[gedaagde] heeft gesteld dat zij daarvoor toestemming heeft gevraagd en verkregen. Het ligt voor de hand dat zij deze stelling zal moeten bewijzen.
Voordat de kantonrechter echter aan een bewijsopdracht toekomt moet eerst de vraag worden beantwoord of voor dit deels afwijkende gebruik wel toestemming vereist is. HR 30 maart 1990, NJ 1990,690, ECLI:NL:HR:1990:AD1080 (Doorneweerd-Rinsma) is leidend bij het beantwoorden van deze vraag.
Dat de huurder van woonruimte vanuit die woonruimte ook economische activiteiten ontplooit is niet ongebruikelijk. Zolang de huurder in het gehuurde ook woont is dat tot op zekere hoogte verenigbaar met het overeengekomen gebruik. Of de huurder het gehuurde ook voor economische activiteiten mag gebruiken zonder expliciete toestemming van de verhuurder hangt af van de feiten en omstandigheden.
In casu gaat het om het opvangen van kinderen in een woonruimte, alsof de opgevangen kinderen in een ander gezin zijn. Daarmee verschilt de kinderopvang niet of nauwelijks van een gewone gezinssituatie. Woonruimte mag worden gebruikt om er te wonen met een gezin. De kinderopvang verschilt daar feitelijk niet van. Het verschil is dat er in het algemeen, maar ook in deze zaak, meer kinderen worden opgevangen dan in een gewoon gezin. [gedaagde] verklaart dat zij niet meer dan vier kinderen opvangt, naast haar eigen gezin met vier kinderen, die, naar de kantonrechter begrijpt, wat ouder zijn. Gelet op de grootte van de (twee) woningen is dat niet een excessief aantal kinderen. Ook in een gewoon gezin kunnen immers veel kinderen aanwezig zijn (groot gezin of kinderen die op bezoek komen). Het is niet zo dat door het aantal kinderen de woning(en) per definitie zullen worden uitgewoond of dat de waarde van het gehuurde afneemt door een dergelijk aantal kinderen. Wel zorgt de kinderopvang voor extra bezoek aan huis, omdat de kinderen iedere dag (of drie dagen per week, zoals [gedaagde] stelt) worden gehaald of gebracht door de eigen ouders. Ook deze omstandigheid behoeft niet of nauwelijks af te wijken van de gewoonten in een gewoon gezin. Ook zonder opvang zal het ene huishouden meer bezoek ontvangen dan het andere. Alles overziende kan niet worden gezegd dat de kinderopvang een buitenproportioneel intensiever gebruik van het gehuurde oplevert. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat, onweersproken, is gesteld dat van overlast nog nimmer is gebleken. Van belang is tevens dat de beide gehuurde woningen over een eigen ingang en trappenhuis beschikken en dat er geen andere woningen zijn aangewezen op deze toegang.
De kantonrechter oordeelt dat de aard van de economische activiteit in het gehuurde, zoals hiervoor weergegeven, niet vergt dat daarvoor toestemming wordt gevraagd aan de verhuurder, zolang [gedaagde] ook zelf in het gehuurde blijft wonen.