RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 6598195 VZ VERZ 18-896
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rail Service Center Rotterdam B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.N. Kampherbeek,
[verweerder]
,
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. van Vliet.
Partijen worden hierna aangeduid als “RSC” en “ [verweerder] ”.
2 De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
RSC richt zich op het laden en lossen van treinen. Dat gebeurt bij de railterminal bij de Eemhaven.
2.2
[verweerder] is sinds 16 juli 2001 werkzaam bij RSC, thans op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van Reserve Medewerker Buitendienst. Zijn normale arbeidsduur bedraagt gemiddeld 36 uur per week.
2.3
In zijn functie verricht [verweerder] diverse werkzaamheden op de terminal, waaronder het laden, lossen, verplaatsen en vervoeren van containers met terminaltrekkers en reachstackers, en het bedienen van kranen. Ook verricht hij controle en inspectie van containers.
2.4
RSC hanteert een zero tolerance beleid ten aanzien van alcohol en drugs, zoals verwoord in haar Instructie Veilig Werken, waarin - verkort weergegeven - wordt vermeld dat het gebruik van alcohol en drugs alsmede het onder invloed zijn daarvan tijdens het werk verboden is met het oog op de veiligheid. Bij overtreding volgt opschorting van de werkzaamheden.
2.5
Op 11 augustus 2017 is [verweerder] niet, althans niet op tijd op zijn werk verschenen voor de nachtdienst. In verband hiermee heeft op 16 augustus 2017 een gesprek plaatsgevonden, waarbij [verweerder] is gewezen op voormeld zero tolerance beleid.
2.6
Nadien is nogmaals het gesprek met [verweerder] aangegaan in verband met te laat komen op het werk bij een late dienst. Daarbij is van de kant van RSC onder meer aangegeven dat het vermoeden bestond dat [verweerder] alcohol dronk voorafgaand aan het werk. [verweerder] gaf aan dat dit niet het geval was. Er is zorg uitgesproken en hulp aangeboden.
2.7
Op tweede kerstdag 2017 is [verweerder] tijdens het uitgaan gestruikeld bij een café over een snoer. Daarbij heeft hij zijn schouder dusdanig geblesseerd dat hij zich onder medische behandeling heeft moeten stellen. Omdat hij teveel hinder ondervond van zijn schouder heeft [verweerder] zich op 27 december 2017 ziek gemeld voor zijn werk. Er is met hem afgesproken dat hij zich op 28 december 2017 om 7:00 uur zou melden bij RSC voor werkzaamheden die hij nog wel zou kunnen verrichten.
2.8
Op 28 december 2017 is [verweerder] niet op het werk verschenen.
2.9
Op 29 december 2017 hebben [L.] en [H.] voornoemd een huisbezoek afgelegd bij [verweerder] om te praten over het niet verschijnen op het werk. Daarbij is gevraagd naar de reden voor het verzuim. [verweerder] heeft toen niet over alcoholproblematiek gesproken. RSC heeft [verweerder] vervolgens geschorst voor het verrichten van zijn werkzaamheden en te verstaan gegeven dat hij zich op 3 januari 2018 op kantoor diende te melden.
2.10
Op 2 januari 2018 heeft [verweerder] contact opgenomen met RSC en gemeld dat de schouderklachten waren verergerd en dat hij de volgende dag weer naar het ziekenhuis moest in verband waarmee hij zich ziek meldde. Tevens heeft [verweerder] aangegeven dat hij de volgende dag wel naar het gesprek zou kunnen komen, maar dan alternatief vervoer zou moeten regelen. RSC heeft de ziekmelding niet aanvaard en aangegeven dat [verweerder] de volgende dag werd verwacht bij RSC.
2.11
Op 3 januari 2018 is [verweerder] bij RSC verschenen. [verweerder] bleek geen concreet verbeterplan te hebben en ook geen hulpvraag. RSC heeft aangeboden de arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst te beëindigen. Desgevraagd heeft [verweerder] erkend af en toe teveel alcohol te drinken. Gebruik van drugs heeft hij ontkend. [verweerder] is akkoord gegaan met het laten verrichten van een alcohol- en drugstest. Diezelfde dag zijn deze testen verricht in het Maasstad Ziekenhuis.
2.12
RSC heeft op 12 januari 2018 de testresultaten ontvangen van het Maasstad Ziekenhuis. Daaruit blijkt dat [verweerder] een alcoholpromillage had van 2,46 en een THC-waarde van 126 microgram per liter bloed in verband met hasjgebruik.
2.13
Op 15 januari 2018 heeft [verweerder] zich wederom ziek gemeld.
3 Het verzoek en het verweer
3.1
RSC verzoekt bij beschikking de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op de vroegst mogelijke datum, op de e-grond dan wel de g-grond van artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zonder toekenning van de transitievergoeding en zonder rekening te houden met de geldende opzegtermijn, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2
Daartoe stelt RSC - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - dat [verweerder] herhaaldelijk niet op het werk verschenen is als gevolg van overmatig alcoholgebruik of het vermoeden daarvan. RSC heeft [verweerder] hierop aangesproken, aangegeven dat zij een zero tolerance beleid voert ten aanzien van alcohol en drugs, en hulp aangeboden. [verweerder] heeft herhaaldelijk ontkend een drank- of drugsprobleem te hebben, althans verklaard dat er behalve privéomstandigheden (een verbroken relatie) niets aan de hand was. Zo ook naar aanleiding van het niet op het werk verschijnen op 28 december 2017 in verband waarmee [verweerder] is geschorst. Tijdens het gesprek op 3 januari 2018 heeft [verweerder] geen plan gepresenteerd of concrete hulpvraag gesteld om de situatie te verbeteren, maar wel heeft hij toen erkend dat hij af en toe teveel dronk. Hij ontkende op dat moment onder invloed te zijn en verklaarde nooit drugs te gebruiken. Desgevraagd heeft hij diezelfde ochtend een alcohol- en drugstest laten verrichten. Daaruit is alcohol- en hasjgebruik gebleken. Doordat [verweerder] stelselmatig heeft ontkend alcohol genuttigd te hebben, voorafgaand of tijdens werkzaamheden, heeft hij zich niet alleen onbetrouwbaar getoond, maar zichzelf en zijn collega’s ook blootgesteld aan grote gevaren. Hierdoor heeft RSC volledig het vertrouwen in [verweerder] verloren. Onder deze omstandigheden kan van haar in redelijkheid niet worden verwacht dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. Daarom wordt ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. Dit is niet in strijd met het opzegverbod, omdat het verzoek geen verband houdt met ziekte, aldus RSC.
3.3
[verweerder] voert hiertegen verweer.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van het verzoek nader besproken.
4 De beoordeling
4.1
Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW kan de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts inwilligen indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 669 BW, is voldaan en er geen opzegverboden gelden.
4.2
Eén van de opzegverboden betreft ziekte. Verwezen wordt naar artikel 7:670 lid 1 BW.
4.3
De alcoholproblematiek van [verweerder] is intussen duidelijk. Deze problematiek kan in dit geval worden aangemerkt als een ziekte. [verweerder] wordt (althans is) hiervoor behandeld bij een ontwenningskliniek en ziet nog, zoals hij ter zitting heeft verklaard, op ambulante basis een behandelaar.
4.4
RSC beroept zich op het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 aanhef en onder a BW op grond waarvan - kort gezegd - de kantonrechter, als een opzegverbod geldt, niettemin het ontbindingsverzoek kan inwilligen wanneer het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. In dit verband stelt RSC dat het ontbindingsverzoek niet is gebaseerd op het alcoholprobleem zelf, maar op het feit dat [verweerder] dit tegenover RSC steeds is blijven ontkennen en dat hij herhaaldelijk aangeboden hulp heeft geweigerd, wat hem valt te verwijten en tot een vertrouwensbreuk heeft geleid. Bij het gesprek op 3 januari 2018 ontkende [verweerder] onder invloed te zijn van alcohol of drugs, terwijl uit de testresultaten van het op diezelfde dag verrichte onderzoek blijkt dat er sprake was van zeer fors alcohol- en cannabisgebruik.
4.5
Het verwijt van RSC aan [verweerder] betreft dus niet zozeer dat hij afhankelijk van alcohol is geraakt, maar dat hij tegenover RSC zijn alcoholproblematiek is blijven ontkennen en daarover onware mededelingen heeft gedaan. Tegen deze achtergrond bezien deelt de kantonrechter het standpunt van RSC dat het ontbindingsverzoek onvoldoende verband houdt met de alcoholproblematiek als zodanig en dat het wettelijke opzegverbod dus niet aan ontbinding in de weg staat.
4.6
Het is misschien zo dat alcoholproblematiek niet altijd gemakkelijk te (h)erkennen is, maar in dit geval waarin RSC herhaaldelijk met [verweerder] het gesprek is aangegaan over (vermoedelijk) problematisch alcoholgebruik en in verband hiermee hulp heeft aangeboden, had [verweerder] zich moeten realiseren een drankprobleem te hebben, in die zin dat drank zijn gedrag en functioneren beïnvloedde, en had hij daarover openheid moeten betrachten. Dat [verweerder] zijn probleem aanvankelijk is blijven ontkennen, is onverstandig en onjuist, onder andere omdat hulp daardoor uitblijft, maar wordt, zoals [verweerder] naar voren heeft gebracht, vaker gezien omdat betrokkenen zich schamen of bang zijn voor de gevolgen. Op 3 januari 2018 heeft [verweerder] weliswaar erkend af en toe teveel alcohol te drinken, maar dit is minst genomen een understatement wanneer de onder 2.12 vermelde testresultaten van het ziekenhuis in ogenschouw worden genomen. Dit was bij uitstek een moment waarop [verweerder] zich had moeten realiseren een probleem met middelen te hebben en hierover tegenover RSC openheid van zaken had moeten geven. Dit heeft [verweerder] niet gedaan en in zoverre treft [verweerder] een verwijt en is tevens voorstelbaar dat dit de relatie met RSC heeft geschaad.
4.7
Vraag is echter of hetgeen is voorgevallen en RSC aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd voldoende grond oplevert om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Die vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend.
4.8
Vastgesteld kan worden dat [verweerder] vanaf 2001 bij RSC werkt. Inmiddels bijna 17 jaar. Naar het zich laat aanzien tot augustus 2017 zonder noemenswaardige problemen.
4.9
Op 11 augustus 2017 heeft zich een eerste incident voorgedaan: het niet althans pas na een huisbezoek door een collega veel te laat verschijnen op het werk voor een nachtdienst, waarbij alcoholgebruik een rol lijkt te hebben gespeeld. RSC heeft [verweerder] hierop aangesproken. Nadien in het najaar van 2017 is [verweerder] in verband met te laat komen nogmaals aangesproken en geconfronteerd met het vermoeden van RSC dat alcohol in het spel was. RSC heeft haar zorgen hierover uitgesproken en [verweerder] hulp aangeboden. In deze fase blijkt niet van verwijten aan [verweerder] of een verstoring van de arbeidsverhouding. Tot de kerst van 2017 is [verweerder] aan het werk gebleven.
4.10
Na [verweerder] ziekmelding op 27 december 2017, naar aanleiding van zijn val op tweede kerstdag met een ontwrichte schouder tot gevolg, en het vervolgens niet verschijnen op het werk op 28 december 2017 ( [verweerder] had aangegeven bepaalde werkzaamheden nog wel te kunnen verrichten) is vrij abrupt een kentering in de houding van RSC opgetreden. Op 29 december 2017 is [verweerder] geschorst. Op 12 januari 2018 is een bom gebarsten toen bleek dat [verweerder] het gesprek met RSC op 3 januari 2018 onder invloed van alcohol en hasj was ingegaan.
4.11
Deze gang van zaken, het ontkennende gedrag van [verweerder] en het bijzonder ook de gebeurtenis op 3 januari 2018, is zonder meer zeer ernstig te noemen. Het gegeven dat [verweerder] zich op 2 januari 2018 had ziek gemeld, en het niet de bedoeling was dat hij op 3 januari 2018 zou gaan werken, doet hier niet aan af. Hier staat tegenover dat [verweerder] bij RSC een lang dienstverband heeft waarin hij zonder noemenswaardige problemen heeft gefunctioneerd en er voor wat betreft zijn problematiek nu volkomen openheid is. In verband met dit laatste is van belang dat [verweerder] op geloofwaardige wijze uiteen heeft gezet, ook ter zitting, dat zijn problemen zijn ontstaan met het eindigen van zijn relatie in de tweede helft van 2017, hij op eigen initiatief in een ontwenningskliniek is behandeld, geen alcohol (of cannabis) meer gebruikt en momenteel ambulant een behandelaar ziet.
4.12
Weliswaar heeft RSC erop gewezen dat uit eerdere gebeurtenissen, vanaf 2003, met het inzicht van nu moet worden afgeleid dat [verweerder] al veel langer een alcoholprobleem heeft en mogelijk met alcohol op het werk is verschenen, en daardoor collega’s en zichzelf in gevaar heeft gebracht, maar hiervoor zijn in de procedure geen concrete aanwijzingen gebleken.
4.13
Dit brengt de kantonrechter tot de slotsom dat [verweerder] de relatie met RSC zwaar op de proef heeft gesteld, maar dat de ontstane situatie (in termen van verwijtbaarheid en verstoring van de arbeidsverhouding) niet zodanig is dat van RSC als werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd het dienstverband met [verweerder] te laten voortduren. Of, anders gezegd, [verweerder] de kans te bieden de draad op te pakken met een schone lei.
4.14
In dit verband wordt nog overwogen dat RSC ter zitting heeft verklaard dat zij [verweerder] , wanneer hij van meet af aan open was geweest, zou hebben geholpen weer op een goed spoor te komen. Het gebrek aan openheid, dat er is geweest, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de helpende hand nu redelijkerwijs niet meer kan worden geboden. Hierbij past ook de overweging dat [verweerder] zich bereid heeft getoond in plaats van in de buitendienst werkzaamheden in de binnendienst uit te voeren wat hij (naar onbetwist vaststaat) in het verleden meerdere malen heeft gedaan.
4.15
Het verzoek van RSC om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op de e-grond dan wel de g-grond van artikel 7:669 lid 3 BW zal daarom worden afgewezen.
4.16
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren.