de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[besloten vennootschap] ,
statutair gevestigd te Rotterdam,
kantoorhoudende aan de Kralingse Plaslaan 21
3062 DB Rotterdam,
aangeefster,
strekkende tot haar (op eigen aangifte) faillietverklaring.
1 De procedure
Op 22 december 2017 heeft aangeefster ter griffie van de rechtbank een verzoek tot (op eigen aangifte) faillietverklaring ingediend.
Op 2 januari 2018 is de heer [bestuurder] , (middellijk) bestuurder van aangeefster, in raadkamer gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.
2 De beoordeling
Uit de overgelegde stukken, alsmede het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat aangeefster verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. In zoverre is voldaan aan de in de Faillissementswet gestelde eisen om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard. Dat neemt evenwel niet weg dat het faillissement strekt tot vereffening van het vermogen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers en dat daarom tevens van belang is of sprake is van vermogen.
De heer [bestuurder] heeft in dit verband verklaard dat de onderneming niet over enige noemenswaardige bate beschikt. Daarnaast blijkt uit de ‘eigen aangifte verklaring’ dat geen sprake is van debiteuren, er geen (on)roerende zaken zijn, er geen sprake is van een bedrijfspand of personeel, en dat de bedrijfsactiviteiten inmiddels zijn gestaakt. Er is derhalve naar verwachting geen te executeren vermogen.
Het doen van een eigen aangifte tot faillietverklaring levert in dit geval misbruik van recht op.
Aangeefster weet thans, op het moment van de aanvraag, immers dat de boedel (nagenoeg) leeg is. Niet gesteld of gebleken dat sprake is van belangen van derden, zoals werknemers, die het uitspreken van een faillissement rechtvaardigen. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat aangeefster onvoldoende gerechtvaardigd belang heeft bij de aanvraag mede in verband met het voor haar beschikbare alternatief; aangeefster heeft immers de mogelijkheid om op grond van artikel 2:19 lid 1 BW – in de regel door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders – de vennootschap te ontbinden. Ingevolge artikel 2:19 lid 4 BW houdt de rechtspersoon die op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, alsdan op te bestaan. In dat geval doet het bestuur daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven. Het is vervolgens aan (een van) de crediteuren om - in het kader van een eventueel verzoek tot faillietverklaring - aannemelijk te maken dat er toch baten zijn en dat hij/zij bij vereffening (enige) betaling zou(den) hebben ontvangen.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3 De beslissing
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 9 januari 2018 gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.E. Herijgers-van Gurp, griffier.1
1Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: