Overwegingen
1. Op 12 mei 2015 is [naam bedrijf] , gevestigd aan de [adres] te [plaats] , bezocht door een controleambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Dit betrof een herinspectie naar aanleiding van een eerdere inspectie op 6 januari 2015 op grond waarvan aan [naam bedrijf] een boete was opgelegd.
2. In het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van 22 mei 2015 is vastgesteld dat de open keuken, een bedrijfsruimte van het levensmiddelenbedrijf “ [naam bedrijf] ” onvoldoende schoon was. Blijkens het rapport van bevindingen zijn onder meer aangetroffen meerdere muizenuitwerpselen op de vloer onder de werkbank, meerdere muizenuitwerpselen in een geopende kartonnen tray met daarin potten met witte bonen in tomatensaus, een 20-tal muizenuitwerpselen en urinesporen van muizen op het deksel van een kunststof bak met gebaksschelpen op een plank onder een werkbank met daarop een magnetron, enkele tientallen muizenuitwerpselen op de vloer onder de oven en enkele tientallen muizenuitwerpselen en urinesporen van muizen in de schappen onder de verkoopbalie.
3. Verweerder heeft [naam bedrijf] bij het primaire besluit een boete van € 2.100,- opgelegd. Het standaardboetebedrag is verhoogd met 100% omdat aan [naam bedrijf] op 13 juni 2014, 9 januari 2015 en 13 februari 2015 eerder boetes voor soortgelijke overtredingen zijn opgelegd en er nog geen twee jaar zijn verlopen sinds die eerdere (gedeeltelijk ook al wegens recidive met 50% verhoogde) boetes onherroepelijk zijn geworden.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde boete gehandhaafd, onder de overweging dat [naam bedrijf] heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in verbinding met artikel 4.2, en bijlage II, hoofdstuk I.1, van de Verordening (EG) 852/2004, waarin is bepaald, samengevat, dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen schoon moeten zijn.
5. Eiser betwist de geconstateerde overtredingen. Hij heeft aangevoerd dat de controleambtenaar van de NVWA ten onrechte gebrand sesam van de hamburgerbroodjes als muizenuitwerpselen heeft aangemerkt. Ter zitting heeft hij – anders dan hij in zijn zienswijze heeft betoogd – betoogd dat dit voor alle constateerde overtredingen over muizenuitwerpselen geldt. Ter zitting heeft hij erop gewezen dat er in de bedrijfsruimten geen monsters zijn genomen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat er zich in de bedrijfsruimten van [naam bedrijf] geen muizen bevonden heeft hij aangevoerd dat de zaak in april 2015 speciaal verbouwd is, hetgeen een ton heeft gekost, om te voorkomen dat muizen de bedrijfsruimten in zouden kunnen komen. Verder heeft hij erop gewezen dat hij een contract heeft met Rentokil om muizen te bestrijden.
6. In weerwil tot het betoog van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van hetgeen de controleambtenaar van de NVWA met betrekking tot de hygiënische staat van de bedrijfsruimten voor levensmiddelen heeft opgenomen in het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van de inspectie op 12 mei 2015. De rechtbank acht eisers volledige ontkenning ter zitting niet geloofwaardig nu hij in zijn zienswijze van 30 juni 2015 heeft erkend dat er “twee of drie muizen poep” op de deksel van de bak met gebaksschelpen lag. Weliswaar heeft eiser toen ook aangegeven dat die muizenpoep gemengd was met gebrand sesam, maar - zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft toegelicht - zijn inspecteurs van verweerder getraind om hun bevindingen te onderscheiden naar wat wel en niet is toegestaan. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat zij het verschil tussen muizenuitwerpselen en gebrand sesam kunnen onderscheiden zonder dat zij daarvoor monsters hoeven te nemen. De omstandigheid dat er geen monsters zijn genomen die in een laboratorium zijn onderzocht leidt, gelet op het voorgaande, niet tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en daarom moet worden vernietigd. Voorts stelt eiser dat hij hulp heeft ingeroepen van Rentokil bij het bestrijden van muizen, maar ten aanzien daarvan moet worden opgemerkt dat verweerder voor het onvoldoende weren van muizen geen boete heeft opgelegd. Eiser is als exploitant van levensmiddelen gehouden de hygiënevoorschriften na te leven en in dat verband moeten de bedrijfsruimten voor levensmiddelen schoon zijn. Tijdens de inspectie is geconstateerd dat dit niet het geval was.
7. Ter zitting voerde eiser aan dat bij latere inspecties dan die van 12 mei 2015 geen overtredingen zijn geconstateerd. Voor zover hij daarmee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit beroep niet. Niet is immers gebleken dat de situatie ten tijde van de inspecties volgend op die van 12 mei 2015 gelijk was aan de situatie ten tijde van de inspectie op 12 mei 2015.
8. Gelet op het bovenstaande was verweerder bevoegd aan [naam bedrijf] een boete van € 2.100,- op te leggen ter zake van de geconstateerde overtredingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die grond zijn voor matiging van de boete op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.