Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2018:9895

Rechtbank Rotterdam
10-10-2018
03-12-2018
10/994518-14
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

EVOA: Niet thermisch gereinigd asfaltgranulaat.

Dat in het land van bestemming, i.c. Lithouwen, andere normen gelden ten aanzien van asfaltgranulaat, doet niets af aan het feit dat het desbetreffende granulaat in Nederland wordt aangemerkt als afvalstof. Op het moment van overbrenging van Nederland naar Lithouwen dient in dat geval te worden voldaan aan de voor die afvalstof geldende regels voor overbrenging.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1

Parketnummer: 10/994518-14

Datum uitspraak: 10 oktober 2018

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

wonende op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .

1 Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2018.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:

  • -

    bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;

  • -

    veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 190 uur, subsidiair 145 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4 Waardering van het bewijs

4.1.

Inleiding

In de periode van november 2008 tot december 2009 zijn vanuit Nederland hoeveelheden asfaltgranulaat overgebracht naar Litouwen. Het ging om granulaat van asfalt dat was vrijgekomen bij renovatie en onderhoud van wegen en dat door afvalverwerkingsbedrijf [naam rechtspersoon 1] was gegranuleerd. Twee van deze transporten in november 2009 zijn het onderwerp van de onderhavige strafzaak.

De verdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor deze transporten. De verdachte is bestuurder van de rechtspersoon [naam rechtspersoon 2] , een rechtspersoon in Letland die door de verdachte is opgericht om onder meer asfaltgranulaat te exporteren binnen de Europese Unie.

[naam rechtspersoon 2] heeft tegen een ontvangen vergoeding, asfaltgranulaat overgenomen van [naam rechtspersoon 1] . [naam rechtspersoon 2] heeft dit asfaltgranulaat op 12 november 2019 en op 25 november 2019 naar Litouwen laten vervoeren, waar het door [naam bedrijf 1] respectievelijk [naam bedrijf 2] in ontvangst is genomen.

4.2.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde

4.2.1.

Standpunt van de officier van justitie

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorhanden hebben dan wel het opzettelijk gebruiken van valse bijlagen VII, waarbij de vakken 1, 7 en 8 onjuist waren ingevuld. Op de formulieren zijn de volgende gegevens onjuist ingevuld:

In vak 1 is als opdrachtgever [naam rechtspersoon 2] genoemd, terwijl dit [naam rechtspersoon 1] of [naam bedrijf 3] als producent van het asfaltgranulaat had moeten zijn.

In vak 7 zijn Litouwse bedrijven, te weten [naam bedrijf 1] respectievelijk [naam bedrijf 2] ingevuld, bedrijven die geen vergunning hadden om afvalstoffen nuttig toe te passen.

In vak 8 is ten onrechte code R5 ingevuld (recycling/terugwinning) terwijl het asfaltgranulaat verkocht is als bouwmateriaal voor wegen en niet als afval.

4.2.2.

Beoordeling

Feitelijk is in vak 1 (“the person who arranges the shipment”) steeds de naam ingevuld van de partij die het transport organiseerde. De rechtbank is, gelet op artikel 18, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (verder ook: EVOA), van oordeel dat in dit vak de naam van [naam rechtspersoon 2] kon worden ingevuld. Nadat [naam rechtspersoon 2] het asfaltgranulaat had overgenomen van [naam rechtspersoon 1] , kon [naam rechtspersoon 2] immers worden aangemerkt als de opdrachtgever van het verdere transport van dit asfaltgranulaat naar de twee Litouwse bedrijven. Aldus is met betrekking tot de invulling van dit vak in de bijlagen VII correct gehandeld. Hiermee ontbreekt ook het voor een bewezenverklaring vereiste opzet. Het noemen van de handelaar als opdrachtgever voor de overbrenging was niet alleen feitelijk juist maar door aldus te handelen is ook het belang van de bijlagen VII, te weten toezicht kunnen houden op de afvalstromen, niet geschaad.

In vak 7 (inrichting voor nuttige toepassing) wordt steeds het bedrijf in Litouwen genoemd waar het asfaltgranulaat naartoe werd vervoerd en in vak 8 (handeling tot nuttige toepassing) de code die staat voor recycling. De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat sprake is van feitelijk onjuist ingevulde vakken. Dat geen sprake zou zijn van erkende inrichtingen (de rechtbank begrijpt: inrichtingen met een vergunning voor verwerking van afvalstoffen), maakt niet dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk gebruik van een vals geschrift. Het formulier eist immers slechts opgave van de inrichting.

Ten aanzien van vak 8 is het van belang dat het asfaltgranulaat naar Europese normen een “groene lijst afvalstof” was en dat niet is komen vast te staan of het asfaltgranulaat naar Litouwse wetgeving nog een bewerking moest ondergaan of dat het granulaat aldaar direct gebruikt kon worden als grondstof in de wegenbouw, zoals door de verdediging is aangevoerd. Als gevolg daarvan kan de rechtbank niet vaststellen of er nog een behandeling nodig was vóór nuttige toepassing en dus of vak 8 onjuist was ingevuld.

4.2.3.

Conclusie

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de vermeldingen zoals die in de bijlagen VII in de vakken 1, 7 en 8 zijn gedaan valselijk of in strijd met de waarheid zijn gebeurd. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.

4.3.

Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 en 2

Het onderhavige asfaltgranulaat is een afvalstof die is opgenomen in Bijlage III, Deel II, Lijst B (“de groene lijst van afvalstoffen”) van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (verder ook: EVOA) en die is ingedeeld onder de code B2130 (“bitumineus materiaal (afval van asfalt), afkomstig van de aanleg en het onderhoud van wegen, dat geen teer bevat”).

Het strafrechtelijk verwijt moet worden bezien tegen de achtergrond van de volgende wet- en regelgeving.

- Artikel 10.37 Wet milieubeheer

1. Het is verboden zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen.

- Artikel 10.60 Wet milieubeheer

(…)

2 Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

- Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen:

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

35.

„illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:

(…)

e)

dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving, (…)

- Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen.

(…)

Artikel 23

1. De lidstaten bepalen dat inrichtingen en ondernemingen die voornemens zijn afval te verwerken, daarvoor van de bevoegde instantie een vergunning dienen te verkrijgen.

(…)

De verdachte heeft met zijn bedrijf [naam rechtspersoon 2] , dat in Letland gevestigd is, gehandeld in asfaltgranulaat, afkomstig van de aanleg en het onderhoud van wegen. De onderhavige partijen asfaltgranulaat waren afkomstig van [naam rechtspersoon 1] , die zich vanwege een tekort aan capaciteit van haar thermische reiniger, en een beperking in de opslagcapaciteit, genoodzaakt zag om zich daarvan te ontdoen. De verdachte heeft de partijen asfaltgranulaat, die niet voldeden aan de in Nederland gehanteerde zogenoemde Pak10-norm, tegen een ontvangen vergoeding van ongeveer € 12,- per ton, in ontvangst genomen van [naam rechtspersoon 1] om deze vervolgens als bouwmateriaal te leveren aan twee in Litouwen gevestigde bedrijven [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Het asfaltgranulaat zou aldus in Litouwen nuttig worden toegepast.

Vaststaat dat de partij asfaltgranulaat in Nederland werd aangemerkt als een (bedrijfs)afvalstof. [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] die het asfaltgranulaat in Litouwen hebben ingevoerd en ontvangen beschikten niet over een vergunning om het afval te verwerken, zo blijkt uit correspondentie met de Litouwse milieubeschermingsinspectiedienst. Reeds om die reden is de overbrenging naar Litouwen in strijd is met artikel 23 Kaderrichtlijn 2008/98/EG.

De stelling van de verdachte dat in Litouwen andere normen worden gehanteerd ten aanzien van de samenstelling van het asfaltgranulaat en dat gelet daarop de onderhavige partijen zonder nadere bewerking in Litouwen als grondstof in de wegenbouw konden worden toegepast, kan hieraan niet afdoen. Op het moment van de overbrenging van Nederland naar Litouwen was immers sprake van een afvalstof en diende aan de daarvoor geldende regels te worden voldaan.

Ook de feitelijke afgifte van het granulaat aan de kapiteins van de schepen [naam schip 1] en [naam schip 2] is in strijd met de geldende voorschriften. Op grond van artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer, is het verboden om zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen te ontdoen. De uitzonderingen die daarvoor in lid 2 van dat artikel gegeven worden, doen zich in het onderhavige geval niet voor.

Opzet

Door de verdachte is aangevoerd dat hij geen opzet heeft gehad om te handelen in strijd met de geldende regels. In dat verband wordt overwogen dat in het economische strafrecht het begrip “opzet” in beginsel dient te worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Dit betekent dat het opzet van de verdachte slechts behoeft te zijn gericht op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan (vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:782 en HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1873, NJ 2012/31, rov. 4.2). Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de vennootschap van de verdachte ( [naam rechtspersoon 2] ) in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 juli 2009 samen met anderen vanuit Rotterdam willens en wetens één transport per schip van een grote hoeveelheid asfaltgranulaat heeft verzorgd naar een bedrijf in Litouwen en dit asfaltgranulaat daartoe heeft afgegeven aan de kapitein van het schip. Hiermee is het (kleurloos) opzet gegeven.

De hiervoor genoemde handelingen hebben naar hun aard opzettelijk plaatsgevonden. [naam rechtspersoon 2] wist dat het bedrijfsafval was. Er was immers geen andere (economische) reden voor transport van het asfalt naar Litouwen, anders dan dat het naar Nederlandse wetgeving bedrijfsafval betreft en hier niet zonder bewerking toepasbaar was.

Functioneel daderschap

Voor zover door de verdachte is betoogd dat niet hij, maar zijn bedrijf als dader moet worden aangemerkt wordt overwogen dat hij niettemin als pleger van de feiten kan worden aangemerkt omdat hij als functionele dader voor de gedragingen verantwoordelijk is. Uit de volgende feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachte erover kon beschikken of de gedragingen al dan niet plaatsvonden, terwijl hij dit plaatsvinden blijkens de gang van zaken aanvaardde dan wel placht te aanvaarden.

De verdachte heeft verklaard dat hij eigenaar is van [naam rechtspersoon 2] en dat hij de dagelijkse leiding heeft over het bedrijf. De verdachte is ook de persoon die de contracten namens [naam rechtspersoon 2] heeft ondertekend. Gelet op de aard van het handelen van de verdachte zoals uit de wettige bewijsmiddelen naar voren komt, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte kan worden aangemerkt als de pleger van de strafbare gedragingen, die in de sfeer van de rechtspersoon ( [naam rechtspersoon 2] ) plaatsvonden, nu hij daarover kon beschikken en hij deze ook heeft aanvaard.

4.4.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

1.

Primair

hij in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, meermalen, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 (sub e), van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG nr. 1013/2006), immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders in de periode van 12 tot en met 26 november 2009 en de periode van 25 november tot en met 9 december 2009 een afvalstof, te weten asfaltgranulaat (bitumineus materiaal) (code B2130), overgebracht van Nederland naar Litouwen, terwijl die overbrengingen van afvalstoffen telkens resulteerden in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of

internationale regelgeving nu die overbrengingen telkens plaatsvonden naar een niet vergunde inrichting of onderneming in Litouwen;

2.

Primair

hij in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk, meermalen zich door afgifte aan anderen van een bedrijfsafvalstof, te weten asfaltgranulaat (bitumineus materiaal), heeft ontdaan, te weten:

- ( in de periode 12-15 november 2009) aan (de kapitein van) de [naam schip 1] (AMB.032)

- ( in de periode 25-29 november 2009) aan (de kapitein van) de [naam schip 2] (AMB.033);

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5 Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

primair

het medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

2.

primair

het medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.37 eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De feiten zijn dus strafbaar.

6 Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

7 Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk overbrengen van 2.678 ton respectievelijk 5.500 ton asfaltgranulaat bestemd voor de wegenbouw naar inrichtingen in Litouwen, ter verwerking en nuttige toepassing die door de Litouwse autoriteiten hiertoe niet vergund en gerechtigd waren. Hij heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het medeplegen van het zich opzettelijk ontdoen van voornoemde afvalstoffen door deze af te geven aan de kapiteins van de zeeschepen, terwijl sprake was van een niet illegale overbrenging van afvalstoffen naar Litouwen. Een en ander om zo de door de Nederlandse overheid met het oog op het milieu en gezondheid aangescherpte norm ten aanzien van de samenstelling van asfaltgranulaat, te omzeilen.

De verdachte heeft daarmee uit financieel gewin gehandeld in strijd met de bepalingen van de EVOA en met het milieubeleid van de Nederlandse overheid. Deze bepalingen beogen internationale transporten van afvalstoffen nauwkeurig te reguleren teneinde ongewenste gevolgen dan wel risico’s voor het milieu en de mens te vermijden en te beperken. De verdachte heeft door zijn handelen het internationale en nationale milieubeleid doorkruist en een strafrechtelijke reactie is dan ook passend en geboden. Gelet op de ongewenste risico’s voor het milieu van het handelen van de verdachte, de omstandigheid dat het om meerdere transporten ging en de grote hoeveelheden asfaltgranulaat, dient op deze feiten in beginsel te worden gereageerd met het opleggen van een aanzienlijke geldboete.

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor milieudelicten. Er is in het onderhavige geval niet gebleken van daadwerkelijke milieuschade.

Daarnaast wordt rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn.

De bewezenverklaarde feiten zijn meer dan negen jaar geleden gepleegd. Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De verdachte is op 28 november 2011 door verbalisanten van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst gehoord als verdachte in de onderhavige zaak. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.

Hoewel het dossier omvangrijk is en het een complex fraudeonderzoek betreft met diverse onderzoekshandelingen die mede in het buitenland hebben plaatsgevonden, is er naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak echter geen sprake van bijzondere omstandigheden die het lange tijdsverloop rechtvaardigen.

Tussen 28 november 2011 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van 6 jaar en ruim 11 maanden. Omdat in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 24 maanden, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 jaar en 11 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, wordt hierin aanleiding gezien de hoogte van de op te leggen taakstraf te matigen ten opzichte van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke geldboete opleggen met een proeftijd van twee jaar teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat de oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke geldboete van € 10.000,- passend en geboden is. Ten aanzien van de strafmodaliteit neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard geen werk en geen inkomsten te hebben maar bereid te zijn een taakstraf te verrichten, terwijl de officier van justitie ook een taakstraf heeft gevorderd.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, zoals deze golden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten:

  • -

    14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 47, en 56 van het Wetboek van Strafrecht;

  • -

    10.37 en 10.60 van de Wet milieubeheer;

  • -

    1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;

  • -

    2 en van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen;

  • -

    23 Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen.

9 Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10 Beslissing

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder feit 3, primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uur, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;

beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;

veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 10.000,- (tienduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 85 dagen vervangende hechtenis;

bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. M.C. Franken, voorzitter,

en mrs. L. Daum en E.A. van der Giessen, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 oktober 2018.

De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

Primair

hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of Riga, althans in Letland, en/of in Litouwen, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Unie, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 (sub e), van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG nr. 1013/2006), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 12 tot en met 26 november 2009 en/of de periode van 25 november tot en met 9 december 2009 (een) afvalstof(fen), te weten asfaltgranulaat (bitumineus materiaal) (code B2130), overgebracht van Nederland naar Litouwen, terwijl die overbrenging(en) van afvalstoffen (telkens) resulteerde(n) in een

verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of

internationale regelgeving nu die overbrenging(en) (telkens) plaatsvond(en) naar een niet vergunde inrichting of onderneming in Litouwen;

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling nocht of zou kunnen leiden:

[naam rechtspersoon 2] in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of Riga, althans in Letland, en/of in Litouwen, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Unie, tezamen en in vereniging met (een) ander (en) , althans alleen, opzettelijk, meermalen, althans eenmaal,

handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 (sub e), van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG nr. 1013/2006), immers heeft/hebben [naam rechtspersoon 2] en/of haar mededader(s) in of omstreeks de periode van 12 tot en met 26 november 2009 en/of de periode van 25 november tot en met 9 december 2009 (een) afvalstof (fen) , te weten asfaltgranulaat (bitumineus materiaal) (code B2130), overgebracht van Nederland naar Litouwen, terwijl die overbrenging(en) van afvalstoffen (telkens) resulteerde(n) in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de conmiunautaire of internationale regelgeving nu die overbrenging(en) (telkens) plaatsvond(en) naar een niet vergunde inrichting of onderneming in Litouwen aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;

2.

Primair

hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of Riga, althans in Letland, en/of in Litouwen, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Unie, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, zich door afgifte aan (een) ander(en) van (een) bedrijfsafvalstof(fen), te weten asfaltgranulaat (bitumineus materiaal), heeft ontdaan, te weten:

- ( in de periode 12-15 november 2009) aan (de kapitein van) de [naam schip 1] en/of [naam bedrijf 1] (AMB.032)

- ( in de periode 25-29 november 2009) aan (de kapitein van) de [naam schip 2] en/of [naam bedrijf 2] (AMB.033);

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

[naam rechtspersoon 2] in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of Riga, althans in Letland, en/of in Litouwen, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Unie, tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen, opzettelijk, meermalen, althans eenmaal,

zich door afgifte aan (een) ander (en)van (een) bedrijfsafvalstof(fen), te weten asfaltgranulaat (bitumineus materiaal), heeft ontdaan, te weten:

- ( in de periode 12-15 november 2009) aan (de kapitein van) de [naam schip 1] en/of [naam bedrijf 1] (AMB.032) en/of

-(in de periode 25-29 november 2009) aan (de kapitein van) de [naam schip 2] en/of [naam bedrijf 2] (AMB.033)

aan welke verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;

3.

Primair

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of Riga, althans in Letland, en/of

in Litouwen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalste geschrift(en) als ware het/zij echt en onvervalst en/of deze geschriften voorhanden heeft gehad, te weten (een doorslag/kopie of - eigen - exemplaar van) :

-een Annex VII bij een transport van asfaltgranulaat met het schip de [naam schip 1] en/of het vervolgtransport naar [naam bedrijf 1] (te Saulia,Litouwen) (in de periode 12-15 november 2009) (DOC 540/DOC 544) en/of

-een Annex VII bij een transport van asfaltgranulaat met het schip de [naam schip 2] en/of het vervolgtransport naar [naam bedrijf 2] (te Litouwen) (in de periode 25-29 november 2009) (DOC 545)

bestaande het gebruik (telkens) hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededaders die/dit geschrift(en) heeft/hebben gebruikt ter begeleiding van genoemde transporten van asfaltgranulaat, en/of bestaande het voorhanden hebben (telkens) hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededaders die/dit geschrift(en) heeft/hebben opgenomen en/of bewaard de bedrijfsadministratie, in bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin - zakelijk weergegeven – dat in die/dit geschrift(en) (telkens) valselijk in strijd met de waarheid is opgeg en/of vermeld, dat,

- in Vak 1, Opdrachtgever, de opdrachtgever [naam rechtspersoon 2] is (zijnde een ander bedrijf dan [naam bedrijf 3] en/of [naam rechtspersoon 1] en/of een ander onderdeel van de groep bedrijven van [naam] , terwijl een/genoemd onderdeel van de groep bedrijven van [naam] wel degelijk opdrachtgever was) en/of

-in Vak 7, een Litouws bedrijf (te weten [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] ) als erkende inrichting voor nuttige toepassing wordt genoemd, terwijl dat Litouwse bedrijf (telkens) geen vergunning had om afvalstoffen nuttig toe te passen en/of geen inrichting was waar nuttige toepassing van afvalstoffen kan plaatsvinden en/of

-in Vak 8 ten onrechte R5 (recycling/terugwinning) als R-code voor de handeling tot nuttige toepassing was ingevuld;

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of Riga, althans in Letland, en/of in Litouwen, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Unie, tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen, opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 (sub g(iii)), van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG nr. 1013/2006), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van de periode van 12 tot en met 26 november 2009 en/of de periode van 25 november tot en met 9 december 2009 (een) afvalstof (fen) , te weten asfaltgranulaat (bitumineus materiaal) (code B2130), zijnde (telkens) voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van bijlage III of III B in hoeveelheden van (telkens) meer dan 20 kg, overgebracht van Nederland naar Litouwen, terwijl genoemde overbrengingen (telkens) geschiedden op een wijze die niet feitelijk was gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document nu in de betrokken bijlagen VII was opgegeven en/of vermeld, dat,

-in Vak 1, Opdrachtgever, de opdrachtgever [naam rechtspersoon 2] is (zijnde een ander bedrijf dan [naam bedrijf 3] . en/of [naam rechtspersoon 1] en/of een ander onderdeel van de groep bedrijven van [naam] , terwijl een/genoemd onderdeel van de groep bedrijven van [naam] wel degelijk opdrachtgever was) en/of

-in Vak 7, een Litouws bedrijf (te weten [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] ) als erkende inrichting voor nuttige toepassing wordt genoemd, terwijl dat Litouwse bedrijf (telkens) geen vergunning had om afvalstoffen nuttig toe te passen en/of geen inrichting was waar nuttige toepassing van afvalstoffen kan plaatsvinden en/of

-in Vak 8 ten onrechte R5 (recycling/terugwinning) als R-code voor de handeling tot nuttige toepassing was ingevuld;

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.