Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/997006-14
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon]
,
gevestigd aan de [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ,
raadsman mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam.
6 Motivering straf
Algemene overweging
De straf die aan [naam verdachte rechtspersoon] wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de draagkracht van [naam verdachte rechtspersoon] . Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop straf is gebaseerd
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] , bestuurder tevens feitelijk leidinggever van [naam verdachte rechtspersoon] , heeft in zijn hoedanigheid van treasury-adviseur van twee woningcorporaties in een periode van twee jaar meerdere keren steekpenningen aangenomen van de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] . Om de werkelijke aard van deze betalingen te verhullen, heeft hij valse facturen opgemaakt. Deze facturatie verliep via en op naam van zijn bedrijf, [naam verdachte rechtspersoon] . [naam verdachte rechtspersoon] heeft in totaal bijna een miljoen euro gefactureerd aan [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , althans hun B.V.’s.
Aldus heeft [naam verdachte rechtspersoon] onder een schijn van legale bedrijfsvoering deelgenomen aan het financieel economisch verkeer. [naam verdachte rechtspersoon] heeft door zo te handelen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de juistheid van schriftelijke stukken met een bewijsbestemming, zoals facturen. De rechtbank neemt dit [naam verdachte rechtspersoon] kwalijk.
De rechtbank acht voor dit feit oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete passend.
Voor het bepalen van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank in matigende zin rekening gehouden met de (door de verdediging gestelde) slechte financiële positie van [naam verdachte rechtspersoon] en het tijdverloop sinds het plegen van de bij dit vonnis bewezenverklaarde feiten.
Tevens is acht geslagen op het feit dat [naam verdachte rechtspersoon] volgens een op haar naam gesteld uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 maart 2018 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank constateert dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tussen het moment waarop [naam verdachte rechtspersoon] in redelijkheid kon verwachten dat zij zou worden vervolgd - 20 augustus 2014 (datum waarop de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven voor een doorzoeking in de woning van haar (verdachtes) bestuurder [naam medeverdachte 1] ) - en het vonnis van de rechtbank, zijn bijna vier jaren verstreken. Daarom houdt de rechtbank rekening met een overschrijding van de redelijke termijn met bijna twee jaren.
Mede op grond van deze termijnoverschrijding zal de rechtbank de aan [naam verdachte rechtspersoon] op te leggen geldboete beperken tot na te noemen bedrag.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een geldboete van € 50.000,- passend en geboden.
7 Vorderingen benadeelde partijen
Als benadeelde partijen hebben zich ter zake van het tenlastegelegde feit in het geding gevoegd de woningstichtingen Portaal en De Woonplaats.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] , [adres benadeelde 1] , [woonplaats benadeelde 1], vordert een vergoeding van € 494.830,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] , [adres benadeelde 2] , [woonplaats benadeelde 2], vordert een vergoeding van € 255.830,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast is verzocht om [naam verdachte rechtspersoon] hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de betaling van het gehele bedrag en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt benadeelde partijen
Ter toelichting op hun vorderingen hebben de benadeelde partijen bij monde van hun advocaat het volgende aangevoerd.
De vordering van de benadeelde partijen heeft betrekking op de door [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] aan [naam verdachte rechtspersoon] betaalde steekpenningen. [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] hebben onrechtmatig jegens Portaal en De Woonplaats gehandeld door (ieder) de helft van de door hen - op transacties van Portaal en De Woonplaats - ontvangen provisies door te betalen aan [naam verdachte rechtspersoon] . De benadeelde partijen zijn hierdoor benadeeld. Immers, de door [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] aan [naam verdachte rechtspersoon] gedane betalingen hadden in plaats van aan [naam verdachte rechtspersoon] ook aan hen, Portaal en De Woonplaats, ten goede kunnen komen - in de vorm van lagere door de banken aan [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] uit te keren provisies, en daarmee samenhangend in lagere door die banken aan Portaal en De Woonplaats in rekening te brengen kosten.
De beoordeling van de door de benadeelde partijen voorgelegde schadevordering is complex en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen zullen daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. De vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten die [naam verdachte rechtspersoon] ter verdediging van de vorderingen heeft gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
10 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat [naam verdachte rechtspersoon] de tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan [naam verdachte rechtspersoon] meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt [naam verdachte rechtspersoon] daarvan vrij;
verklaart [naam verdachte rechtspersoon] strafbaar;
veroordeelt [naam verdachte rechtspersoon] tot een geldboete van € 50.000,- (vijftigduizend euro);
verklaart de benadeelde partijen:
- -
[naam benadeelde 1]
, [adres benadeelde 1] , [woonplaats benadeelde 1] , en
- -
[naam benadeelde 2]
, [adres benadeelde 2] , [woonplaats benadeelde 2] ,
niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door [naam verdachte rechtspersoon] ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en B.A. Cnossen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Aagaard en J.A.N. Maat, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2018.
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
(onderzoek EGELANTIER / gefisnummer [nummer] ):
Zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juni 2008 tot en met 25 oktober 2010 te Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
twaalf (12), althans een of meer, factu(u)r(en) van haar, verdachte, en/of [naam medeverdachte 1] gericht aan [naam bedrijf 1] en/of [naam medeverdachte 2] ten bedrage van in totaal circa Euro 478.581,33 (te weten: D-014 en/of D-011 en/of D-009 en/of D-027 en/of D-023 en/of D-024 en/of D-025 en/of D-021 en/of D-019 en/of D-041 en/of D-0369 en/of D-034)
twaalf (12), althans een of meer, factu(u)r(en) van haar, verdachte, en/of [naam medeverdachte 1] gericht aan [naam bedrijf 2] (vanaf 4 juli 2013 genaamd [naam bedrijf 3] ) en/of [naam medeverdachte 3] ten bedrage van in totaal circa Euro 478.581,33 (te weten: D-096 en/of D-095 en/of D-094 en/of D-098 en/of D-101 en/of D-100 en/of D-099 en/of D-102 en/of D-103 en/of D-105 en/of D-104 en/of D-106)
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
op/in die factu(u)r(en) vermeld dat door haar, verdachte, en/of [naam medeverdachte 1] werkzaamheden en/of diensten (te weten: "bemiddeling financiering") zijn verricht ten behoeve van/voor [naam bedrijf 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam bedrijf 2] en/of [naam medeverdachte 3] , terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet, althans niet geheel, door haar, verdachte, en/of [naam medeverdachte 1] zijn verricht ten behoeve van/voor [naam bedrijf 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam bedrijf 2] en/of [naam medeverdachte 3]
op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) vermeld dat/die in werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft op die in die factu(u)r(en) vermelde(n) werkzaamheden en/of diensten,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Artikel 47 Wetboek van Strafrecht
Artikel 51 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht