RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 6963425 \ VZ VERZ 18-12765
uitspraak: 1 november 2018
beschikking ex artikel 1019w Rv van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
[verzoekster]
,
wonende te [plaatsnaam],
verzoekster,
gemachtigde: mr. B.L.M. Middeldorp,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
The Greenery B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
verweerster,
gemachtigden: mr. H.M. Kruitwagen en mr. P.E. Bloemendal.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster]” respectievelijk “The Greenery”.
1 Het verloop van de procedure
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- -
het verzoek om te beslissen over een deelgeschil, met producties, ontvangen op 5 juni 2018;
- -
de herziene versie van het verzoekschrift, ontvangen op 24 september 2018;
- -
het verweerschrift ex artikel 1019w Rv, met producties, ontvangen op 27 september 2018;
- -
de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen
aan de zijde van [verzoekster], met één productie.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. [verzoekster] is in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk in de Poolse taal mevrouw [T.] (WVTV-nummer: 4085). Namens The Greenery zijn ter zitting verschenen [K.] (HR manager) en [P.] (locatiemanager in Breda), bijgestaan door mr. P.E. Bloemendal. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.
2 De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
The Greenery is een internationaal groente- en fruitbedrijf en levert een compleet dagvers assortiment groente, fruit en paddenstoelen en distribueert aan supermarkten, groothandelaren, cateraars en de verwerkende industrie.
2.2
[verzoekster] is op 23 april 2015 als uitzendkracht in dienst getreden bij Olympia Uitzendbureau (hierna: Olympia). Per die datum heeft Olympia [verzoekster] aan The Greenery uitgeleend.
2.3
Aanvankelijk werkte [verzoekster] bij The Greenery in de functie van productiemedewerker/ medewerker kleinpak. Per 21 oktober 2015 is [verzoekster] bij The Greenery de functie van schoonmaakster gaan vervullen.
2.4
Op 6 november 2015 is [verzoekster] aan het einde van haar werkdag bij The Greenery in Breda in ‘hal 2’ ten val gekomen, terwijl zij onderweg was naar de uitgang van hal 2.
2.5
Niemand heeft de val waargenomen. [verzoekster] heeft, terwijl zij op de grond lag, om hulp geroepen, waarna collega’s haar te hulp schoten. Zij is overeind geholpen en werd ondersteund door een collega, terwijl zij daarna het gebouw van The Greenery verliet.
2.6
Vervolgens is zij door een kennis met de auto naar een huisartsenpost gebracht omdat zij veel pijn had aan haar linkerknie. De dienstdoende huisarts verwees [verzoekster] naar het ziekenhuis.
2.7
Op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis is de linkerknie van [verzoekster] onderzocht. Een distorsie van de linkerknie is daarbij geconstateerd. Vervolgens is drukverband om de linkerknie aangebracht.
2.8
Op 16 september 2016 is dit ongeval van [verzoekster] gemeld bij de inspectie SZW.
De Inspectie SZW heeft naar aanleiding van deze melding de plaats waar de val van [verzoekster] op 6 november 2015 had plaatsgevonden op 21 september 2015 bezocht teneinde nadere informatie in te winnen. Bij brief d.d. 5 oktober 2016 heeft zij aan [verzoekster] bericht dat haar bevindingen geen aanleiding hebben gegeven tot het instellen van een nader (volledig) onderzoek of tot het opstellen van een rapport, omdat de arbeidssituatie zoals die ten tijde van het geval bestond zo is gewijzigd dat onderzoek van het ongeval en het daarbij opgetreden letsel niet meer mogelijk was.
2.9
Bij brief van 22 december 2016 heeft [verzoekster] Olympia aansprakelijk gesteld voor de schade zie zij heeft geleden als gevolg van de val op de werkvloer van The Greenery op
6 november 2015 op grond van artikel 7:658 BW. Olympia heeft deze aansprakelijkstelling doorgestuurd naar The Greenery, die daar melding van heeft gemaakt bij haar verzekeraar RSA Nederland (hierna: RSA). RSA heeft daarop Cordaet ingeschakeld om onderzoek te doen naar de toedracht van de val.
2.10
Cordaet heeft op 24 april 2017 de schadelocatie bezocht. Zij heeft haar bevindingen gerapporteerd aan RSA en het aan RSA overgelaten om op basis van die bevindingen een standpunt in te nemen over de aansprakelijkheid. [verzoekster] is niet bij dit onderzoek door Cordaet betrokken geweest.
2.11
Bij e-mail d.d. 2 mei 2017 heeft RSA aan de toenmalige belangenbehartiger van [verzoekster] onder verwijzing naar het toedrachtsonderzoek door Cordaet het volgende geschreven:
Uit deze onderzoeken is ons gebleken dat onze verzekerde op geen enkele manier nalatig is geweest in het nakomen van haar verplichtingen om voor een veilige werkplek zorg te dragen. De vloer waarop het ongeval zou hebben plaatsgevonden is niet glad, het betreft een normale gevlinderde betonvloer. Voorts droeg uw cliënte veiligheidsschoeisel van het type S3.
In het licht van hetgeen is gebeurt en de omstandigheden ter plaatse zijn wij van mening dat onze verzekerde in redelijkheid geen verwijt valt te maken ten aanzien van het gebeurde en kunnen dan ook de aansprakelijkheid niet erkennen daar wij van mening zijn dat de Greenery aan haar zorgplicht als werkgever heeft voldaan. (…)”
2.12
Bij brief van 25 oktober 2017 heeft de gemachtigde van [verzoekster] namens [verzoekster] ook The Greenery als materiële werkgeefster aansprakelijk gesteld voor de schade zie zij heeft geleden als gevolg van de val op de werkvloer van The Greenery op
6 november 2015 op grond van artikel 7:658 BW. Zij heeft daarbij uit een verklaring van [verzoekster] geciteerd. Een deel van die verklaring luidt als volgt:
“(…) Bij de ingang van de hal, direct naast de deur, bevind zich een kraan in de muur waar werknemers het water moeten aftappen waarmee ze hun werkplek schoon moeten maken. Die kraan is omgeven met metalen paaltjes tot kniehoogte. (kleur geel/zwart) Als werknemers hun werkplek schoonmaakten hingen zij hierna hun emmers over die paaltjes, om het water eruit te laten lekken. Zodoende, toen ik terugkwam van de lezer om door de hal naar de uitgang te gaan, waren werknemers daar met water hun machine aan het schoonmaken. En ook daarvoor zag ik al hoe werknemers daar water hadden gebruikt. Direct bij de ingang gleed ik uit over een nat gedeelte van de vloer en in mijn val botste ik met mijn linker knie tegen een van de metalen paaltjes. Ik hoorde een krakend geluid. En had enorme pijn in mijn knie en had het gevoel dat het bot uit mijn been kwam.
( …)”
2.13
The Greenery en RSA zagen geen aanleiding om van het eerder ingenomen standpunt dat The Greenery niet aansprakelijk is voor de gevolgen van de val van [verzoekster] af te wijken.
5 De beoordeling
5.1
Artikel 1019w RV biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de aard en het vermoedelijke beloop van de vordering.
5.2
Het meest verstrekkende verweer dat The Greenery heeft gevoerd is dat [verzoekster] niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat tussen partijen niet alleen ter discussie is of The Greenery jegens [verzoekster] aansprakelijk is en dus een beslissing op het verzoek tot het vaststellen van de aansprakelijkheid niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarom dient allereerst de vraag beantwoord te worden of er sprake is van een deelgeschil in de zin van de wet. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag bevestigend beoordeeld moet worden. Dat partijen twisten over de vraag of The Greenery al dan niet aansprakelijk is jegens [verzoekster] staat er op zich niet aan in de weg dat de kantonrechter zich buigt over de aansprakelijkheidsvraag in de deelgeschilprocedure, ook al is duidelijk dat in het geval van vaststelling van de aansprakelijkheid partijen verder met elkaar moeten onderhandelen alvorens een vaststellingsovereenkomst kan worden bereikt. Indien de kantonrechter de aansprakelijkheid van The Greenery vaststelt in deze procedure, zullen er voor partijen voldoende mogelijkheden zijn om na en aan de hand van de beslissing het buitengerechtelijke onderhandelingstraject voort te zetten. Dat dit niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de vaststelling van de aansprakelijkheid een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling, in die zin dat de beslissing de weg kan openen voor verdere onderhandelingen die uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst kunnen leiden. Aldus komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek.
5.3
Ter beoordeling ligt de vraag voor of The Greenery als materiële werkgeefster aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden schade die [verzoekster] als gevolg van de val op 6 november 2015 op de werkvloer van The Greenery heeft geleden op grond van artikel 7:658 lid 4 BW in verbinding met de leden 1 t/m 3 van artikel 7:658 BW.
5.4
Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (zie onder meer HR 11 april 2008, NJ 2008, 465). De werkgever is op grond van dit artikellid gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn teneinde ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
5.5
In casu is tussen partijen niet in geschil dat [verzoekster] “in de uitoefening van haar werkzaamheden” is gevallen en dat die val niet het gevolg was van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoekster].
5.6
De kantonrechter volgt [verzoekster] niet in haar stelling dat het enkele feit dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden letsel heeft opgelopen meebrengt dat de werkgever aansprakelijk is, tenzij zij aantoont dat zij aan haar zorgplicht jegens [verzoekster] heeft voldaan.
In verband met de aansprakelijkheidsvraag is van belang dat allereerst komt vast te staan wat de toedracht van het ongeval was. Partijen twisten over de toedracht van het ongeval. Terwijl [verzoekster] heeft gesteld dat een combinatie van fruitresten en water op de grond heeft gezorgd voor gladde schoenzolen van [verzoekster] én een gladde vloer, waarover zij is uitgegleden, als gevolg waarvan zij met haar linkerknie tegen één van de paaltjes is gebotst, heeft The Greenery deze gestelde toedracht uitdrukkelijk betwist en daartoe onder meer gesteld dat de vloer waarop [verzoekster] is gevallen niet glad kan zijn geweest.
5.7
Wat de toedracht van de val is geweest kan thans niet worden vastgesteld aan de hand van de stellingen van partijen over en weer en de onderbouwing van die stellingen. Nadere instructie naar de feiten is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geïndiceerd.
5.8
Dit doet de vraag rijzen of deze procedure zich leent voor een nader onderzoek naar de feiten. Gelet op de ratio van de deelgeschilprocedure, namelijk het bevorderen van de buitengerechtelijke onderhandelingen, dient in zijn algemeenheid deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Daarbij is echter wel maatwerk vereist, in die zin dat van geval tot geval de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. In het onderhavige geval voorziet de kantonrechter in het geval van nadere bewijsvoering, mede gelet op het feit dat de plaats waar de val heeft plaatsgevonden gewijzigd is en niet meer in gebruik is door The Greenery, een uitvoerige instructie waarbij uiteindelijk tot een reconstructie van de val van [verzoekster] in hal 2 gekomen moet worden. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt in casu de hiermee gemoeide investering in tijd, geld en moeite niet op tegens het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren, ook vanwege het feit dat, indien de door [verzoekster] gestelde toedracht al bewezen wordt geacht, nogal wat ‘hobbels’ genomen zullen moeten worden teneinde tot een finale regeling te kunnen komen.
5.9
Eén ander leidt tot het oordeel dat het verzoek op de voet van artikel 1019z Rv zal worden afgewezen.
5.10
Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze situatie doet zich voor. Immers, gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen over de toedracht van de val, waarmee [verzoekster] voorafgaand aan het indienen van het verzoek bekend was, had [verzoekster] kunnen voorzien dat nadere (uitvoerige) instructie nodig zou zijn, in verband waarmee zij voor een bodemprocedure in plaats van voor een deelgeschilprocedure had moeten kiezen. Er is dan ook geen sprake van in redelijkheid gemaakte kosten. Dat [verzoekster] zelf naar voren heeft gebracht dat nadere bewijslevering niet meer aan de orde is, doet hier niet aan af. Zoals uit vorenstaande overwegingen blijkt, ziet de kantonrechter wel de noodzaak tot een nader onderzoek naar de feiten. De kantonrechter zal derhalve afzien van een kostenbegroting.