2 De feiten
2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben vanaf 2016 gedurende enige tijd met elkaar een affectieve relatie gehad. Deze relatie is eind 2017 (volgens [gedaagde] ) of begin 2018 (volgens [eiser] ) beëindigd. Eind 2017 was [gedaagde] zwanger van [eiser] . [gedaagde] heeft begin 2018 een abortus ondergaan.
2.2.
[eiser] heeft uit een eerdere relatie met mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) twee kinderen ( [naam 2] en [naam 3] ).
2.3.
[eiser] werkt als kapitein in dienst van Boskalis.
2.4.
[gedaagde] heeft ook enige tijd voor Boskalis gewerkt. In maart 2018 heeft Boskalis het dienstverband beëindigd.
2.5.
Tussen 2 juni en 14 oktober 2018 heeft [gedaagde] op onder meer Facebook, Instagram en de website [naam website] berichten geplaatst waarin [eiser] met naam en toenaam of met een bijnaam (zoals ‘ [bijnaam] ’) genoemd wordt in combinatie met woorden als ‘pooier’, ‘loverboy’ en waarin gesteld of gesuggereerd wordt dat [eiser] tijdens zijn werk voor Boskalis drugs gebruikt en zich schuldig maakt aan identiteitsdiefstal en privacyschending. Deze berichten bevatten ook foto’s van [eiser] . De website [naam website] (waarop [gedaagde] een blog bijhoudt) bevat naast berichten over [eiser] ook berichten over andere onderwerpen.
2.6.
Daarnaast heeft [gedaagde] in de hiervoor genoemde periode diverse e-mails, sms-berichten en WhatsApp-berichten verzonden aan [eiser] en aan derden, onder wie Boskalis.
2.7.
Op 9 juni 2018 heeft [eiser] bij de politie aangifte gedaan van belaging, smaad en laster. In de aangifte heeft [eiser] onder meer verklaard dat [gedaagde] hem veelvuldig per sms, WhatsApp en e-mail lastigvalt en dat zij smadelijke berichten over hem heeft verzonden aan Boskalis. Op 30 september 2018 heeft [eiser] aanvullende aangifte gedaan, waarin hij onder meer verklaart dat [gedaagde] zijn dochter heeft benaderd via Facebook.
2.8.
In een e-mail van 18 september 2018, verzonden aan [eiser] en Boskalis, heeft [gedaagde] het volgende geschreven:
“Heb er lang over nagedacht hoe ik het naar buiten ga brengen!
Heb al 50 kantjes… over deze kapitein die de grootste drugs deAler is… loverboy … manipulaties zaken (...) mijn baan moet verliezen en nog veel meer… daAar hij zelf onder werktijd aanboord snuift en nog meer handelt …
(...)
Heeft [naam 4] morgen heel het verhaal over Deze Kapitein (...)”
2.9.
Op 2 oktober 2018 heeft de deurwaarder op verzoek van [eiser] in een proces-verbaal vastgelegd wat op dat moment werd weergegeven op de website [naam website] . Dit proces-verbaal met de daarbij horende schermafdrukken is door [eiser] overgelegd als productie 1.
2.10.
Op 3 oktober 2018 heeft [naam 1] bij de politie aangifte gedaan van smaad en laster door [gedaagde] . In haar aangifte heeft [naam 1] onder meer verklaard dat [gedaagde] haar via Facebook en Linked-in heeft benaderd en dat [gedaagde] , nadat zij haar had geblokkeerd, vriendschapsverzoeken heeft gedaan aan mensen uit de omgeving van [naam 1] .
2.11.
Bij brief van 9 oktober 2018 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om (onder meer) de uitingen waarin zij [eiser] beschuldigt van het gebruik van en de handel in verdovende middelen, het exploiteren van een escortservice en het zijn van een loverboy te verwijderen, om verdere smadelijke uitingen te staken en om zich te onthouden van het opnemen van contact met [eiser] , zijn dochter, zijn ex-echtgenote, zijn collega’s of zijn werkgever. In deze brief heeft de advocaat [gedaagde] tevens aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade.
2.12.
In een e-mail van 12 oktober 2018 schrijft [gedaagde] onder meer het volgende aan de advocaat van [eiser] :
“Nou ik vind het niet gebruikelijk - dat deze man al maanden smart en smaad bij mij heeft uitgevoerd en nu op terug gespeeld wordt. Er goedkoop vanaf wil komen wat hij zelf heeft veroorzaakt … hij weet dondersgoed wat er aan de hand is.
(...)
Er gaat niets van internet af ( wat overigens de waarheid is) tot hij mijn antwoorden heeft beantwoord - mijn matras heeft terugbetaald en mijn baan!”
2.13.
Bij e-mail van 15 oktober 2018 heeft [gedaagde] het volgende geschreven aan het algemene e-mailadres van het kantoor van de advocaat van [eiser] :
“Voor cliënt [eiser]
GROOTSTE POOIER
DRUGSDEALER
VROUWENHANDELAAR EN MEER
GAAT ZIJN BAAN VERLIEZEN – ahoiiiiiiiii (...)
(...)
Alle netten gaan meegenieten
Kijk maar uit anders sta ik op het schoolplein va [naam 2] en [naam 3]
En doe ik hun zogenaamd wat aan (scary)”
2.14.
Naar aanleiding van voormelde e-mail van 15 oktober 2018 heeft [eiser] op 17 oktober 2018 namens zijn beide kinderen bij de politie aangifte gedaan van bedreiging door [gedaagde] .
2.15.
Op of omstreeks 29 oktober 2018 is [gedaagde] aangehouden door de politie en op 1 november 2018 is zij in voorlopige hechtenis genomen, waarna de voorlopige hechtenis bij bevel van diezelfde dag onder oplegging van voorwaarden is geschorst. Een van deze voorwaarden betreft dat [gedaagde] op geen enkele wijze contact legt, of laat leggen, met onder meer [eiser] en/of [naam 1] en dat zij zich niet zal bevinden in de woonplaats van [eiser] .
2.16.
Op 24 en 26 november 2018 heeft [eiser] nog e-mails ontvangen van [gedaagde] . In de e-mail van 26 november 2018 schrijft [gedaagde] het volgende:
“Je laatste dagen zijn geteld
Manipulator
Vrouwenhandelaar
Drugsdealer
(...)”
2.17.
Argeweb is de hosting provider van [gedaagde] en de website [naam website] wordt door haar gehost.
2.18.
Bij brief van 9 oktober 2018 heeft de advocaat van [eiser] Argeweb gesommeerd om binnen 48 uur het verlenen van de toegang tot het internet aan [naam website] te staken en gestaakt te houden. Bij deze brief heeft de advocaat berichten van [gedaagde] gevoegd die volgens hem onrechtmatig zijn. Argeweb heeft deze brief op 11 oktober 2018 doorgeleid aan [gedaagde] . Bij brief van 11 oktober 2018 heeft Argeweb onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“In beginsel is Argeweb een neutrale hoster van de website, waarbij zij zich niet bemoeit met de inhoud daarvan. Dit kan echter anders worden wanneer de uitingen op de gehoste website in strijd zijn met de algemene voorwaarden van Argeweb doordat zij in strijd zijn met de wet. Ik verwijs u hiervoor onder andere naar artikel 7.2 van deze algemene voorwaarden.
In dat kader verzoeken wij u dan ook om de uitlatingen die hiermee in strijd zijn te verwijderen en verwijderd te houden van de website.”
2.19.
Bij brief van eveneens 11 oktober 2018 heeft Argeweb aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat zij aan de hand van de haar bekende feiten niet kan nagaan of de publicaties op [naam website] onmiskenbaar onrechtmatig zijn en dat zij daarom niet zelfstandig zal overgaan tot het blokkeren van de website. In deze brief schrijft Argeweb dat zij – zo nodig – wel tot blokkade zal overgaan indien uit een rechterlijk vonnis tegen de partij die de uitlatingen heeft gedaan blijkt dat die uitlatingen onrechtmatig zijn.
2.20.
In antwoord op een brief van de advocaat van [eiser] heeft KPN, het moederbedrijf van Argeweb, bij e-mail van 16 oktober 2018 namens Argeweb laten weten dat zij geen reden ziet op haar standpunt te wijzigen. Zij schrijft dat zij na een vonnis tegen de beheerder van de website of indien zij wordt gewezen op uitingen die wel onmiskenbaar onrechtmatig zijn, terstond zal overgaan tot blokkering van de website.
4 De beoordeling
4.1.
Bij de beoordeling moet onderscheid gemaakt worden tussen de vorderingen tegen [gedaagde] en die tegen Argeweb.
4.2.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat zij [eiser] in online en in offline-uitingen in verband brengt met kort gezegd prostitutie, drugshandel en drugsgebruik tijdens werktijd en dat zij hem (direct of in indirect) beschuldigt van het zijn van een pooier, een loverboy en van identiteitsdiefstal. Dit wordt ook ondersteund door de overgelegde producties. De beschuldiging dat [eiser] naaktfoto’s van [gedaagde] zou hebben gepubliceerd, is evenwel niet met producties onderbouwd. Voorts heeft [gedaagde] erkend dat zij de kinderen van [eiser] , zijn ex-echtgenote en de werkgever heeft benaderd met (onder meer) uitingen met een vergelijkbare strekking. Voormelde beschuldigingen – hoewel weinig concreet – zijn ernstig en zijn zonder meer schadelijk voor de eer en goede naam van [eiser] . Dit klemt temeer, nu [gedaagde] in haar berichten ook de link legt met de werkgever van [eiser] en omdat de berichten van [gedaagde] over [eiser] hoog eindigen in de zoekresultaten wanneer op internet gezocht wordt op zijn naam.
4.3.
Met betrekking tot de publicaties op social media en [naam website] overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het recht op vrije meningsuiting van [gedaagde] moet worden afgewogen tegen het belang van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam. Gelet op de te verwachten zwaarwegende gevolgen van de beschuldigingen en insinuaties van [gedaagde] , mag van haar worden verwacht dat zij dergelijke zaken alleen publiekelijk uit indien die beschuldigingen en/of insinuaties voldoende steun vinden in de (op dat moment) bekende feiten.
4.4.
[gedaagde] heeft zich niet uitgelaten over de feitelijke grondslag van haar beschuldigingen. Haar verweer dat – zo begrijpt de voorzieningenrechter – erop neerkomt dat zij [eiser] verwijt dat zij haar baan kwijt is en dat zij zich door hem voor gek gezet voelt, rechtvaardigt niet de door haar herhaaldelijk geuite beschuldigingen en insinuaties. Ook indien de verwijten van [gedaagde] terecht zouden zijn – wat in deze procedure overigens niet aannemelijk is geworden – geeft dat haar niet het recht om zich op onrechtmatige wijze over [eiser] uit te laten.
4.5.
Gelet op de ernst van de beschuldigingen en insinuaties en nu [gedaagde] deze niet heeft voorzien van enige feitelijke onderbouwing, acht de voorzieningenrechter deze onrechtmatig. Dit betekent dat [gedaagde] de uitingen over [eiser] voor zover die zien op drugshandel, drugsgebruik, prostitutie, identiteitsdiefstal, het zijn van een pooier of een loverboy moet verwijderen en dat het verbod om opnieuw dergelijke smadelijke uitingen te doen voor toewijzing in aanmerking kan komen.
4.6.
Met betrekking tot de onder I. verwijdering overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] heeft gevorderd dat [gedaagde] alle openbare uitingen zoals opgesomd in productie 1 (zie (2.9) en uitingen met een vergelijkbare strekking verwijdert en verwijderd houdt. Niet is in geschil dat niet alle uitingen in productie 1 als onrechtmatig te bestempelen zijn. Een groot deel van die uitingen heeft geen betrekking op [eiser] of is niet onrechtmatig in de zin van 4.5, terwijl ook deze uitingen wel onder het bereik van de vordering vallen. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat deze vordering zo begrepen moet worden dat deze betrekking heeft op alle in de dagvaarding omschreven onrechtmatige uitingen. Desgevraagd heeft de advocaat van [eiser] verklaard dat hij het niet nodig vindt om deze vordering overeenkomstig het procesreglement te wijzigen, aangezien het mindere toewijsbaar is.
4.7.
De ongewijzigde vordering tot verwijdering komt niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien deze te ruim is geformuleerd. In verband met de eisen van een goede procesorde kan de voorzieningenrechter die zeer ruime vordering niet terugbrengen tot dat wat [eiser] kennelijk heeft bedoeld. Het lag op de weg van [eiser] om zijn vordering (zo nodig na eiswijziging) zodanig te formuleren dat voor [gedaagde] duidelijk was waartegen zij zich zou moeten verweren. [eiser] heeft dit evenwel nagelaten. Het gevorderde gebod tot verwijdering zal daarom worden afgewezen.
4.8.
Met betrekking tot het onder II. gevorderde verbod op toekomstige onrechtmatige uitlatingen overweegt de voorzieningenrechter dat daarvoor in de gegeven omstandigheden voldoende aanleiding bestaat. [gedaagde] heeft immers ook na sommatie nog onrechtmatige uitingen gedaan en ook ter zitting heeft zij verklaard haar blog te willen vervolgen totdat zij bij Boskalis haar verhaal heeft gedaan. Gelet op de onrechtmatigheid van de uitingen en kans op herhaling, acht de voorzieningenrechter een verbod op onrechtmatige uitingen als bedoeld in 4.5., versterkt met een dwangsom, toewijsbaar. Dit verbod zal worden toegewezen voor de duur van zes maanden.
4.9.
Met betrekking tot het onder III. gevorderde verbod om tegenover derden onrechtmatige uitlatingen te doen over [eiser] overweegt de voorzieningenrechter dat
het in beginsel aan de betreffende derden is om – desgewenst – tegen deze uitingen op te komen. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat berichten aan derden, zoals die aan de werkgever van [eiser] , aangehaald in 2.8, hinderlijk kunnen zijn voor [eiser] , acht de voorzieningenrechter een dergelijk verbod – nog daargelaten de executeerbaarheid daarvan – niet toewijsbaar, zolang de betreffende derden zich niet over dat verbod hebben uitgelaten. [gedaagde] moet voorts ook de vrijheid hebben om haar verhaal te doen aan Boskalis, die immers ook haar voormalige werkgever is. Daar komt bij dat [eiser] ook geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit volgt dat hij ten gevolge van die uitingen van [gedaagde] aan derden zelfstandige schade heeft geleden.
4.10.
Met betrekking tot het onder IV. gevorderde contactverbod neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat het tegen diens wil blijven benaderen van een ander jegens die ander een onrechtmatige daad kan opleveren tot beëindiging waarvan een voorziening in kort geding kan worden gevraagd indien voldoende aannemelijk is dat het onrechtmatig handelen zal voortduren. Ook hier geldt dat het in beginsel aan de belaagde partij is, om tegen het onrechtmatig handelen op te komen. [eiser] heeft voor zichzelf geen verbod gevorderd, zodat dat geen bespreking behoeft. Het verbod met betrekking tot de minderjarige kinderen van [eiser] is wel toewijsbaar. Vast staat dat [gedaagde] de kinderen van [eiser] heeft benaderd. Aannemelijk is dat zij daarbij als doel had om [eiser] te belagen. Deze intentie is onder meer af te leiden uit de e-mail van 15 oktober 2018 (zie 2.13). De kinderen van [eiser] – voor wiens belangen [eiser] kan opkomen – behoren van dergelijk gedrag verschoond te blijven. Het verbod zal daarom ten aanzien van de kinderen van [eiser] worden toegewezen voor de duur van zes maanden na betekening van dit vonnis. De verboden met betrekking tot overige derden zullen worden afgewezen.
4.11.
De onder V. gevorderde opgave is niet voorzien van enige onderbouwing en zonder nadere toelichting – die [eiser] niet heeft gegeven – valt niet in te zien welk belang hij bij die opgave heeft. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.12.
Met betrekking tot het onder VI gevorderde straatverbod overweegt de voorzieningenrechter dat een straatverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.13.
Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] [eiser] fysiek heeft belaagd. [eiser] heeft ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat de gegronde vrees bestaat dat [gedaagde] inbreuk zal maken op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] door zich in zijn nabijheid of die van zijn huis op te houden. Deze vrees wordt nog eens verminderd door het aan [gedaagde] opgelegde strafvorderlijke bevel op grond waarvan het haar (tijdelijk) is verboden zich te bevinden in de woonplaats van [eiser] . Dit verbod zal daarom worden afgewezen. Ook ten aanzien van de derden moet de vordering worden afgewezen, alleen al gelet op dat wat hiervoor onder 4.9 en 4.10 met betrekking tot die derden is overwogen.
4.14.
Het onder X. gevorderde voorschot als vergoeding voor de door [eiser] geleden (immateriële) schade moet worden afgewezen. [eiser] heeft zijn schade echter niet onderbouwd. Desgevraagd heeft zijn advocaat ter zitting verklaard dat dit in een kort geding ook niet noodzakelijk is. Zonder een dergelijke onderbouwing komt – nog daargelaten de strenge eisen die gelden voor de toewijzing van een geldvordering in kort geding – deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
4.15.
De onder IX. gevorderde (reële) proceskostenveroordeling moet eveneens worden afgewezen. Een dergelijke vergoeding komt slechts bij hoge uitzondering voor toewijzing in aanmerking. Het feit dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij dit handelen ook na sommatie heeft voortgezet waardoor een procedure noodzakelijk is geworden – iets dat in de rechtspraktijk vaker voorkomt – rechtvaartdigt geen hogere kostenvergoeding dan de gebruikelijke proceskostenveroordeling, die geacht wordt deze kosten te vergoeden.
4.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Mede gelet op de afwijzing van de geldvordering en omdat de kosten van [eiser] mede betrekking hebben op de zaak tegen Argeweb, zullen de kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 40,50 (exclusief BTW)
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat 490,00
Totaal € 821,50
4.17.
Op grond van artikel 6:196c lid 4 BW is een tussenpersoon als Argeweb niet aansprakelijk voor de door [gedaagde] opgeslagen informatie, indien Argeweb niet weet van de activiteit of informatie met een onrechtmatig karakter, dan wel zodra zij dat weet of redelijkerwijs behoort te weten, prompt de informatie verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt. Blijkens de memorie van toelichting op dit wetsartikel moeten de van haar gevraagde maatregelen in overeenstemming zijn met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, wat meebrengt dat er geen andere, minder verstrekkende maatregelen mogen openstaan om een einde te maken aan de als onwenselijk ervaren situatie. Dit betekent onder meer dat blokkade van informatie door Argeweb alleen dan aan de orde is indien die informatie onmiskenbaar onrechtmatig is.
4.18.
De discussie van partijen over de aansprakelijkheid van Argeweb spitst zich toe op de vraag of de uitingen van [gedaagde] op [naam website] onmiskenbaar onrechtmatig zijn en op de vraag of Argeweb in de gegeven omstandigheden gehouden was om de gehele website van [gedaagde] offline te halen.
4.19.
Hoewel de voorzieningenrechter hiervoor ten aanzien van [gedaagde] heeft geoordeeld dat haar beschuldigingen en insinuaties aan het adres van [eiser] onrechtmatig zijn, brengt dat niet zonder meer mee dat Argeweb de onrechtmatigheid van deze uitlatingen behoorde te kennen of deze na kennisgeving van [eiser] zonder meer moest aannemen. Argeweb kan nu eenmaal niet zelfstandig nagaan of de op het oog lasterlijke, en deels onsamenhangende uitlatingen van [gedaagde] al dan niet onrechtmatig zijn. Met Argeweb is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op de weg lag van [eiser] om in de eerste plaats [gedaagde] aan te spreken tot het verwijderen van de onrechtmatige informatie. [eiser] heeft dit evenwel nagelaten en in plaats daarvan Argeweb en [gedaagde] gelijktijdig gesommeerd en hen gelijktijdig gedagvaard. In de gegeven omstandigheden heeft Argeweb aan haar verplichtingen jegens [eiser] voldaan door [gedaagde] aan te schrijven, toe te zeggen (zo nodig) onrechtmatig geoordeelde uitingen te verwijderen en om bij toekomstige verwijderverzoeken rekening te houden met de in dit vonnis als onrechtmatig bestempelde uitingen. De vorderingen tot het verwijderen van de website en die van eventuele toekomstige uitingen moeten reeds daarom worden afgewezen.
4.20.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat Argeweb niet onrechtmatig heeft gehandeld door de website van [gedaagde] niet terstond offline te halen. De van haar gevorderde schadevergoeding en de reële proceskostenveroordeling moeten reeds daarom, zonder nadere beoordeling daarvan, worden afgewezen.
4.21.
In de verhouding tussen [eiser] en Argeweb is [eiser] de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Argeweb tot op heden begroot op:
- griffierecht 1.950,00
- salaris advocaat 980,00
Totaal € 2.930,00
5 De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagde] zich gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis op enigerlei wijze via het internet of enig ander openbaar medium op onrechtmatige wijze uit te laten over [eiser] , waaronder begrepen het in verband brengen van [eiser] met prostitutie, drugshandel en drugsgebruik tijdens werktijd en/of hem (direct of indirect) beschuldigt van het zijn van een pooier, een loverboy of van identiteitsdiefstal, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding tot een maximum van € 5.000,00;
5.2.
verbiedt [gedaagde] zich gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis op enigerlei wijze contact op te nemen met de kinderen van [eiser] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per overtreding tot een maximum van € 5.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de zaak tussen haar en [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 821,50;
5.4.
wijst af de vorderingen tegen Argeweb;
5.5.
veroordeelt [eiser] in zaak tussen hem en Argeweb in de proceskosten, aan de zijde van Argeweb tot op heden begroot op € 2.930,00;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
3077/2009