Rechtbank Rotterdam
zaaknummers: ROT 16/7664, ROT 16/7902, ROT 16/7903, ROT 16/7904, ROT 16/7905,
ROT 16/7906, ROT 16/7907, ROT 16/7908, ROT 16/7909, ROT 16/7910,
ROT 16/7911, ROT 16/7912 en ROT 16/7913
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 januari 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Stichting Dierenradar, te Stolwijk, verzoekster,
gemachtigde: mr. M. van Duijn,
dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard, verweerder,
gemachtigde: ir. G.T.M. van de Wijnboom-Geboers.
Als derde-belanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen:
Procesverloop
Bij besluiten van 3 november 2016, gewijzigd op 18 november 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de combinatie voor dertien kentekens ontheffingen verleend van het bepaalde in artikelen 10, 23 (eerste lid) en 24 (eerste lid, aanhef en onderdelen c, d en e) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv 1990) voor de fietspaden Bergweg en Reevlietpad te Bergambacht, Geerpad te Vlist en Koolwijkseweg en Reevlietpad te Stolwijk. De ontheffingen zijn geldig tot 1 januari 2022.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2017. Voor verzoekster zijn verschenen de gemachtigde en [bestuurder] van de stichting.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en H. van den Broek, vergunningverlener. De derde-belanghebbenden zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
Overwegingen
1.1.
De combinatie, die door verweerder wordt gezien als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, huurt, met toestemming van de grondgebruikers, bij de landeigenaren het genot van de jacht op diverse percelen land rondom Stolwijk.
1.2.
Op 9 september 2016 ontving verweerder van de combinatie een dertiental aanvragen voor ontheffing voor het met gemotoriseerd verkeer berijden van diverse (fiets)paden.
1.3.
In zijn voornemen van 3 oktober 2016 tot weigering van de ontheffingen gaf verweerder aan dat de noodzaak voor de ontheffingen ontbrak omdat de percelen waarvoor de jacht verhuurd is ook via de erven van de verhuurders zijn te bereiken.
1.4.
Na de zienswijze zijn de gevraagde ontheffingen door verweerder verleend. De ontheffingen bevatten voorwaarden voor het onnodig gebruik maken van de fietspaden. De ontheffingen zijn gebonden aan de kentekens van de personenauto’s van de jagers. Gelijktijdig mogen niet meer dan twee voertuigen ten behoeve van het wildbeheer en de schadebestrijding van het fietspad gebruik maken.
1.5.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de hoorzitting waarschijnlijk in februari 2017 zal plaatsvinden waarna het gebruikelijk is dat binnen zes weken een beslissing op bezwaar volgt.
2. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
3. De voorzieningenrechter volgt verzoekster in haar stelling dat sprake is van een spoedeisend belang omdat er, zoals ter zitting is benadrukt, op dit moment sprake is van een drukke jaagperiode en het gebruik van de ontheffingen tot gevaarzetting en beschadiging van de berm kan leiden. Daarbij is van belang dat dertien ontheffingen zijn verleend terwijl niet of nauwelijks controleerbaar is of meer dan twee ontheffingen gelijktijdig op verschillende plekken worden gebruikt.
4. Verzoekster voert aan dat het verlenen van dertien ontheffingen aan de combinatie tot een te grote aantasting van de gebruiksmogelijkheden van andere weggebruikers leidt. De jagers kunnen met elkaar meerijden en er is geen noodzaak om de leden individueel per auto een ontheffing te verlenen. Verzoekster stelt dat de naleving en de handhaving van het voorschrift dat er met niet meer dan twee voertuigen gebruik mag worden gemaakt van de fietspaden een utopie is. Volgens verzoekster is dat voorschrift een dode letter omdat haar camerabeelden aantonen dat de politie van Krimpenerwaard de betrokken jagers al jarenlang ongemoeid liet rijden op de gesloten verklaarde fietspaden en wegen zonder ontheffing.
4.1.
De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat het verstrekken van dertien ontheffingen aan de combinatie onrechtmatig is. Daarvoor is het volgende van belang. De combinatie is een samenwerkingsverband. De bedoeling van verweerder is dat er niet meer dan twee auto’s tegelijk van de ontheffingen gebruik maken. Met de dertien verleende ontheffingen is toezicht op naleving van de in de ontheffing gestelde voorwaarden schier onmogelijk omdat de fietspaden ver uit elkaar liggen zodat het mogelijk is dat de dertien auto’s tegelijk en onafhankelijk van elkaar gebruik kunnen maken van de verleende ontheffingen. Dit is ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter een onwenselijke situatie. Bedoeld is immers om de combinatie de gelegenheid te bieden tegelijkertijd van maximaal een tweetal ontheffingen gebruik te kunnen maken. Ter zitting is met verweerder gesproken over een praktische oplossing waarbij is gedacht aan het verstrekken van een tweetal originele ontheffingen met daarop de van belang zijnde dertien kentekens. De gebruiker van de ontheffing dient bij een eventuele controle dan één van de twee originele ontheffingen te tonen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient verweerder er zorg voor te dragen dat de twee originele ontheffingen fraudebestendig zijn. In het kader van handhaven betekent dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter bijvoorbeeld dat wanneer de opsporingsambtenaar (BOA milieu) van verweerder drie auto’s achter elkaar aantreft met kentekens die op de ontheffing van de combinatie staan, daarmee vaststaat dat de combinatie in overtreding is. Op deze wijze kan verzoekster dat ook vaststellen. Dit acht de voorzieningenrechter van belang omdat ook verweerder meent dat de ontheffing moet worden ingetrokken indien de combinatie zich niet aan de voorwaarden houdt.
4.2.
Dat verweerder mogelijk voorafgaand aan de hoorzitting in bezwaar een nieuw besluit op de aanvragen van de combinatie neemt inhoudende het verstrekken van twee ontheffingen op een dertiental kentekens, zoals ter zitting is aangegeven, acht de voorzieningenrechter niet onjuist en vooralsnog rechtens houdbaar.
5. Verzoekster stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. De ontheffingen zijn voor het bereiken van de te bejagen percelen niet noodzakelijk omdat deze ook op een andere manier bereikbaar zijn.
5.1.
Zoals ter zitting besproken acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat partijen in de bezwaarfase met elkaar bezien of de combinatie de noodzaak van de ontheffingen heeft aangetoond. Daartoe acht de voorzieningenrechter een door verweerder geëntameerde descente aangewezen. Ook acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat verzoekster in de bezwaarfase de mogelijkheid wordt geboden om het door haar verzamelde filmmateriaal te tonen.
6. Omdat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zal blijven, is er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekster;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 344,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,-, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: