5.1
Uit artikel 7:671b lid 2 BW volgt dat de kantonrechter een verzoek op grond van het eerste lid alleen kan inwilligen indien er geen opzegverboden of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden. Hoewel [verweerster] gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, is niet gebleken dat het verzoek tot ontbinding verband houdt met die arbeidsongeschiktheid. Het opzegverbod staat dan ook in beginsel niet in de weg aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.2
De arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt, voor zover geen sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. [verzoekster] heeft aangevoerd dat de grond voor ontbinding is gelegen in een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, dan wel van overige omstandigheden als bedoeld in artikel 669 lid 3 onder h BW, zodanig dat van [verzoekster] als werkgeefster in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.3
Hoewel [verzoekster] in haar verzoekschrift de term ‘medeplichtig’ heeft gehanteerd, wordt vooropgesteld dat [verzoekster] [verweerster] in deze procedure in ieder geval niet verwijt dat zij zelf frauduleuze handelingen heeft gepleegd. [verzoekster] stelt kort gezegd dat [verweerster] van de handelingen van [naam partner verweerster] heeft geweten, althans had moeten weten en dat, nu [verweerster] hiertegen niets te doen of [verzoekster] op de hoogte te stellen, de frauduleuze handelingen dan wel de voortzetting daarvan, mede mogelijk heeft gemaakt.
5.4
Ter onderbouwing van haar stelling dat [verweerster] op de hoogte was van de frauduleuze handelingen, heeft [verzoekster] een aantal concrete omstandigheden omschreven, die hierna besproken zullen worden.
5.4.1
Allereerst zijn er diverse kosten en uitgaven die door [verzoekster] zijn betaald. Zo is gebleken dat de verzekering van de auto waar [verweerster] in reed, op naam van [verzoekster] stond. Als verweer heeft [verweerster] heeft onder verwijzing naar overgelegde rekeningafschriften aangevoerd dat alle verzekeringen via een assurantiekantoor liepen en in één keer werden afgeschreven, zodat het haar niet is opgevallen dat daarin niet de premie voor de autoverzekering was verwerkt. Zij was bovendien niet de eigenaar van de auto. Dit komt de kantonrechter als een plausibele verklaring voor. Dat [verweerster] degene is geweest die de verzekering heeft stopgezet en de restitutie van de premie op een ander rekeningnummer te laten overmaken, is gesteld noch gebleken.
5.4.2
Ook de toelichting van [verweerster] dat zij ervanuit ging dat de kosten van tv en internet door [verzoekster] werden voldaan in verband met de functie van [naam partner verweerster] , is niet op voorhand onwaarschijnlijk. Dat achteraf blijkt dat [verzoekster] dergelijke arbeidsvoorwaarden niet hanteert, maakt dat niet anders.
5.4.3
Ten aanzien van de kosten die door [verzoekster] blijken te zijn betaald voor diverse privé-etentjes en de renovatie van de tuin kan evenmin worden vastgesteld dat [verweerster] wist of had moeten weten dat [naam partner verweerster] de rekeningen bij [verzoekster] indiende dan wel achteraf declareerde. [verweerster] heeft niet betwist dat de diners hebben plaatsgevonden, maar de kosten ervan zijn, zover zij weet, door [naam partner verweerster] voldaan. Dat [naam partner verweerster] ze achteraf heeft gedeclareerd bij [verzoekster] , is een omstandigheid waarvan zij niet op de hoogte was. De tuinwerkzaamheden hebben volgens [verweerster] plaatsgevonden in de periode dat zij ziek was en uitsluitend [naam partner verweerster] heeft zich met zowel het uitvoeren van de werkzaamheden als het voldoen van de nota’s bemoeid. Nu [naam partner verweerster] naast de gezamenlijke rekening ook beschikt over een eigen betaalrekening en zij bovendien ernstig ziek was, heeft [verweerster] niet ten onrechte geen vraagtekens geplaatst bij de gang van zaken, hetgeen haar niet kan worden verweten.
5.4.4
Vast is komen te staan dat [verweerster] en [naam partner verweerster] ten behoeve van de aankoop van hun gezamenlijke woning een leningsovereenkomst hebben gesloten met [naam bedrijf 1] . Daarnaast hebben ook de ouders van [verweerster] enkele maanden later een fors geldbedrag van [naam bedrijf 1] geleend als overbruggingskrediet voor hun woning. Bij de inhoud van de geldleningsovereenkomst tussen [naam bedrijf 1] en [verweerster] en [naam partner verweerster] , die als productie 43 door [verzoekster] is overgelegd, alsmede bij het totale bedrag dat [verweerster] en [naam partner verweerster] van [naam bedrijf 1] hebben geleend, kunnen vraagtekens worden geplaatst. Een bedrag van totaal € 620.000,- is een op zijn minst fors bedrag voor een administratiekantoor dat door twee mensen wordt gerund die daarnaast fulltime banen hebben.
5.4.5
Hoewel [verweerster] heeft erkend dat zij de leningsovereenkomst heeft ondertekend en ook kennis heeft gehad van het krediet dat tijdelijk aan haar ouders ter beschikking is gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat deze kennis onvoldoende is om te concluderen dat [verweerster] jegens [verzoekster] actie had moeten ondernemen. In de eerste plaats is daarbij van belang dat [verweerster] onweersproken heeft gesteld dat [naam partner verweerster] over de financiën ging. Hij runde een administratiekantoor, zodat niet direct alarmbellen bij [naam partner verweerster] hoefden af te gaan op het moment dat [naam partner verweerster] met deze constructies op de proppen kwam. Al zou [verweerster] twijfels hebben gehad over de leningsconstructies, dan ontbrak in ieder geval enige connectie met, laat staan benadeling van [verzoekster] . Het enkele feit dat zij en [naam partner verweerster] beiden werknemer van [verzoekster] waren, is onvoldoende om te concluderen dat [verweerster] een (morele) verplichting had om haar werkgever op de hoogte te stellen van de mogelijk niet zuivere handelingen van [naam partner verweerster] in verband met [naam bedrijf 1] zou zij daarvan op de hoogte zou zijn geweest.
5.4.6
Tot slot heeft [verzoekster] het standpunt ingenomen dat [verweerster] wel kennis moet hebben gehad van de frauduleuze handelingen van [verweerster] omdat zij gezamenlijk een levensstijl hadden die niet in verhouding staat tot het gezamenlijk inkomen. Dat standpunt mist, mede gelet op het verweer van [verweerster] , feitelijke onderbouwing. [verweerster] en [naam partner verweerster] genoten bij [verzoekster] een maandelijks salaris van ruim € 7.000,- netto, ontvingen daarnaast vakantiegeld en bonussen, hadden inkomsten uit het bedrijf van [naam partner verweerster] en huurinkomsten uit het appartement in Ibiza. Daarnaast heeft [verweerster] onweersproken gesteld dat zij in het verleden twee woningen en daarnaast warranten van [verzoekster] met winst heeft verkocht. Met dit bovengemiddelde gezamenlijk inkomen, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gezegd dat het eigendom van een woning en een auto met een bovengemiddelde maar niet exorbitante waarde, en een comfortabel, maar evenmin exorbitant hoog, spaarsaldo, niet past bij het inkomen. Overige bovenmatige uitgaven heeft [verzoekster] niet gesteld. Dat [verweerster] kennis had van de saldi van de (privé)rekeningen van [naam partner verweerster] , die van zijn broer, [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] is niet gebleken.
5.4.7
Nu er steeds meer informatie bekend wordt uit het onderzoek naar het gedrag van [naam partner verweerster] , en ook [verweerster] inmiddels heeft toegegeven dat het onwaarschijnlijk is dat er niets aan de hand is, is het achteraf makkelijk om te zeggen dat [verweerster] daar wetenschap van had of had moeten hebben. Gelet op het voorgaande is echter onvoldoende concreet gemaakt dat die wetenschap er daadwerkelijk was. De ter zitting uitgesproken redenering van [verzoekster] dat alles overziend de balans uitslaat in het nadeel van [verweerster] gaat dan ook niet op.
5.5
Naast bovengenoemde omstandigheden omtrent de wetenschap van [verweerster] van de handelingen van [naam partner verweerster] , verwijt [verzoekster] [verweerster] dat zij actief het onderzoek heeft tegengewerkt. Dit tegenwerken bestaat volgens [verzoekster] uit de houding van [verweerster] tijdens de gevoerde gesprekken tussen [verweerster] en [verzoekster] en uit de omstandigheid dat [verweerster] aanvankelijk heeft geweigerd om haar laptop voor onderzoek af te geven en daar bovendien bestanden van heeft gewist.
5.5.1
De houding van [verweerster] tijdens de gesprekken op 21 december 2018 en 16 januari 2019 wordt door [verzoekster] omschreven als ‘zich op de vlakte houden’ en ‘geen uitspraken willen over [naam partner verweerster] .’ Aan [verzoekster] kan worden toegegeven dat een dergelijke houding vragen zou kunnen oproepen als vast zou staan dat [verweerster] op de hoogte was van de gedragingen van [naam partner verweerster] . Hiervoor is uitvoerig geoordeeld dat die wetenschap allerminst vaststaat. Aannemend dat [verweerster] inderdaad geen weet had van dit alles, is alleszins voorstelbaar dat [verweerster] zich op de vlakte heeft gehouden en niet naar tevredenheid van [verzoekster] de vragen van [verzoekster] heeft beantwoord, simpelweg omdat zij niet over die informatie beschikte. Van het tegenwerken van het onderzoek is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake. Voor zover [verzoekster] heeft willen betogen dat zij van [verweerster] verwachtte dat zij actief zou bijdragen aan het te verrichten onderzoek naar haar partner, wordt dit standpunt verworpen nu dit niet als een redelijk verzoek kan worden gezien, zowel gelet op de affectieve als de zakelijke relatie met [naam partner verweerster] .
5.5.2
Ten aanzien van het afgeven van de laptop, heeft [verweerster] toegelicht waarom zij moeite had met het verzoek van [verzoekster] . Wat er ook zij van die reden, feit is dat de laptop een dag nadat [verzoekster] daar om heeft gevraagd, is afgegeven. De stelling van [verzoekster] dat voorafgaand aan de afgifte bestanden met informatie over de eerder besproken leningsovereenkomst zijn gewist, is een stelling die door [verweerster] gemotiveerd is weersproken en door [verzoekster] niet verder onderbouwd.
5.6
[verzoekster] heeft tot slot aangevoerd dat partijen in een loyaliteitsconflict terecht zijn gekomen vanwege het onderzoek naar de frauduleuze handelingen. Ook dat standpunt van [verzoekster] wordt verworpen. Dat [verweerster] de kant van [naam partner verweerster] kiest is, anders dan [verzoekster] stelt, niet gebleken. Zij heeft aangegeven zich te distantiëren van iedere vorm van frauduleus gedrag van [naam partner verweerster] , heeft ter zitting aangegeven dat de affectieve relatie tussen haar en [naam partner verweerster] inmiddels is verbroken en dat zij op dit moment gescheiden wonen en zij heeft aangegeven dat er vragen zijn gesteld aan [naam partner verweerster] , maar dat [verweerster] van hem geen antwoorden krijgt. Dat er sprake is van enige vorm van een belangenconflict omdat [verzoekster] ook [verweerster] heeft betrokken in het onderzoek naar de frauduleuze handelingen, is onvoldoende om daaruit op dit moment een duurzame verstoring van de arbeidsverhouding af te leiden.
5.7
Alles overziend is weliswaar voorstelbaar dat [verzoekster] moeite heeft met de positie van [verweerster] binnen haar bedrijf terwijl zij de partner is of was van iemand die [verzoekster] mogelijk ernstig benadeeld heeft, maar dat is onvoldoende om vast te stellen dat daarmee de arbeidsverhouding tussen partijen duurzaam en ernstig verstoord is geraakt. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat [verweerster] een zeer lang dienstverband heeft bij [verzoekster] , dat zij ruimschoots eerder in dienst is getreden dan [naam partner verweerster] en dat niet is gesteld of gebleken dat de functies van [naam partner verweerster] en [verweerster] met elkaar samenhingen.
5.8
De omstandigheid dat [verweerster] strikt genomen wellicht voordeel heeft gehad van de mogelijk niet op legale wijze verkregen inkomsten van [naam partner verweerster] , leidt, gelet op de overweging dat niet vaststaat dat sprake was van een voor [verweerster] kenbaar opvallend hoog inkomen of buitengewoon luxueuze levensstijl, niet tot een ander oordeel.
5.9
Op grond van het bovenstaande wordt het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW afgewezen. Omstandigheden die anders zijn dan de in het kader van g:grond genoemde omstandigheden heeft [verzoekster] niet aangevoerd, zodat de ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW evenmin toewijsbaar is. Als gevolg van deze beslissing behoeft het voorwaardelijke tegenverzoek geen verdere bespreking.
5.10
[verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.