1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
[naam verdachte rechtspersoon 1] in de periode van 1 april 2010 tot en met 26 oktober 2011 te Den Hoorn meermalen, telkens opzettelijk, een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten meerdere elektronische aangiften voor de omzetbelasting over de tijdvakken
- maart 2010 (AMB-003 bijlage 1 pagina 7) en
- juni 2010 (AMB-003 bijlage 1 pagina 10) en
- september 2010 (AMB-003 bijlage 1 pagina 13) en
- maart 2011 (AMB-003 bijlage 1 pagina 19) en
- juni 2011 (AMB-003 bijlage 1 pagina 22) en
- september 2011 (AMB-003 bijlage 1 pagina 25),
onjuist heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft die [naam verdachte rechtspersoon 1] telkens opzettelijk in de bij de Inspecteur der belastingen digitaal ingediende aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken telkens een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven,
tot het plegen van welke strafbare feiten, hij, verdachte, telkens opdracht heeft gegeven;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
verdachte in de periode van 12 januari 2011 tot en met 25 maart 2015 te Den Hoorn opzettelijk en tezamen en in vereniging met [naam verdachte rechtspersoon 2] een geldbedrag van 1.097.166,60 euro en een geldbedrag van 22.000 euro, die geheel toebehoorden aan de erven van mevrouw [naam] en welke geldbedragen verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van executeur testamentair, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
1 Motivering van de straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft – niettegenstaande zijn pleidooi tot vrijspraak – verzocht om aan verdachte, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, een taakstraf op te leggen, wellicht tegen het maximale aan, maar geen gevangenisstraf. Als redenen daarvoor heeft de raadsman opgegeven: de leeftijd van verdachte, de gevolgen die verdachte al heeft ondergaan en het tijdsverloop sinds het ten laste gelegde. Een gevangenisstraf zou geen enkel doel meer dienen.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, en wel een van langere duur dan door de officier van justitie gevorderd, namelijk 26 maanden. Hieronder wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot die beslissing is gekomen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon van verdachte.
Verdachte heeft ervoor gezorgd dat zijn bedrijf, nota bene een administratiekantoor, gedurende twee jaar lang te weinig omzetbelasting heeft afgedragen. Totaal gaat het om een bedrag van ongeveer € 150.000,-. Met zijn andere bedrijf heeft hij ruim 1,1 miljoen euro uit een erfenis verduisterd. Op de verklaring van verdachte na is er geen enkele reden om te denken dat verdachte met die verduistering zou zijn gestopt en het geld aan de rechthebbenden had doen toekomen als de FIOD niet had geïntervenieerd.
Verdachte heeft ter zitting telkens aangevoerd dat het met zijn bedrijven ook 22 jaar lang goed is gegaan. Zijn blanco strafblad (uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 januari 2018) bevestigt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Dat doet er echter niet aan af dat verdachte met deze feiten de BD en zes goede doelen voor totaal meer dan 1,25 miljoen euro heeft benadeeld.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor fraudezaken geven bij een benadelingsbedrag van 1 miljoen euro als uitgangspunt een gevangenisstraf van twee jaar.
De rechtbank acht een dergelijke straf ook in deze zaak passend. Zij waardeert het handelen van verdachte namelijk anders dan hijzelf. Verdachte heeft ter zitting steeds verklaard dat hij “een fout” heeft gemaakt, dat hij “daar niets (meer) aan kan doen” en “ook maar een mens” is, maar dat de bank hem een kans had moeten gunnen en hem niet failliet had moeten laten verklaren. Dan zou hij de buitenlandse projecten hebben kunnen verkopen en zouden ook de goede doelen hun geld hebben gekregen. Voor zover verdachte in de veronderstelling is dat hem iets is overkomen of hem onrecht is aangedaan, is de rechtbank dat met hem oneens. Verdachtes gedragingen afdoen als “een fout” is te makkelijk. Hij heeft gedurende een lange periode, meerdere keren beslissingen genomen ten behoeve van zijn eigen financiële gewin, terwijl hij anderen daarmee ernstig benadeelde. Dat het geld dat hij zich heeft toegeëigend niet is gebruikt voor consumptieve uitgaven maar voor investeringen in buitenlands vastgoed maakt zijn gedrag niet minder laakbaar. Dat zijn handelen consequenties heeft gehad die hem nu in een zeer ongunstige positie plaatsen, is voor verdachte weliswaar naar, maar (vooral) aan hemzelf zelf te wijten. Meer informatie over zijn persoon had in strafvermeerderende of strafmatigende zin kunnen meewegen, maar nu verdachte ter zitting duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij de conclusies van een al wat gedateerde reclasseringsrapportage van de hand wijst en zegt geen enkele behoefte aan hulp te hebben, doet de rechtbank het met wat er aan informatie is: weinig. De persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder de (financiële) achteruitgang die hij heeft doorgemaakt, zijn geen reden om lagere straf aan hem op te leggen.
De rechtbank concludeert met de overweging dat fiscale fraude en het afnemen van andermans eigendom ernstig is en moet worden bestraft. Fraude van deze omvang is – met de oriëntatiepunten voor zulke zaken als uitgangpunt genomen – zo ernstig dat een taakstraf of voorwaardelijke straf niet afdoende zou zijn. In dit geval is een gevangenisstraf van 27 maanden passend.
De duur van de straf moet met één maand worden verminderd, omdat de redelijke termijn van berechting met enkele maanden is overschreden. De vervolging van verdachte is namelijk aangevangen op 27 oktober 2015, de datum van inverzekeringstelling. De rechtbank doet uitspraak in deze zaak 28 februari 2018, ofwel twee jaren en vier maanden na aanvang van de vervolging. De overschrijding is enerzijds te wijten aan de verdediging, omdat de raadsman eenmaal niet is verschenen op de datum dat getuigenverhoren stonden gepland. Anderzijds heeft de zaak lang stil gelegen voordat de getuigenverhoren überhaupt waren gepland. Er is verder niet gebleken van bijzondere omstandigheden die de overschrijding rechtvaardigen. Aansluiting zoekend bij het uitgangspunt van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, 17 juni 2008) dat bij een overschrijding van minder dan zes maanden strafvermindering van 5% is geboden, acht de rechtbank in deze zaak strafvermindering van één maand passend.
1 Vorderingen van de benadeelde partijen
Vijf van de zes goede doelen die door mevrouw [naam] tot erfgenaam zijn benoemd, hebben een vordering tot vergoeding van de door hen geleden schade ingediend. Vervolgens heeft de later aangewezen vereffenaar van de nalatenschap van mevrouw [naam] zich eveneens gesteld als benadeelde partij ten behoeve van de erfgenamen, de zes goede doelen. Alle vorderingen zien op de onder 2 bewezen geachte verduistering.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de vereffenaar toe te wijzen tot het door haar bewezen geachte bedrag en die benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De goede doelen zouden dan ook niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard in hun “losse” vorderingen, nu deze reeds namens hen zijn ingediend door de vereffenaar.
De raadsman heeft verzocht alle benadeelde partijen, in ieder geval de goede doelen, niet-ontvankelijk ter verklaren in hun vordering. Hij heeft daartoe aangevoerd dat:
- -
de benadeelde partijen niet bij verdachte maar bij [naam verdachte rechtspersoon 2] moeten zijn;
- -
verdachte moet worden vrijgesproken;
- -
het te voorbarig is de vorderingen nu toe te wijzen, omdat er nog geld zit in [naam verdachte rechtspersoon 2] dat verdeeld zal worden over de schuldeisers, waardoor de geleden schade minder zou kunnen worden;
- -
de vorderingen te ingewikkeld zijn voor behandeling in het strafgeding omdat er nog waarde in de boedel zit en de goede doelen zelf een vordering hebben ingediend, terwijl zij ook worden vertegenwoordigd door een vereffenaar;
- -
de goede doelen al door de vereffenaar worden vertegenwoordigd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen voor het medeplegen van de verduistering. Zij deelt de zorgen van de raadsman over de timing en complexiteit van de vorderingen niet. De rechtbank zal de vordering van de vereffenaar, die de rechthebbende(n) van de nalatenschap, dus alle zes de goede doelen, vertegenwoordigt, inhoudelijk beoordelen. De goede doelen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun eigen vordering.
Inhoudelijke beoordeling van de vordering van de vereffenaar
[naam vereffenaar] , benoemd als vereffenaar van de nalatenschap, heeft op 27 oktober 2016 een vordering ingediend ter vergoeding van materiële schade, opgelopen ten gevolge van de verduistering die onder 2 is ten laste gelegd.
De vordering bedraagt € 1.279.349,12 en een rentevergoeding van 3,25% per jaar over het bedrag van 1,1 miljoen euro dat aan verdachte was uitgeleend. Verder is vergoeding van de wettelijke rente over de overige onttrokken gelden en de vereffeningskosten gevorderd.
Die vereffeningkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat die kosten niet het rechtstreeks gevolg zijn van de verduistering. Dat geldt ook voor het gevorderde bedrag en de wettelijke rente daarover voor zover dat bedrag het bewezen geachte, verduisterde bedrag overstijgt én – gelet op de start van de bewezen geachte periode – voor de rentevergoeding van 3,25%.
Het resterende bedrag, € 1.119.166,60, is het rechtstreeks gevolg van het bewezen geachte medeplegen van verduistering. De vordering is daarom in zoverre toewijsbaar. Het betreft een vergoeding van materiële schade op basis van een onrechtmatige daad. Daarvoor geldt de regel van ‘hoofdelijkheid’ en de wettelijke rente. Het genoemde bedrag dient dan ook met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2011 te worden vermeerderd en de vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Het resterende deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr)
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.119.166,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2011.
1 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
opdracht geven tot opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd en begaan door een rechtspersoon;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van verduistering.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 26 (zesentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst hoofdelijk, gedeeltelijk toe de vordering van de rechthebbenden van de nalatenschap van mevrouw [naam] , vertegenwoordigd door [naam vereffenaar] , vereffenaar van de nalatenschap, namelijk tot een bedrag van € 1.119.166,60 (één miljoen en honderd en negentien duizend en honderd zesenzestig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2011.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de rechthebbenden van de nalatenschap van mevrouw [naam] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat die benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting (ex artikel 36f Sr) op ten behoeve van de rechthebbenden van de nalatenschap van mevrouw [naam] , € 1.119.166,60 (één miljoen en honderd en negentien duizend en honderd zesenzestig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2011, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 365 (driehonderd en vijfenzestig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart het [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [naam benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan verdachte, [naam verdachte] , van:
-
overeenkomst van geldlening;
-
jaarrapport 2011van [naam verdachte rechtspersoon 1] ;
4. een computer van het merk Apple met toetsenbord.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
3. het polisblad van een oldtimerverzekering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en R.K. Pijpers, rechters
en mr. E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2018.
Bijlage I – de tenlastelegging
Aan verdachte, [naam verdachte] , is ten laste gelegd dat
[naam verdachte rechtspersoon 1] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 26 oktober 2011 te Den Hoorn en/of Zoetermeer en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, meermalen of eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meerdere (elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de tijdvak(ken)
- maart 2010 (AMB-003 bijlage 1 pagina 7) en/of
- juni 2010 (AMB-003 bijlage 1 pagina 10) en/of
- september 2010 (AMB-003 bijlage 1 pagina 13) en/of
- maart 2011 (AMB-003 bijlage 1 pagina 19) en/of
- juni 2011 (AMB-003 bijlage 1 pagina 22) en/of
- september 2011 (AMB-003 bijlage 1 pagina 25),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen plegen, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft die [naam verdachte rechtspersoon 1] (telkens) opzettelijk op/in bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst (digitaal) ingediende aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en), hij, verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
hij in of omstreeks de periode van 12 januari 2011 tot en met 25 maart 2015 te Den Hoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk al dan niet tezamen en/of in vereniging met [naam verdachte rechtspersoon 2] en/of andere(n)
- een geldbedrag van 1.097.166,60 euro en/of
- een geldbedrag van 22.000 euro
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de erven van mevrouw [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van executeur testamentair, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.