
van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Indien de
vreemdeling voldoet aan de Europese vereisten, wordt dat tot uitdrukking
gebracht in de aantekening «EG – langdurig ingezetene» op het verblijfsdocument.
Indien de vreemdeling niet voldoet aan de Europese vereisten,
maar wél aan de voorwaarden voor de nationale, Nederlandse verblijfsvergunning
regulier voor onbepaalde tijd, wordt op het verblijfsdocument
– zoals dat ook thans het geval is – de aantekening «II» geplaatst.”
En op p. 16 (over de wijziging van artikel 20 van de Vw 2000 in verband met de implementatie):
“De voorgestelde wijziging van artikel 20, eerste lid, geeft de minister de
bevoegdheid om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd
(op aanvraag of ambtshalve) te wijzigen. In de meeste gevallen zal het
gaan om een wijziging op aanvraag, ingediend door een vreemdeling die
reeds in het bezit is gesteld van een (Nederlandse) verblijfsvergunning
regulier voor onbepaalde tijd (met de aantekening «II») en die met het oog
op het recht van langdurig ingezetenen om in andere EU- lidstaten te
verblijven, de status van langdurig ingezetene (met de aantekening
«EG-langdurig ingezetene») wenst. Wijziging kan echter ook ambtshalve
plaatsvinden. In de praktijk zal dat naar verwachting beperkt zijn tot zeer
uitzonderlijke gevallen waarin de status van langdurig ingezetene (aantekening
«EG-langdurig ingezetene») zonder daartoe strekkende aanvraag
door de overheid wordt gewijzigd in een Nederlandse vergunning voor
onbepaalde tijd (aantekening «II») om te voorkomen dat de intrekking van
de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gepaard moet gaan met de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.”
En op p. 20 (toelichting op artikel 21 van de Vw 2000):
“Onderdeel h komt overeen met het huidige onderdeel e van artikel 21,
eerste lid, en ziet op het verstrekken van onjuiste gegevens. Indien wordt
vastgesteld dat de vreemdeling door het verzwijgen van relevante gegevens
of het verstrekken van onjuiste gegevens in het bezit is gekomen of
gebleven van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, kan hem de
verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en de status van langdurig ingezetene
op die grond worden onthouden. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake
zijn in het geval waarin de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is
verleend op grond van een schijnhuwelijk waarmee de bepalingen inzake
binnenkomst en verblijf van vreemdelingen zijn omzeild (zie bijvoorbeeld
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 567, nr. 3 20
artikel 16, tweede lid, onder b, van de richtlijn 2003/86/EG (PbEU 2003, L
251) inzake het recht op gezinshereniging en ook HvJ EG 23 september
2003 in zaak C-109/01 tussen de Secretary of State for the Home Department
en Hacene Akrich, r.o. 56, JV 2004/1). Volledigheidshalve wijst de
regering er in dit verband op dat, indien wordt vastgesteld dat de status
van langdurig ingezetene op frauduleuze wijze is verkregen, de langdurig
ingezetene die status ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de richtlijn,
niet langer mag behouden.”
En op p. 25 (toelichting op de wijziging van artikel 22 van de Vw 2000):
“Artikel 22 verschaft het kader waarbinnen intrekking van de verblijfsvergunning
regulier voor onbepaalde tijd – ongeacht of de houder daarvan
de status van langdurig ingezetene heeft – mogelijk is. Dit volgt uit de
samenhang tussen het artikel 1, onder a, (doel) artikel 3, eerste lid,
(werkingssfeer) van de richtlijn en de voorgestelde wijze waarop de Europese
status wordt geïntegreerd in het vergunningenstelsel van de Vreemdelingenwet
2000. Voor de overzichtelijkheid is artikel 22 opnieuw vastgesteld.
Het nieuwe artikel 22 is aangepast aan de nieuwe systematiek en de
in de richtlijn opgenomen normen voor de verwijdering van langdurig
ingezetene. Zoals gezegd zijn de gronden die kunnen leiden tot verwijdering
(in de Nederlandse situatie: intrekking van de verblijfsvergunning
regulier voor onbepaalde tijd) van toepassing, ongeacht of deze vergunning
is verleend met of zonder toepassing van artikel 13 van de richtlijn en
derhalve ongeacht of de aantekening «II» dan wel de aantekening
«EG-langdurig ingezetene» op het verblijfsdocument is geplaatst. Wel kan
in een bijzonder geval waarin de richtlijn intrekking van de status van
langdurig ingezetene voorschrijft, maar daadwerkelijke verblijfsbeëindiging
niet aan de orde is, worden volstaan met (ambtshalve) wijziging
van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Daarbij valt
te denken aan gevallen waarin uit artikel 8 EVRM een negatieve verplichting
voortvloeit om af te zien van inmenging in het in Nederland uitgeoefende
gezinsleven. In een dergelijke geval kan de vreemdeling houder van
een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd blijven en daarmee
zijn rechtmatige verblijf in de zin van artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet
2000 behouden, met dien verstande dat de aantekening
«EG-langdurig ingezetene» op het verblijfsdocument (ambtshalve) zal
moeten worden vervangen door de aantekening «II» waardoor de vreemdeling
geen verblijfsrecht in andere lidstaten meer aan hoofdstuk III van
de richtlijn kan ontlenen.”
En op p. 26, toelichting op de wijziging van artikel 22 van de Vw 2000 en de bespreking van artikel 3.97 van het Vb 2000:
“Onderdeel b ziet op de verstrekking van onjuiste gegevens.
Langdurig ingezetenen mogen hun status ingevolge artikel 9, eerste lid,
onder a, van de richtlijn niet behouden, indien wordt vastgesteld dat die
status op frauduleuze wijze is verkregen. Het huidige onderdeel b van
artikel 22, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 behoeft derhalve
wijziging. De ACVZ heeft ten aanzien van deze intrekkingsgrond opgemerkt
dat het voorgestelde artikel 22, eerste lid, onder b, slechts een bevoegdheid
tot intrekking geeft, hoewel de richtlijn tot intrekking verplicht.
De regering wijst er op dat het niet wenselijk is om de intrekking op deze
grond in de Wet imperatief voor te schrijven, omdat de richtlijn nog
ruimte laat om niet in alle gevallen van frauduleuze verkrijging tot intrekking
over te gaan en een aldus te beperken verplichting tot intrekking in
het opnieuw vast te stellen artikel 3.95 van het Vreemdelingenbesluit 2000
kan worden neergelegd.
Artikel 9, zevende lid, van de richtlijn geeft de lidstaten immers nog wel de
bevoegdheid en ook de verplichting om de langdurig ingezetene toestemming
te geven toch op het grondgebied van de lidstaat te blijven, indien
de intrekking of het verlies van de status niet leidt tot verwijdering, indien
de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden die in de wetgeving van de
lidstaat worden gesteld, behoudens gevaar voor de openbare orde of
veiligheid.
Voorts wordt de verblijfsvergunning ingevolge het huidige artikel 3.97 van
het Vreemdelingenbesluit 2000 niet op deze grond ingetrokken, indien
sedert het verstrekken van de onjuiste gegevens een periode van twaalf
jaar is verstreken. Aangezien de richtlijn geen daarmee corresponderende
uitzondering bevat, zal de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde
tijd in een dergelijk geval – frauduleuze verkrijging – moeten worden
ingetrokken. Indien sedert de verkrijging een periode van twaalf jaar is
verstreken, zal de verblijfsvergunning derhalve worden gewijzigd indien
daarop de aantekening «EG-langdurig ingezetene» was geplaatst, door die
aantekening te vervangen door de aantekening «II». Ook dit zal worden
opgenomen in het Vreemdelingenbesluit 2000. In dit verband zij ook
verwezen naar de toelichting op onderdeel C (artikel 20).”
Uit de MvT op artikel 3.97 Vb 2000 wordt het volgende geciteerd:
“Deze artikelen hebben betrekking op de intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet. Deze artikelen over de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van onjuiste gegevens en inbreuk op de openbare orde corresponderen met de artikelen in de voorgaande afdeling over de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van de reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.”
en
“Artikel 3.96
Indien er bij de verlening, wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die tot een positieve beslissing hebben geleid, waar een negatieve beslissing had moeten worden genomen, kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd om die reden worden afgewezen. In dergelijke gevallen zou de vreemdeling bij bekendheid van de juiste relevante gegevens immers niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, en behoort hij in het algemeen ook niet in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. In dit artikel wordt de bevoegdheid om de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in deze situaties af te wijzen, beperkt tot een periode van twaalf jaren. Die periode wordt berekend vanaf de (op onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerde) beslissing tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning. In die gevallen weegt het algemene belang niet (langer) op tegen het belang van de vreemdeling bij voortzetting van het verblijf in Nederland. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 3.84.”
5.4.
Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van ‘op frauduleuze wijze verkregen’ en dat ook bij bekendheid met de juiste gegevens de vergunning als langdurig ingezetene was verleend. Dat betoog faalt.
Het begrip ‘op frauduleuze wijze verkregen’ is noch in artikel 9, eerste lid, onder a, van de richtlijn langdurig ingezeten derdelanders noch in een andere bepaling van deze richtlijn gedefinieerd. In dit verband moet bij de bepaling van de betekenis en de draagwijdte van dergelijke Unierechtelijke begrippen volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU rekening worden gehouden zowel met de bewoordingen van de betrokken bepalingen van Unierecht als met de context ervan, alsook met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie met name arresten Lundberg, C‑317/12, EU:C:2013:631, punt 19, en Bouman, C‑114/13, EU:C:2015:81, punt 31) en, in casu, met de ontstaansgeschiedenis van die regeling (zie naar analogie arrest Pringle, C‑370/12, EU:C:2012:756, punt 135). Zoals eiser zelf stelt, kan voor de uitleg van het begrip fraude aansluiting worden gezocht bij de uitleg die de Europese Commissie daaraan geeft. De Europese Commissie heeft bijvoorbeeld in het Handboek voor de aanpak van vermoedelijke schijnhuwelijken tussen EU-burgers en burgers van derde landen in de context van het EU-recht inzake vrij verkeer van EU- burgers (SWD(2014) 284 final), in de richtsnoeren voor de toepassing van de richtlijn 2003/86 (COM(2014) 210 final en in de richtsnoeren van Richtlijn 2004/38/EG (vrije personenverkeer) (COM 2009) 313 final), invulling gegeven aan het begrip fraude. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 18 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3232) bieden dergelijke handboeken van de Europese Commissie een handvat voor de interpretatie van een bepaling uit de richtlijn. Deze zijn aldus op zichzelf niet juridisch bindend.
De invulling door de Europese Commissie van het begrip fraude komt erop neer dat als door fraudeurs door de presentatie van frauduleuze documenten wordt beweerd dat aan de formele voorwaarden voor verblijfsrecht is voldaan of dat op basis van een valse voorstelling van materiele feiten een verblijfsrecht wordt verkregen, daarvan sprake is.
In dit licht bezien heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit, in het verweerschrift en ter zitting terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser de EU-vergunning op frauduleuze wijze heeft verkregen. Verweerder heeft aangegeven welke gegevens opzettelijk onjuist zijn verstrekt en waarom deze gegevens onjuist zijn en dat uit eisers verklaringen is af te leiden dat hij tijdens zijn asielprocedure opzettelijk heeft gelogen over zijn leeftijd met als doel toelating te verkrijgen tot Nederland.
Eisers stelling dat de opzettelijk verstrekte onjuiste geboortedatum, geen frauduleuze handeling is, omdat het leeftijdscriterium geen rol speelt bij de verkrijging van de verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, volgt de rechtbank niet. Dat eiser op frauduleuze wijze de verblijfsvergunning wegens tijdsverloop in de asielprocedure heeft gekregen, brengt met zich dat hij voorts op frauduleuze wijze de daarop voortbouwende vergunningen, waaronder de EU-vergunning voor langdurig ingezetenen, heeft verkregen. Anders dan bij de verlenging is de wijziging van de verblijfsvergunning op grond van tijdsverloop in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met een aantekening EU langdurig ingezetene geen logisch gevolg van de eerdere verlening. Dit levert een sterker verblijfsrecht op dat zich uitstrekt tot de gehele EU.
Ook het betoog dat geen sprake is van fraude, omdat geen aangifte is gedaan, slaagt niet. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (bijvoorbeeld de arresten inzake Kol,
C-285/95, en Unal,C-187/10) volgt dat voor het aannemen van frauduleuze verkrijging niet steeds een strafrechtelijke veroordeling vereist is. Hieruit is ook niet af te leiden dat een aangifte wel vereist is. Gelet hierop heeft verweerder de verleende EU status voor langdurig ingezetenen terecht ingetrokken. Er bestaat gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16, geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen, aangezien redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de wijze waarop de opgeworpen vraag over de betrokken Unierechtelijke rechtsregel moet worden beantwoord.
De rechtbank komt derhalve voor wat betreft de intrekking van de status/aantekening langdurig ingezetene tot de conclusie dat die terecht is ingetrokken.
Op dit punt blijft het bestreden besluit in stand.