Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2018:5063

Rechtbank Rotterdam
04-05-2018
29-06-2018
6530123
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Arbeidsrecht. Werkgever vult uitkering UWV aan tot het loon van werknemer. Onenigheid over nabetaling UWV.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2018-0754
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0754

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6530123 CV EXPL 17-43254

uitspraak: 4 mei 2018

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam

in de zaak van

de naamloze vennootschap N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres,

gemachtigde: mr. L. van Luipen te Rotterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaatsnaam],

gedaagde,

gemachtigde: mr. L.R. Breuker te Leiden.

Partijen worden hierna ‘RRP’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1 De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

  • -

    de dagvaarding met producties van 1 december 2017;

  • -

    de conclusie van antwoord met producties;

  • -

    de conclusie van repliek;

  • -

    de conclusie van dupliek.

2 De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:

2.1

[gedaagde] is van 1976 tot 24 december 2016 in dienst geweest bij RRP.

2.2

[gedaagde] is op enig moment volledig arbeidsongeschikt geraakt en kreeg daarom van het UWV een WIA-uitkering. RRP heeft deze uitkering tot 24 december 2015 aangevuld tot 100% van het loon van [gedaagde] en vervolgens tot 24 december 2016 tot 90% daarvan.

2.3

Om praktische redenen zijn partijen overeengekomen dat het UWV de uitkering van [gedaagde] rechtstreeks betaalde aan RRP ([gedaagde] had het UWV daartoe gemachtigd) en dat RRP vervolgens het volledige bedrag (uitkering én aanvulling salaris) betaalde aan [gedaagde]. De noodzakelijke verrekeningen (teveel of te weinig betaalde uitkering) zijn steeds in onderling overleg tussen RRP en UWV geregeld.

2.4

Na beëindiging van het dienstverband schrijft het UWV op 18 mei 2017 aan [gedaagde], voor zover nu van belang:

U heeft recht op een WIA-uitkering, Kortgeleden hebben wij uw recht op uitkering opnieuw bekeken. Vastgesteld is dat de loondoorbetaling vanwege ziekte door uw werkgever ten onrechte is gekort op uw WIA-uitkering. In deze brief vindt u informatie over de hoogte van uw uitkering en onze beslissing.

(…)

Nabetaling

De uitkering die u van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2016 heeft gekregen, was lager dan de uitkering waar u recht op heeft. U krijgt daarom van ons een bruto nabetaling van

€ 26.439,69. De berekening van dit bedrag vindt u in de bijlage bij deze brief.

Voordat wij kunnen overgaan tot uitbetalen, sturen wij u een machtiging toe of de nabetaling aan u of uw (ex)werkgever overgemaakt moet worden.

2.5.

[gedaagde] heeft geweigerd het UWV te machtigen de nabetaling rechtstreeks aan RRP te doen en eveneens geweigerd het aan hem uitgekeerde bedrag van € 26.439,69 aan RRP te betalen.

3 Het geschil

3.1

RRP stelt dat zij en niet [gedaagde] recht heeft op de betaling van € 26.439,69 waarover het UWV schrijft in haar brief van 18 mei 2017. Omdat het UWV dit bedrag echter aan [gedaagde] betaald heeft, vordert RRP veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van dit bedrag, met rente, tot 1 december 2017 berekend op € 1.066,28, en € 1.039,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.

3.2

[gedaagde] bestrijdt de vordering van RRP.

3.3

Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op hetgeen waarmee RRP en [gedaagde] de vordering en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

4 De beoordeling

4.1

In deze zaak moet beoordeeld worden wie recht heeft op de € 26.439,69 waarover het in de brief van het UWV van 18 mei 2017 gaat: RRP of [gedaagde].

4.2

Het uitgangspunt is dat [gedaagde], als hij arbeidsongeschikt is, recht heeft op doorbeta-ling van loon (artikel 7:629 lid 1 BW). De uitkering die [gedaagde] krijgt in verband met zijn arbeidsongeschiktheid wordt in mindering gebracht op dat loon (artikel 7:629 lid 5 BW).
Dit betekent dat als de uitkering lager is, het door RRP te betalen loon dan hoger uitvalt.
Partijen zijn het erover eens, zij waren dat in ieder geval tot de brief van het UWV van
18 mei 2017, dat [gedaagde] tot aan het einde van zijn dienstverband op 24 december 2016 betaald heeft gekregen waar hij recht op had.

4.3

Het enige dat is veranderd na de brief van het UWV van 18 mei 2017, is de betalingsverhouding tussen RRP en het UWV. Het UWV heeft in die brief vastgesteld dat zij te weinig aan uitkering betaald heeft. Dit betekent gelet op de overeengekomen wijze van uitbetaling aan [gedaagde] (uitkering + aanvulling tot het salaris) dat RRP teveel aan loon heeft betaald. RRP heeft recht op terugbetaling van het door haar teveel betaalde bedrag. [gedaagde] wordt er dan ook toe veroordeeld het door hem ontvangen bedrag aan RRP te betalen. Ieder anders luidend oordeel zou er immers toe leiden dat [gedaagde], buiten de volledige betaling van hetgeen waarop hij tot 24 december 2016 recht had, zónder grond ook nog de door hem van het UWV ontvangen € 26.439,69 zou mogen behouden. Dat zou betekenen dat [gedaagde] dan tweemaal het bedrag van € 26.349,69 incasseert.

4.4

[gedaagde] voert uitgebreid verweer tegen de vordering van RRP, maar hetgeen hij aan-voert maakt het voorgaande niet anders. Dat partijen op 7 december 2015 een vaststellings-overeenkomst hebben gesloten staat niet aan toewijzing van de vordering van RRP in de weg. In artikel 4 van die vaststellingsovereenkomst is immers overeengekomen dat [gedaagde] tot het einde van zijn dienstverband zijn loon doorbetaald zou krijgen en dat heeft RRP in lijn met de afspraak hiervoor genoemd onder 2.3 en met inachtneming van de regels genoemd onder 4.2, ook gedaan. De brief van het UWV verandert voor [gedaagde] niets, nogmaals: die brief verandert enkel de betalingsverhouding tussen RRP en het UWV. Er is door iemand in deze kwestie een fout gemaakt, maar het is voor de beoordeling van de zaak niet relevant wie dit is geweest (het UWV, RRP, de adviseur van het RRP).
De fout is immers rechtgezet (de fout wordt in ieder geval met dit vonnis rechtgezet) zonder dat [gedaagde] daarmee iets tekort wordt gedaan. Hij had immers al gekregen waarop hij recht heeft (salaris tot einddatum arbeidsovereenkomst, onder aftrek van aan hem toekomen-de uitkeringsbedragen). Uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst is niet af te leiden dat [gedaagde] ook hetgeen waarop hij géén recht heeft mag houden.

4.5

[gedaagde] voert daarnaast nog aan dat RRP hem een ontslagvergoeding van € 35.000,00 heeft betaald terwijl hij eigenlijk, vindt [gedaagde], recht had op een transitievergoeding van € 76.000,00. Voor zover [gedaagde] hiermee een soort ‘moreel recht’ meent te hebben op de door het UWV betaalde € 26.439,69 (in de zin dat RRP dan nog steeds goedkoper uit is dan bij betaling van de transitievergoeding waarop [gedaagde] in zijn idee recht had), verwerpt de kantonrechter dit standpunt. De beëindigingsvergoeding van € 35.000,00 is tussen RRP en [gedaagde] overeengekomen in hun vaststellingsovereenkomst. Als [gedaagde] meent dat RRP iets te verwijten valt bij de totstandkoming van die vaststellingsovereenkomst, bijvoor-beeld door [gedaagde] niet voor te lichten over een recht op een hogere transitievergoeding, moet [gedaagde] die vaststellingsovereenkomst vernietigen (nog los van de mogelijkheden daartoe die hier niet besproken hoeven te worden). Dat doet [gedaagde] echter niet.

4.6

De rente over de hoofdsom die RRP vordert, waaronder de over de periode tussen 1 juni 2017 en 1 december 2017 berekende rente van € 1.066,28, is ook toewijsbaar.

4.7

Nu voldoende is gesteld en gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding toekent, en [gedaagde] bovendien de verschuldigdheid noch de hoogte hiervan betwist, is ook de gevor-derde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.039,00 toewijsbaar. Omdat niet gesteld en ook niet gebleken is dat RRP deze kosten al aan haar gemachtigde heeft be-taald, is de gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar.

4.8

[gedaagde] is de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure.

5 De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde] aan € 28.544,97 aan RRP te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW over € 26.439,69 vanaf 1 december 2017 tot aan de dag van de algehele betaling;

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van RRP vastgesteld op € 83,51 aan dagvaardingskosten, € 939,00 aan griffierecht en € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terecht-zitting.

686

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.