Het toewijzen van de onderhavige vorderingen kan echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt.
Voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde 1] c.s. onder de gegeven omstandigheden wist dan wel behoorde te weten dat [eiseres] een vordering op hun (groot)vader had, welke vordering met rente opeisbaar zou zijn bij het overlijden van hun (groot)vader. Dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] - die tijdens de comparitie van partijen hebben verklaard dat de notaris, op het moment van aanvaarding van de nalatenschap van erflater door de gezamenlijke erfgenamen, niets heeft gezegd over een eventuele claim van [eiseres] - mogelijk een onjuiste voorstelling van zaken hadden met betrekking tot de nalatenschapsschulden, maakt dat niet anders. Een beroep op de goede trouw komt hen niet toe, omdat ook zij onder de gegeven omstandigheden behoorden te weten dat [eiseres] een vordering op grond van de ouderlijke boedelverdeling had.
Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen moet onder meer rekening worden gehouden met de persoonlijke belangen die in deze zaak zijn betrokken. [gedaagde 1] c.s. heeft aangevoerd dat een uitkering van het volledige moederlijk erfdeel aan [eiseres] alleen in strijd is met het uitgangspunt dat erfgenamen op gelijke wijze moeten worden behandeld. Ook erflater heeft uitdrukkelijk oog gehad voor een gelijke verdeling van zijn nalatenschap over alle kinderen door de kinderen van [eiseres] in haar plaats tot zijn erfgenamen te benoemen. [eiseres] probeert zich door haar moederlijk erfdeel en de legitieme portie zowel op het nalatenschapsvermogen als op de privévermogens van [gedaagde 1] c.s. te verhalen, in een betere positie dan de overige familieleden te plaatsen. [gedaagde 1] c.s. moet wat hun moederlijk erfdelen betreft immers wachten totdat de gelden die vast zitten in de door erflater verstrekte hypothecaire geldlening, zijn vrijgekomen. Zelfs al zou, zoals [eiseres] stelt, een ongelijke verdeling het gevolg zijn van het handelen van [gedaagde 1] c.s. zelf, immers zij hebben de mogelijkheid gehad de nalatenschap van erflater beneficiair te aanvaarden, dan nog staat dit een toetsing aan de redelijkheid en billijkheid niet in de weg.
Artikel 4:184 lid 2 aanhef en onder a BW legt [gedaagde 1] c.s., als zuiver aanvaardend erfgenamen, weliswaar de verplichting op om een schuld van de nalatenschap ten laste van hun eigen vermogen te voldoen, echter het gaat in deze zaak niet alleen om een rechtsverhouding tussen schuldeiser en erfgenamen, maar tevens om een familierechtelijke verhouding. De persoonlijke belangen van [gedaagde 1] c.s. kunnen eraan in de weg staan dat [eiseres] met succes een beroep kan doen op uitbetaling van het moederlijk erfdeel en de legitieme portie.
Nu een deel van de gelden van de nalatenschap vast zit in een hypothecaire geldlening en onweersproken is dat [gedaagde 1] c.s. niet over (voldoende) liquide middelen beschikt om het moederlijk erfdeel en de legitieme portie te voldoen, is naar het oordeel van de rechtbank toewijzing van de vorderingen van [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Hierbij wordt aangetekend dat [eiseres] ter zitting heeft opgemerkt dat zij bij toewijzing over zal gaan tot beslaglegging op de privévermogens van [gedaagde 1] c.s., waaruit kan worden opgemaakt dat wat [eiseres] betreft een veroordeling in één keer nagekomen zou moeten worden. De vorderingen van [eiseres] zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen.