Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2019:3179

Rechtbank Rotterdam
16-04-2019
23-04-2019
C/10/570004 / FA RK 19-2279
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:2791
Personen- en familierecht
Beschikking

Moeder verblijft in het buitenland maar er zijn geen feiten komen vast te staan waaruit volgt dat zij al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag over de minderjarige uit te oefenen.

Rechtspraak.nl
PFR-Updates.nl 2019-0118
JPF 2019/76

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer : C/10/570004 / FA RK 19-2279

Beschikking van 16 april 2019 betreffende de voogdij

in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,

hierna te noemen verzoekster,

advocaat mr. A.T. Tilburg te Spijkenisse.

In deze zaak is belanghebbende:

[naam moeder] , wonende te [woonplaats moeder] , [adres moeder] ,

hierna te noemen de moeder, verschenen.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 14 maart 2019.

1.2.

De minderjarige is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt.

1.3.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 april 2019.

Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • -

    verzoekster, bijgestaan door haar advocaat voornoemd;

  • -

    de moeder,

  • -

    de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

2 De vaststaande feiten

2.1.

Uit de moeder is geboren de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2003 te Curacao, Nederlandse Antillen.

2.2.

De minderjarige is niet erkend.

2.3.

Het gezag over de minderjarige berust bij de moeder.

2.4.

De gewone verblijfplaats van de minderjarige is sedert 28 februari 2019 bij verzoekster, zijn oudtante. De moeder verblijft ook in Nederland en zal binnenkort terugkeren naar Curaçao.

3 De beoordeling

3.1.

Verzoekster verzoekt haar als voogdes te benoemen over de minderjarige.

3.1.1.

Op grond van artikel 1:253q in verbinding met 1:253r van het Burgerlijk Wetboek, voor zover nu belangrijk, belast de rechtbank wanneer een ouder al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen, de andere ouder met het gezag, tenzij het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd.

3.1.2.

Er zijn geen feiten komen vast te staan waaruit volgt dat de moeder al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag uit te oefenen.
De moeder verklaart tijdens de zitting dat zij voor de minderjarige en verzoekster goed bereikbaar zal zijn als zij op Curaçao zal verblijven. Uit haar verklaring en de verklaring van de minderjarige tegenover de kinderrechter volgt dat zij dagelijks contact zullen blijven houden. Verzoekster stelt niet welke problemen in de uitoefening van het gezag desondanks zullen ontstaan als de moeder terug zal keren naar Curaçao. Voor het geval verzoekster dat wel zou hebben gesteld, had zij ook moeten onderbouwen dat zij tot die uitoefening van het gezag niet had kunnen komen in de (huidige) periode waarin de moeder met de minderjarige in Nederland verblijft.
Verzoekster stelt wel dat de moeder en zij de wens hebben de minderjarige in Nederland te laten wonen en dat het benoemen van verzoekster tot voogdes, het realiseren van deze wens financieel mogelijk maakt. Zij ontvangt dan onder andere kindgebonden budget voor de minderjarige. Uit dit financiële voordeel volgt echter niet een tenminste tijdelijke onmogelijkheid voor de moeder om het gezag uit te oefenen.

De rechtbank volgt het standpunt van de raad dat het praktisch kan zijn om verzoekster tot voogdes kan benoemen, maar ook daaruit volgt niet dat de moeder tenminste tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert zelf het gezag uit te oefenen.

3.1.3.

De rechtbank zal het verzoek afwijzen.

3.2.

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4 De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijst het verzoek af;

4.2.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier P. Mansveld-Spierings op

16 april 2019.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.