Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2019:2783

Rechtbank Rotterdam
17-01-2019
07-05-2019
6916787 CV EXPL 18-3109
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens niet nakomen loonverplichtingen uit de cao voor Uitzendkrachten na failissement vennootschap.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2019-0498
NJF 2019/325
RO 2019/49
JONDR 2019/745
VAAN-AR-Updates.nl 2019-0498

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6916787 CV EXPL 18-3109

uitspraak: 17 januari 2019

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van:

de stichting
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten,

gevestigd te Barendrecht,

eiseres,

gemachtigde: mr. A. van Nielen,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[naam bedrijf gedaagde] ,

gevestigd te Dordrecht,

gedaagde,

gemachtigde: mr. A. Mao,

en

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,

gedaagde,

gemachtigde: mr. A. Mao.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘SNCU’, ‘ [naam bedrijf gedaagde] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  1. de dagvaarding van 9 mei 2018, met producties;

  2. de conclusie van antwoord, met producties;

  3. het tussenvonnis van 19 juli 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;

  4. de aantekening dat de comparitie heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2018.

Het vonnis is nader bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten

2.1

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.

2.2

SNCU is een stichting die is opgericht door werknemers- en werkgeversorganisaties. De stichting heeft onder meer ten doel de naleving van de cao voor Uitzendkrachten (hierna: de cao) te bevorderen. De tekst van de cao luidt – voor zover van belang – als volgt:

“Naleving

1. Er is een Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgericht door cao-partijen.

2. De statuten en reglementen van de SNCU zijn vastgelegd in de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche.

3. De SNCU dient erop toe te zien, dat de bepalingen van de cao algemeen en volledig worden nageleefd en is door de cao-partijen gemachtigd al datgene te verrichten dat daartoe nuttig en noodzakelijk kan zijn.

4. De uitzendonderneming is verplicht op de wijze, vermeld in (een) daartoe door de SNCU op te stellen reglement(en), aan te tonen dat de bepalingen van de CAO voor Uitzendkrachten getrouwelijk worden nageleefd.”

De statuten van SNCU luiden – voor zover van belang – als volgt:

Artikel 13: Reglement

1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen.”

Regelement II van de SNCU luidt – voor zover van belang – als volgt:

Artikel 5: Bewijslast

3. De uitzendonderneming is verplicht haar volledige en voortvarende medewerking te verlenen aan onderzoek door de werkorganisatie, gericht op naleving van de cao’s. Binnen een door de werkorganisatie gestelde termijn dient de gevraagde informatie door de uitzendonderneming aan de werkorganisatie ter beschikking te worden gesteld.

Artikel 8: Instellen van vorderingen

1. Cao-partijen betrokken bij de cao’s dragen hun bevoegdheid tot het instellen van vorderingen als bedoeld in artikel 3 lid 4 Wet AVV en artikel 15 Wet cao met inachtneming van het onderstaande over aan de Stichting Naleving cao voor Uitzendkrachten (SNCU).

2. De bevoegdheid tot het instellen van een schadevergoedingsactie (als bedoeld in de Wet AVV en de Wet cao) is in beginsel gedelegeerd aan de SNCU.

Artikel 9: Schadevergoedingen

1. Indien een uitzendonderneming na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende ten minste tien werkdagen nalatig blijft in het verstrekken van de door SNCU verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop zij de cao’s naleeft, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is zij verplicht door dat enkele feit aan de SNCU een forfaitaire schadevergoeding te betalen van € 100.000,00. (…)

2. Indien een uitzendonderneming na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende tien werkdagen volhardt bij het niet naleven van de cao’s op de in de ingebrekestelling vermelde punten, is zij – onverminderd het gestelde onder lid 1 – verplicht aan de SNCU een door het bestuur te bepalen schadevergoeding te betalen. Het bestuur heeft een beleid vastgesteld inzake een gestaffelde schadevergoedingsmethodiek, (…). Deze methodiek houdt rekening met de aard, de omvang en de duur van de niet-naleving. Daarnaast kan rekening worden gehouden met de mate waarin die uitzendonderneming alsnog achterstallige verplichtingen jegens zijn personeel nakomt dan wel zekerheid stelt voor een correcte naleving van de cao’s.”

2.3

In 2009 is de uitzendonderneming [naam bedrijf 1] . opgericht. [naam bedrijf gedaagde] was haar enig aandeelhouder en bestuurder. Bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf gedaagde] is [gedaagde] .

2.4

Op 23 oktober 2013 heeft SNCU een onderzoek uitgevoerd naar het niet naleven van de cao door [naam bedrijf 1] . [gedaagde] heeft na het ontvangen van het rapport bij brief van 29 januari 2014 gereageerd. SNCU heeft op 31 januari 2014 een rapport opgesteld waarin wordt vastgesteld dat [naam bedrijf 1] . de cao niet deugdelijk nakomt.

2.5

Op 12 maart 2014 heeft SNCU aan [naam bedrijf 1] . geschreven dat zij heeft geconstateerd dat de uitzendkrachten van [naam bedrijf 1] . tot dat moment zijn benadeeld voor een bedrag van in totaal € 244.299,00 en heeft zij [naam bedrijf 1] . gesommeerd alsnog aan haar verplichtingen te voldoen. In reactie daarop heeft [gedaagde] geschreven dat [naam bedrijf 1] . medewerking zal verlenen aan het onderzoek van SNCU.

2.6

Op 22 juli 2014 heeft CROP een controleonderzoek uitgevoerd. CROP heeft de bevindingen uit het rapport van SNCU bevestigd en vastgesteld dat de cao ook daarna niet is nagekomen.

2.7

In september 2014 is [naam bedrijf 2] . opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 2] . was [naam bedrijf gedaagde] .

2.8

[naam bedrijf 1] . heeft haar activiteiten per 27 november 2014 gestaakt. [naam bedrijf gedaagde] heeft de aandelen in [naam bedrijf 1] . overgedragen aan [naam bedrijf 1] ., welke rechtspersoon tevens als bestuurder is benoemd. Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 1] was [gedaagde] . Op 1 januari 2015 is [gedaagde] uitgeschreven als bestuurder van [naam bedrijf 1] en is [naam bedrijf 1] uitgeschreven.

2.9

Op 22 januari 2015 heeft SNCU [naam bedrijf 1] . aangemaand om de cao alsnog na te komen en heeft zij erop gewezen dat als [naam bedrijf 1] . daaraan niet voldoet, [naam bedrijf 1] . een schadevergoeding van € 38.838,00 verschuldigd zal zijn.

2.10

SNCU heeft [naam bedrijf 1] . op 17 mei 2015 gedagvaard. Bij verstekvonnis van 23 juli 2015 is [naam bedrijf 1] . veroordeeld tot:

I. naleving van de cao voor Uitzendkrachten en de cao Sociaal Fonds voor de uitzendbranche, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag;

II. betaling van een bedrag van € 244.299,00 aan de betrokken werknemers, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 244.299,00;

III. betaling aan SNCU van een bedrag van € 38.838,00 aan schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente;

IV. betaling aan SNCU van de proceskosten.

2.11

Op 8 november 2016 heeft SNCU [naam bedrijf 2] . verzocht om het vragenformulier ‘onderzoek naar de werkingssfeer cao voor uitzendkrachten en cao voor de bouwnijverheid’ in te vullen. [naam bedrijf 2] . heeft aan dat verzoek niet voldaan. Zij is daarom volgens SNCU een forfaitaire schadevergoeding van € 100.000,00 verschuldigd.

2.12

Op 2 februari 2017 is in het handelsregister aangetekend dat [naam bedrijf 2] . op 31 december 2015 is opgehouden te bestaan.

3 Het geschil

3.1

SNCU vordert dat [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk worden veroordeeld:

I. om tot nabetaling over te gaan van de materiële schadelast van € 244.299,00 aan de betrokken uitzendkrachten na ommekomst van vier weken na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] na ommekomst van veertien dagen na betekening van het vonnis, nalatig zullen blijken aan deze veroordeling te voldoen;

II. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te betalen een bedrag van € 245.000,00 aan verbeurde dwangsommen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het moment van verschuldigdheid;

III. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te betalen een bedrag van € 38.838,00 aan schadevergoeding (ten aanzien van [naam bedrijf 1] .), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het moment van verschuldigdheid;

IV. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te betalen een bedrag van € 100.000,00 als schadevergoeding (ten aanzien van [naam bedrijf 2] .) te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;

V. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te betalen het niet binnen vier weken na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis nabetaalde gedeelte van het onder I genoemde bedrag van € 244.299,00 als aanvullende schadevergoeding;

VI. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te betalen een bedrag van € 3.190,69 als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;

VII. tot betaling van de proceskosten.

3.2

SNCU legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] hebben als (indirect) bestuurders van [naam bedrijf 1] . en [naam bedrijf 2] . onrechtmatig tegenover de uitzendkrachten en tegenover SNCU gehandeld. Met hun handelwijze hebben zij bewerkstelligd dat [naam bedrijf 1] . en [naam bedrijf 2] . hun verplichtingen niet zijn nagekomen.

3.3

[naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] hebben verweer gevoerd. Op dat verweer zal – voor zover nodig – hierna worden ingegaan.

4 De beoordeling

Bevoegdheid SNCU tot instellen van vorderingen namens de uitzendkrachten

4.1

Op grond van artikel 3 lid 4 Wet AVV kunnen werkgevers- en werknemersverenigingen jegens werkgevers of werknemers die in strijd handelen met verbindend verklaarde bepalingen, vergoeding vorderen van de schade die zijzelf of hun leden daardoor lijden. Niet in geschil is dat deze bevoegdheden zijn overgedragen aan SNCU. De vordering van SNCU is in dit geval niet ingesteld tegen de werkgever maar tegen haar bestuurder. De vordering valt daarmee in beginsel niet onder het bereik van artikel 3 lid 4 Wet AVV.

4.2

De vordering van SNCU is gebaseerd op een door de (indirect) bestuurder van de werkgever gepleegde onrechtmatige daad. De onrechtmatige daad die verweten wordt, heeft betrekking op het niet nakomen van een uit de cao voortvloeiende verplichting als (indirect) bestuurder van een werkgever die verplicht was de cao na te komen. Een dergelijke vordering ligt zodanig in het verlengde van een tegen de werkgever ingestelde vordering tot nakoming van de cao dat deze op grond van artikel 3 lid 4 Wet AVV kan worden ingesteld. SNCU bezit daarom de bevoegdheid om de vordering namens de uitzendkrachten in te stellen.

Bestuurdersaansprakelijkheid algemeen

4.3

Niet in geschil is dat [naam bedrijf 1] . gehouden was om de door SNCU gevorderde bedragen te betalen. In deze procedure gaat het om de vraag of ook haar (indirect) bestuurder kan worden aangesproken voor betaling van deze bedragen.

4.4

In beginsel is een bestuurder van een besloten vennootschap voor de schulden van de vennootschap niet persoonlijk aansprakelijk. De bestuurder kan echter wel aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap indien hij als bestuurder een onrechtmatige daad heeft begaan. Bij de beoordeling of van een dergelijke onrechtmatige daad sprake is, dient het volgende door de Hoge Raad gegeven kader als uitgangspunt te worden genomen (zie HR 8 december 2006, NJ 2006, 659).

4.5

Ter zake van de benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook grond kunnen zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (1) namens de vennootschap heeft gehandeld of (2) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.

4.6

Voor de onder (1) bedoelde gevallen geldt de maatstaf dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. In de onder (2) bedoelde gevallen kan de bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.

Aansprakelijkheid indirect bestuurder

4.7

Ten aanzien van de vraag of een indirect bestuurder kan worden aangesproken voor een door hem als bestuurder gepleegde onrechtmatige daad geldt daarnaast nog het volgende (zie HR 17 februari 2017, NJ 2017, 215).

4.8

Artikel 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon ook rust op de bestuurder van de rechtspersoon-bestuurder. Onder die aansprakelijkheid valt ook de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder gebaseerd op artikel 6:162 BW. De aansprakelijkheid rust dan tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. Dit betekent dat voor vestiging van de aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat de schuldeiser stelt, en zo nodig bewijst, dat ook die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

4.9

Uit de aard van de bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW volgt wel dat als een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is, een bestuurder van die rechtspersoon-bestuurder aansprakelijkheid op grond van art. 2:11 BW kan voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is gebaseerd.

Aansprakelijkheid [naam bedrijf gedaagde] als bestuurder van [naam bedrijf 1] .

4.10

SNCU heeft primair het standpunt ingenomen dat [naam bedrijf gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt op de enkele grond dat zij als bestuurder van [naam bedrijf 1] . de verplichtingen uit een algemeen verbindend verklaarde cao niet is nagekomen. Dat standpunt kan niet als juist worden aanvaard. Van een persoonlijk ernstig verwijt als hiervoor bedoeld is geen sprake op de enkele grond dat de vennootschap een algemeen verbindend verklaarde cao niet heeft nageleefd. Of sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Niet valt in te zien waarom dat anders zou zijn in het geval de vennootschap een verplichting uit een algemeen verbindend verklaarde cao niet is nagekomen. Het enkele feit dat de vennootschap de cao niet is nagekomen, betekent bovendien nog niet dat er geen verhaal op de vennootschap kan worden genomen.

4.11

[gedaagde] heeft niet weersproken dat zij als bestuurder van [naam bedrijf gedaagde] , en dus als indirect bestuurder van [naam bedrijf 1] ., namens [naam bedrijf 1] . arbeidsovereenkomsten is aangegaan en dat de uit die arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen. Zij is daarom als bestuurder aansprakelijk als zij bij het aangaan van de overeenkomsten wist of behoorde te weten dat [naam bedrijf 1] . haar verplichtingen uit die overeenkomsten niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou kunnen bieden. Anders gezegd: het betreft in zoverre de eerste door de Hoge Raad genoemde grond voor bestuurdersaansprakelijkheid (zie r.o. 4.6).

4.12

Van een bestuurder van een onderneming wiens activiteiten zijn gericht op het uitzenden van werknemers mag worden verwacht dat zij alvorens een dergelijke onderneming te starten onderzoek doet naar de in die branche geldende regels. Daaronder moet ook worden verstaan een voor die branche algemeen verbindend verklaarde cao. Een bestuurder van een dergelijke onderneming dient daarom op de hoogte te zijn van de verplichtingen die zij op grond van de cao jegens haar werknemers zal moeten nakomen. [naam bedrijf gedaagde] diende dus reeds bij het aangaan van de arbeidsovereenkomsten te begrijpen welke verplichtingen zij op grond van de cao tegenover haar werknemers op zich zou nemen.

4.13

Indien, zoals hier aan de orde, vaststaat dat de cao niet is nageleefd, is van belang of er bij een redelijk handelend en redelijk bekwaam bestuurder van een dergelijke onderneming twijfel kon bestaan over de vraag welke verplichtingen uit de cao volgden. [naam bedrijf gedaagde] heeft in deze procedure niet onderbouwd waarom de cao door [naam bedrijf 1] . niet correct is nageleefd. Het structureel niet naleven van de cao moet [naam bedrijf gedaagde] daarom worden toegerekend.

4.14

Zoals reeds overwogen is het enkel niet nakomen van een cao niet voldoende om [naam bedrijf gedaagde] aansprakelijk te kunnen stellen. Daarvoor is tevens vereist dat [naam bedrijf gedaagde] er bij het aangaan van de arbeidsovereenkomsten reeds van op de hoogte moet zijn geweest dat [naam bedrijf 1] . haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en dat zij ook geen verhaal zou kunnen bieden. SNCU heeft in dat kader gesteld dat onduidelijk is wat er met het eigen vermogen van [naam bedrijf 1] . is gebeurd. Vaststaat bovendien dat SNCU geen verhaal heeft kunnen nemen. Hiertegenover heeft [naam bedrijf gedaagde] onvoldoende gesteld. [naam bedrijf gedaagde] heeft in het geheel geen inzicht gegeven in de financiën van [naam bedrijf 1] . In het bijzonder heeft zij niet inzichtelijk gemaakt of zij of [gedaagde] vermogen uit [naam bedrijf 1] . heeft gehaald of dat er vermogen is overgegaan op [naam bedrijf 1] of [naam bedrijf 2] . Het vorenstaande had gelet op de door SNCU overgelegde jaarcijfers wel in de rede gelegen. [naam bedrijf gedaagde] heeft bovendien niet aangevoerd dat zij er op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomsten toch op mocht vertrouwen dat [naam bedrijf 1] . haar verplichtingen uit de cao zou kunnen nakomen. De omslag kan niet enkel zijn veroorzaakt doordat één opdrachtgever niet met [naam bedrijf 1] . door wilde, nu [naam bedrijf 1] . op dat moment al een aanzienlijke schuld jegens haar werknemers had opgebouwd. [naam bedrijf gedaagde] heeft daarom als bestuurder van [naam bedrijf 1] . een onrechtmatige daad gepleegd jegens de werknemers.

4.15

Voor de vorderingen van SNCU zelf moet worden beoordeeld of [naam bedrijf gedaagde] ook jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De door SNCU zelf gevorderde bedragen hebben betrekking op uit de cao voortvloeiende schadevergoedingen en boetes. [naam bedrijf 1] . is deze bedragen verschuldigd geworden omdat zij de verplichtingen uit de cao niet is nagekomen en omdat zij onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek van SNCU. [naam bedrijf gedaagde] heeft met deze handelwijze als bestuurder van [naam bedrijf 1] . bewerkstelligd dat [naam bedrijf 1] . nieuwe verplichtingen kreeg, die zij niet zou kunnen nakomen en waarvoor zij ook geen verhaal zou kunnen bieden. Hier is dus sprake van de tweede door de Hoge Raad genoemde grond voor bestuurdersaansprakelijkheid (zie r.o. 4.6) . [naam bedrijf gedaagde] heeft daarom ook tegenover SNCU onrechtmatig gehandeld.

Aansprakelijkheid [naam bedrijf gedaagde] als bestuurder van [naam bedrijf 2] .

4.16

Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [naam bedrijf gedaagde] als bestuurder van [naam bedrijf 2] heeft SNCU het volgende gesteld. Op 8 november 2016 heeft SNCU [naam bedrijf 2] verzocht om binnen een termijn van drie weken schriftelijke afschriften van de administratie te verstrekken. [naam bedrijf 2] heeft daaraan niet voldaan. Op grond van het Regelement is zij daarom een boete verschuldigd geworden van € 100.000,00. Een maand na de laatste ingebrekestelling heeft [gedaagde] in het handelsregister laten registreren dat [naam bedrijf 2] met ingang van 31 december 2015 (dus met terugwerkende kracht) is ontbonden wegens een gebrek aan baten. Met deze handelwijze heeft [naam bedrijf gedaagde] , althans [gedaagde] het onderzoek gefrustreerd, aldus SNCU.

4.17

Gedaagden betwisten het onderzoek te hebben gefrustreerd. Zij voeren aan dat [naam bedrijf 2] al op 31 december 2015 is ontbonden wegens gebrek aan baten en dat de boekhouder een e‑mailbericht aan SNCU heeft gestuurd waarin hij uitlegt dat [naam bedrijf 2] niet meer bestond.

4.18

SNCU heeft onvoldoende onderbouwd dat [naam bedrijf 2] na 31 december 2015 nog activiteiten heeft verricht. Zo heeft zij niet gesteld dat bij haar werknemers bekend zijn die na deze periode nog voor [naam bedrijf 2] hebben gewerkt. Nu dit niet kan worden vastgesteld, kan niet worden geoordeeld dat [naam bedrijf gedaagde] een ernstig verwijt kan worden gemaakt op de grond dat zij niet afdoende heeft gereageerd op de brief van SNCU van 8 november 2016. Indien [naam bedrijf 2] immers geen activiteiten meer verrichtte, dan viel zij op dat moment niet meer onder het bereik van de cao en had een handhavingsonderzoek door SNCU geen zin. Daarbij moet ook worden meegewogen dat gesteld noch gebleken is dat [naam bedrijf 2] in strijd met de cao heeft gehandeld.

4.19

De vordering met betrekking tot de boete van € 100.000,00 zal worden afgewezen.

Aansprakelijkheid [gedaagde] als indirect bestuurder van [naam bedrijf gedaagde]

4.20

[gedaagde] is als bestuurder van [naam bedrijf gedaagde] in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor een als bestuurder onrechtmatig handelen van [naam bedrijf gedaagde] (zie hiervoor r.o. 4.5 t/m 4.8). [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat haar persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. Zij is daarom naast [naam bedrijf gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk.

Schade

4.21

[naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] hebben de hoogte van de schade op zich niet weersproken. De door SNCU gevorderde bedragen zijn daarom in beginsel toewijsbaar. [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] hebben verzocht de schade overeenkomstig artikel 2:248 lid 4 BW te matigen, hetgeen wordt begrepen als een beroep op artikel 6:109 lid 1 BW. Op grond van dat artikel kan de rechter de verplichting tot schadevergoeding matigen indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.

4.22

Indien [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] niet in staat zijn het volledige bedrag aan schadevergoeding te voldoen en daartoe ook in de toekomst niet in staat zullen zijn, kan dat aanleiding geven om de verplichting tot vergoeding van de schade te matigen. [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] hebben echter onvoldoende inzicht gegeven in hun financiële situatie. Het beroep op matiging moet daarom worden verworpen.

De vorderingen

4.23

De vordering van SNCU zal gelet op het vorenstaande worden toegewezen behoudens het volgende.

4.24

Zonder nadere toelichting valt niet in te zien op grond waarvan SNCU aan [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] als (indirect) bestuurders nog een aanvullende boete zou kunnen opleggen voor het niet nakomen van de verplichting tot nabetaling. Het regelement is op hen niet van toepassing en [naam bedrijf 1] . verricht geen activiteiten meer. Dit bedrag kan ook niet als schade veroorzaakt door de door hen gepleegde onrechtmatige daad worden aangemerkt. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.

4.25

[naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] zijn niet aansprakelijk voor de door [naam bedrijf 1] . verbeurde dwangsommen. Deze hadden ten doel [naam bedrijf 1] . aan te sporen tot nakoming over te gaan. De dwangsommen kunnen niet als schade van het onrechtmatig handelen van [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] worden aangemerkt. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.

4.26

De dwangsommen zullen ten slotte worden gemaximeerd.

4.27

[naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5 De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] hoofdelijk tot nabetaling van een bedrag van € 244.299,00 aan de betrokken uitzendkrachten na ommekomst van vier weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat gedaagden na ommekomst van veertien dagen na betekening van het vonnis, nalatig zullen blijken aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 244.299,00;

veroordeelt [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te betalen een bedrag van € 38.838,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het moment van verschuldigdheid;

veroordeelt [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te betalen een bedrag van € 3.190,69 als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het moment van verschuldigdheid;

veroordeelt [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SNCU vastgesteld op € 952,00 aan griffierecht, € 81,83 aan dagvaardingskosten en € 1.922,00 aan salaris voor de gemachtigde;

en indien [naam bedrijf gedaagde] en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 131,00 aan salaris, en een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

371

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.