Wat betreft de afbakening van het gebied van een BI-zone zijn in de Wet BIZ geen nadere regels gegeven. Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van de Wet BIZ volgt over de afbakening van het gebied dat sprake dient te zijn van een logisch afgebakend gebied van een bepaalde omvang, bijvoorbeeld een winkelstraat, centrumgebied of bedrijventerrein en dat het aan de gemeente is om te oordelen of de afbakening van het gebied een logisch en samenhangend geheel vormt (Kamerstukken II, 2007/2008, 31 430, nr. 6, p. 10). Gelet hierop heeft de gemeentelijke wetgever een ruime beoordelingsvrijheid bij de vaststelling van de omvang van het gebied waarbinnen de BIZ-bijdrage zal worden geheven. De door de gemeenteraad gemaakte keuze dient de rechtbank te respecteren, tenzij de gemeentelijke wetgever bij de afbakening van het gebied de grenzen van de redelijkheid heeft overschreden. Hiervan is in dit geval geen sprake.
Eiser beroept zich op de aan hem bij brief van 22 maart 2015 door Burgemeester en wethouders van [gemeente] toegezonden “Toelichting op de Verordening, uitvoeringsovereenkomst en de wet op de bedrijveninvesteringszones”. Hierin staat onder meer het volgende:
“Als eis aan de begrenzing van het bedrijveninversteringszone gebied wordt gesteld dat het een logisch en samenhangend geheel moet zijn en dat de relatie met de activiteiten aantoonbaar is.”
Deze toelichting is evenwel niet bij de Verordening zelf bijgesloten. Ter zitting kon verweerder geen duidelijkheid verschaffen over de status van deze brief met toelichting. Onduidelijk is daarom gebleven in hoeverre eiser zich hierop kan beroepen, maar zelfs indien eiser zich hierop in rechte kan beroepen, baat dit hem niet. Anders dan eiser betoogt is aan het in toelichting genoemde criterium van een aantoonbare relatie tussen de onroerende zaak en de activiteiten voldaan. Daargelaten dat dit vereiste niet uit de parlementaire geschiedenis volgt (vergelijk ook Kamerstukken II, 2007/2008, 31 430, nr. 6, p. 6 onderaan).
Uit de uitvoeringsovereenkomst tussen de gemeente [gemeente] en de Stichting BIZ Centrum [gemeente] (de Stichting) blijkt dat er in de periode van 2015-2019 onder meer activiteiten worden ontwikkelt op het gebied van:
-een schoon, heel en veilig winkelgebied, zoals een onderzoek naar de mogelijkheden om zwerfafval terug te brengen;
- het aanbieden van mogelijkheden voor het realiseren van kostenbesparingen voor ondernemers op het (winkel)gebied, zoals een onderzoek naar aanbevelingen voor optimaal onderhoud pand/kantoor;
- de lokale en regionale promotie van het winkelgebied, zoals de organisatie van evenementen.
De bovenstaande activiteiten zullen (of kunnen) een positieve weerslag hebben op de bedrijfsvoering van [de vof]. Dat [de vof] een zorgvoorziening is en geen winkel, waar eiser op wijst, betekent niet dat [de vof] geen belang heeft bij de voormelde activiteiten. Zo heeft ook [de vof] belang bij een veilige en schone parkeerplaats en is ook voor [de vof] het optimaal onderhoud van zijn pand van belang. Derhalve heeft eiser belang bij ontplooide activiteiten en bestaat er in redelijkheid een aantoonbare relatie tussen de te ondernemen activiteiten en de onroerende zaak.
Eiser voert verder aan dat hij geen enkele raakvlak heeft met acties van de Stichting en dat de straatnaam waaraan de onroerende zaak is gelegen, [d], in het logo van de Stichting ontbreekt. Dit betekent echter niet dat er geen aantoonbare relatie bestaat met de bovengenoemde activiteiten. De stelling van eiser ter zitting dat bepaalde activiteiten van de Stichting bij hem niet worden uitgevoerd, zoals sneeuwruimen en het ophangen van kerstverlichting, leidt evenmin tot een ander oordeel, aangezien deze activiteiten los staan van de voormelde activiteiten waarbij eiser in redelijkheid belang heeft. Niet gebleken is dat de voormelde activiteiten niet (zullen) worden uitgevoerd.