de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Gorinchem,
verzoekster,
advocaat: mr. A. Dunsbergen,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 2] B.V.,
kantoorhoudende aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Gorinchem,
verweerster.
1 De procedure
Op 20 februari 2018 zijn mr. A. Dunsbergen, namens verzoekster en [naam 3] , bestuurder van verweerster in de raadkamer gehoord.
Partijen hebben ter zitting stukken overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.
2 De standpunten
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift gesteld dat zij op verweerster een opeisbare (restant) vordering heeft van € 4.203,14 ter zake van in opdracht en voor rekening van verweerster door verzoekster verrichte accountantswerkzaamheden. Verzoekster heeft voorts gesteld dat naast de vordering van verzoekster ook andere schuldeisers onbetaald zijn gebleven. Daartoe heeft mr. Dunsbergen ter zitting een (restant)vordering van [naam 4] van € 495,50 en een vordering van [naam 5] (zoals vermeld in de brief van verweerster van oktober 2017) als steunvordering opgevoerd. Verweerster verkeert dan ook, aldus verzoekster, in een toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Mr. Dunsbergen heeft daar ter zitting nog aan toegevoegd dat de vordering van verzoekster inclusief rente en kosten een bedrag van € 5.751,00 beloopt. Omdat verweerster facturen onbetaald heeft gelaten en gemaakte afspraken niet is nagekomen, ziet verzoekster zich genoodzaakt het faillissement aan te vragen.
Verweerster heeft ter zitting een deel van de vordering van verzoekster betwist. Zij heeft verder aangevoerd verzoekster te hebben verzocht om zo min mogelijk kosten te maken toen zij vernam dat de aankoop van het onroerend goed niet meer door ging en daarmee ook het project kwam te vervallen. Verzoekster heeft zich hier niet aan gehouden.
Ook heeft verweerster aangegeven meerdere (deel)betalingen te hebben verricht op de vordering van verzoekster. Daartoe zijn ter onderbouwing van haar standpunt ter zitting stukken overgelegd. Tot slot heeft verweerster aangevoerd bereid te zijn een deel van de vordering van verzoekster te betalen, maar dat verzoekster daar geen genoegen mee nam.
Verweerster heeft verder de steunvordering van [naam 4] betwist. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd: [naam 4] heeft verzuimd tijdig een omgevingsvergunning aan te vragen. Hierdoor is de koop van het onroerend goed en het verder opstarten van het hotel niet meer door gegaan. Als gevolg hiervan heeft verweerster aanzienlijke schade geleden. [naam 4] is zo brutaal geweest daarna nog een factuur te sturen. Tot slot heeft verweerster betwist dat [naam 5] een vordering op [naam 2] B.V. heeft.
3 De beoordeling
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat door de bereidheid van verweerster om een deel van de vordering van verzoekster te voldoen het vorderingsrecht van verzoekster aannemelijk is. De beide steunvorderingen daarentegen zijn door verweerster gemotiveerd betwist. Daarmee zijn deze vorderingen niet voldoende aannemelijk geworden. De vordering van [naam 4] heeft verweerster betwist, vanwege het verzuim van [naam 4] ten aanzien van de aanvraag van de omgevingsvergunning en de schade die daarvan het gevolg is geweest. Deze stellingen van verweerster zijn niet weerlegd.
Tot slot heeft verweerster betwist dat [naam 5] een vordering op [naam 2] B.V. heeft. Dat sprake is van een vordering van [naam 5] is niet aannemelijk geworden uit de door verzoekster overgelegde brief van [naam 3] van 3 oktober 2017. Daartoe is immers onvoldoende de vermelding in genoemde en door [naam 3] ondertekende brief: “ [naam 5] heeft ook een vordering op mij.”
De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Het verzoek tot faillietverklaring wordt daarom afgewezen.
4 De beslissing
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 22 februari 2018 gegeven door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.H. Peters, griffier.1
1Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: