Op 28 maart 1995 heeft [eiser sub 1] een bespreking gevoerd met [gedaagde sub 4] en
[gedaagde sub 5] die toen advocaten waren bij het advocatenkantoor Loeff & Van der Ploeg. Gespreksonderwerpen waren de herstructurering van Farm Frites en de wijze waarop de toekomstige vermogenstoename van het concern aan de kinderen [eisers] kon toekomen.
2.5.2
[gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hebben vervolgens in 1995 en 1996 (nadere) adviezen uitgebracht.
Deze adviezen voorzagen in een combinatie van een winstbewijzenconstructie en een tijdelijke emigratie van [eiser sub 1] en zijn echtgenote naar Curaçao.
2.5.3
De geadviseerde winstbewijzenconstructie had als strekking dat de economische
gerechtigdheid werd afgesplitst van het aandelenbezit, waarmee een inkomstenbelastingvoordeel werd beoogd. De gedachte was dat de vervreemding van de winstbewijzen (aan de kinderen [eisers] ), anders dan een overdracht van aandelen, niet zou leiden tot heffing van aanmerkelijk belangbelasting. Op die wijze zou het economische belang bij Farm Frites zonder die heffing, en dus relatief goedkoop, aan de kinderen [eisers] kunnen worden overgedragen. De met de emigratie beoogde besparing op de schenkingsrechten was gegrond op de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). Deze regeling, zoals die toen gold, leidde ertoe dat de bevoegdheid, die de Nederlandse Belastingdienst normaliter had om gedurende 10 jaar na emigratie aanvullend successierecht te heffen, niet bestond ten aanzien van een schenking die was gedaan een jaar na emigratie naar de Nederlandse Antillen.
2.5.4
Ten aanzien van de winstbewijzenconstructie heeft [eiser sub 1] opdracht
gegeven om conform de adviezen te handelen, waarna door Loeff c.s. uitvoering is gegeven aan de adviezen. Later zijn, in verband met onder andere een wetswijziging, nieuwe adviezen gevolgd, die in december 1997, in maart 1998 en op 31 december 1999 in opdracht van [eiser sub 1] zijn uitgevoerd.
2.5.5
Ten aanzien van de emigratie heeft [eiser sub 1] , nadat hij aan Loeff c.s. had laten weten dat hij het advies wenste op te volgen, zich met zijn echtgenote op 16 december 1996 laten uitschrijven uit de GBA. Zij zijn op 24 december 1996 naar Curaçao gevlogen. [gedaagde sub 4] heeft op 18 januari 1997 aan de Nederlandse Belastingdienst bericht dat [eiser sub 1] en zijn echtgenote Nederland op 24 december 1996 metterwoon hadden verlaten en zich hadden gevestigd op Curaçao.
2.5.6
Op 31 december 1999 heeft [eiser sub 1] de blote eigendom van de winstbewijzen van Farm Frites NA N.V. vervreemd aan een trust, N&M Holding N.V. Ook de vorderingen van Farm Frites NA N.V. op de kinderen [eisers] zijn aan N&M Holding N.V. gecedeerd. De kinderen [eisers] droegen hun vordering op Farm Frites Nederland B.V. over aan [eiser sub 1]
2.5.7
De Belastingdienst heeft een concept rapportage gedateerd 23 augustus 2000 opgesteld, onder meer inhoudende:
'(…) Conclusie
Gegeven het feit dat belastingplichtige:
-vooraf altijd de bedoeling heeft gehad om na ongeveer één jaar terug te keren naar Nederland
-de woning in Nederland, inclusief de volledige inboedel, heeft aangehouden
-op de Antillen slechts tijdelijk een gemeubileerd appartement heeft gehuurd
-algemeen directeur is gebleven van de Farm Frites groep, waarbij het hoofdkantoor is gevestigd te Oudenhoorn
-in zijn 'buitenlandse' periode met grote regelmaat in Nederland was
-lid is gebleven van diverse verenigingen/organisaties in Nederland
-tandarts en huisarts in Nederland heeft aangehouden
ben ik van mening dat de duurzame binding met Nederland in de periode 24 december 1996 en 1 april 1998 is blijven voortbestaan. Naar mijn mening heeft belastingplichtige Nederland niet metterwoon verlaten.'
Het (definitieve) rapport, met gelijkluidende conclusie, is door de Belastingdienst bij brief van 19 oktober 2001 toegestuurd aan [gedaagde sub 4] .
2.5.8
Vanaf augustus 2000 is een veelvoud aan fiscale procedures gevoerd. In 2001 en 2002 zijn er contacten tussen [gedaagde sub 4] aan de ene zijde en de Belastingdienst aan de andere zijde over een mogelijke regeling geweest. Bij brief van 17 april 2001 heeft [gedaagde sub 4] hierover aan [eiser sub 1] , voor zover hier van belang, geschreven:
`Geachte heer [eiser sub 1] ,
1. Teneinde het voorstel van de Belastingdienst op zijn waarde te kunnen schatten moet ik noodgedwongen op de fiscale techniek ingaan,
Er spelen twee kwesties:
-de vermijding van het aanmerkelijk belang;
-de vermijding van schenkingsrecht.
2.Aanmerkelijk belang
(…)