vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/538631 / HA ZA 17-1060
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SALURE B.V.,
gevestigd te Gouda,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. K.H.A. Troeijen te Boxtel,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. van de Klashorst te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Salure en de Staat genoemd worden.
3 Het geschil
in conventie
3.1.
Salure vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
‘ - voor recht te verklaren dat de overeenkomst zoals gesloten tussen Salure en EZ voortduurt tot het einde van de looptijd, namelijk 31 december 2022, dan wel een in redelijkheid te bepalen periode en EZ derhalve gehouden is de financiële verplichtingen na te komen zoals daarin bepaald;
- -
gedaagde te veroordelen binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan eiser te vergoeden het thans opeisbare bedrag van € 45.657,97;
- -
gedaagde te veroordelen binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan eiser te voldoen de buitengerechtelijke kosten ad € 1.231,58;
- -
gedaagde te veroordelen binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan eiser te voldoen primair de wettelijke handelsrente over het bedrag dat gedaagde volgens het ten deze te wijzen vonnis verschuldigd wordt, zulks primair vanaf 14 dagen na dagtekening van de betreffende factuur, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding;
- -
alsmede gedaagde te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.’
3.2.
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Salure in de kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
De Staat heeft, bij conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende eis in reconventie, gevorderd
‘(i) de overeenkomst tussen de Staat en Salure te vernietigen op grond van dwaling;
(ii) de overeenkomst tussen de Staat en Salure te ontbinden danwel te wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden;
(iii) Salure te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen de Staat onverschuldigd aan Salure betaald heeft, in hoofdsom in totaal € 92.444,10 bestaande uit:
- de licentiekosten over 2015 en 2016 à € 53.057,89;
- de salarisverwerkingskosten over 2015 à € 39.386,21.
(iv) de hoofdsom zoals bedoeld onder iii te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf het moment van onverschuldigde betaling;
(iv) Salure te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding in reconventie, zulks met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het in deze te wijzen vonnis;
( v) De veroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.’
Ter comparitie heeft de Staat verklaard de terugbetaling van de onder (iii) opgenomen salarisverwerkingskosten over 2015 à € 39.386,21 niet langer te vorderen, zodat recht zal worden gedaan op de aldus verminderde eis.
3.5.
Salure voert verweer en verzoekt de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
‘I Eiser in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze als zijnde ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, en
II Eiser te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen nadat het vonnis in deze aan hen betekend is, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in het geval van betekening, voor welke vordering inzake nakosten ingevolge HR 19 maart 2010, LJN BL1116 geen afzonderlijke procedure vereist is, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor zover voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente ex. artikel 6:119(a) BW over de (na)kosten, te rekenen vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis dan wel de veertiende dag na betekening van het te wijzen vonnis, althans
III een zodanige uitspraak te doen als uw rechtbank juist acht.’
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
in conventie
4.1.
De eerste vraag die voorligt is of de overeenkomst door de Staat (rechtmatig) is opgezegd. Salure voert aan dat de opzegging door EZ onrechtmatig was, omdat de overeenkomst een duurovereenkomst voor bepaalde tijd is die, behoudens contractuele bepalingen en wettelijke beëindigingsmogelijkheden, niet kan worden opgezegd.
4.2.
De Staat voert aan dat hij op meerdere gronden de bevoegdheid had de overeenkomst op te zeggen, namelijk, kort samengevat: (i) Salure kon de overeenkomst niet meer nakomen omdat [naam 1] bij Salure was vertrokken, waardoor Salure niet langer beschikte over de benodigde deskundigheid; (ii) de overeenkomst bevat de bevoegdheid voor opzegging door de Staat indien Salure bij twee evaluaties niet aan de gestelde prestatienormen zou voldoen, en inmiddels is vastgesteld dat Salure nimmer aan de prestatienormen heeft voldaan; en (iii) partijen zijn geen overeenkomst voor bepaalde tijd, maar een overeenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de overeenkomst is te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht. Uitgangspunt is dat dergelijke overeenkomsten door de opdrachtgever te allen tijde kunnen worden opgezegd (artikel 7:408 lid 1 BW). Dat neemt niet weg dat uit de overeenkomst kan voortvloeien dat een opzegtermijn van een bepaalde minimale duur in acht dient te worden genomen. De aan de opdrachtgever toekomende opzeggingsbevoegdheid vindt voorts haar grens in een in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare uitoefening van die bevoegdheid. Voor de beantwoording van de vraag of een opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dient de rechter alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen.
4.4.
Dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst van het bovengenoemde uitgangpunt van opzegbaarheid door de opdrachtgever hebben willen afwijken, is niet gebleken. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het in een geval als het onderhavige, waarbij de overeenkomst in beginsel voor een lange tijd wordt aangegaan, niet snel aangenomen moet worden dat de opdrachtgever zijn recht de overeenkomst op te zeggen opgeeft. In het geval dat partijen dat hadden beoogd, had het voor de hand gelegen dat zij een daartoe strekkende bepaling in de overeenkomst op hadden genomen. Dit is niet het geval.
4.5.
De Staat heeft de overeenkomst op 30 augustus 2016 opgezegd tegen 31 december 2016 (zie 2.6), of 1 januari 2017 (zie 2.7). Aldus is door de Staat een opzegtermijn van vier maanden gehanteerd. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank deze termijn niet te kort. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
4.6.
Salure heeft aangevoerd dat de offerte gebaseerd was op een lange looptijd en langdurige samenwerking. Dit is echter onvoldoende om, de door de Staat gehanteerde opzegtermijn in aanmerking nemend, te kunnen vaststellen dat de beëindiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Dit was wellicht anders geweest indien Salure ter uitvoering van de overeenkomst langlopende verplichtingen jegens derden had of omvangrijke investeringen had gedaan. Dergelijke omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken; de rechtbank merkt daarbij op dat de arbeidsovereenkomst met [naam 1] inmiddels was beëindigd, en de licentiekosten over 2015 en 2016, naar door de Staat onbetwist gesteld, voldaan.
4.7.
De conclusie van het bovenstaande is dat de vorderingen van Salure moeten worden afgewezen. Bespreking van de door de Staat aangevoerde gronden voor de opzegging van de overeenkomst, kan gezien het bovenstaande achterwege blijven.
4.8.
Salure zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat € 2.148,00 (2,0 punt × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.072,00
4.9.
De Staat grondt haar vorderingen in reconventie op (a) dwaling of (b) toepassing van artikel 6:258 BW; en daarnaast (c) onverschuldigde betaling. De rechtbank zal deze gronden hierna afzonderlijk bespreken.
4.10.
De Staat stelt dat hij er bij het ondertekenen van de offerte van uit ging dat de weergegeven getallen juist en naar waarheid waren opgegeven. Inmiddels is gebleken dat Salure niet deze geoffreerde kosten maakt. De kosten blijken ‘vele malen lager’ en Salure moet dat hebben geweten op het moment van het aangaan van de overeenkomst, aldus de Staat. De Staat voert aan dat indien hij op de hoogte was geweest van (i) de daadwerkelijke licentiekosten van Salure en (ii) het feit dat Salure feitelijk een winstpercentage van 80% tot 90% zou realiseren en (iii) de onzekerheid van het dienstverband van [naam 1] , hij de overeenkomst nooit had gesloten.
4.11.
Ten aanzien van de in de offerte weergegeven getallen - de rechtbank begrijpt dat de Staat daarbij doelt op de kostenbegroting (zie 2.5) - heeft Salure verklaard dat zij daarin heeft aangegeven wat de kosten zijn die zij aan EZ berekent voor bepaalde posten; dit ziet niet op bedragen die Salure daadwerkelijk in rekening gebracht worden of kosten die door haar zelf gemaakt worden. Dit vormde een inschatting van wat de kosten zouden zijn en een indicatie van het percentage dat Salure daarop zou zetten als winstmarge. De uiteindelijke bedragen ‘onder de streep’ zijn doorslaggevend, vormden de aanbieding en hetgeen waar EZ mee ingestemd heeft. Het is niet zo dat de aangegeven bedragen zouden wisselen indien achteraf zou blijken dat Salure voordeliger heeft kunnen inkopen.
4.12.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op (vernietiging wegens) dwaling vereist is dat de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. De Staat heeft die stelling onvoldoende onderbouwd. Nog afgezien van de vraag of er een onjuiste voorstelling van zaken heeft plaatsgevonden - Salure heeft dit op de hiervoor onder 4.11 wijze gemotiveerd betwist - was het blijkens hetgeen door de Staat gesteld in zijn conclusie van antwoord (2.11 e.v.) voor de besturen van de Product- en Bedrijfschappen essentieel dat [naam 1] in dienst zou treden van de volgende administrateur en was Salure de enige aanbieder die bereid was dat te doen. Voorts heeft [naam 1] , naar Salure onbetwist heeft gesteld, verklaard: ‘uiteindelijk bleek Salure als enige nog in staat om tijdig de migratie uit te voeren en een tijdige verloning per 1/1/2015 te realiseren. Daarbij kwam dat de kosten die Salure rekende voor het uitvoeren van de salarisadministratie in lijn lagen met de kosten die PBOD destijds rekende aan de product- en bedrijfschappen voor het uitvoeren van de reguliere salarisadministratie. PBOD werkte op basis van kostprijs. Salure is een commerciële partij.’ Tegen die achtergrond ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat de Staat - indien zij had geweten dat de daadwerkelijke licentiekosten voor Salure lager waren en haar winst hoger - de overeenkomst niet zou zijn aangegaan. Het had dan ook op de weg van de Staat gelegen die stelling nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, is dwaling vanwege het ontbreken van die kennis bij de Staat reeds daarom niet komen vast te staan.
4.13.
Dat de Staat de overeenkomst niet zou zijn aangegaan als hij op de hoogte was geweest van de onzekerheid van het dienstverband van [naam 1] kan evenmin tot een geslaagd beroep op dwaling leiden. De aard van een dienstverband brengt met zich dat het voortbestaan daarvan niet geheel in de macht van de werkgever ligt. De Staat heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat - die inherente onzekerheid in aanmerking nemend - Salure bij het aangaan van de overeenkomst mededelingen heeft gedaan waaruit de Staat mocht afleiden dat [naam 1] gedurende langere tijd in dienst zou blijven.
4.14.
Voor zover de Staat een beroep heeft willen doen op onderdeel c. van artikel 228 lid 1 BW, heeft de Staat onvoldoende aangevoerd om te kunnen vaststellen dat Salure - had zij geweten dat het dienstverband niet zou voortduren - had moeten begrijpen dat de Staat de overeenkomst dan niet zou zijn aangegaan. Mede gezien de in de overeenkomst opgenomen passage dat met de indiensttreding van [naam 1] per 1 januari 2015 ‘de kennisoverdracht voor een goede en beheerste overgang volledig is geborgd’ (zie 2.4; onderstreping rechtbank) mocht Salure ervan uit gaan dat de Staat wist en er mee akkoord was dat de rol van [naam 1] met name in de eerste periode gelegen zou zijn.
toepassing van artikel 6:258 BW
4.15.
Artikel 6:258 BW bepaalt dat de rechter op verlangen van een van de partijen de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk kan ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden. Voor toepassing van art. 6:258 BW is alleen plaats wanneer de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij van degene die herziening van de overeenkomst verlangt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan dit vereiste zal niet spoedig zijn voldaan; redelijkheid en billijkheid verlangen immers in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord en laten afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toe. Voorts geldt dat de rechter terughoudendheid moet betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat in het voorliggende geval niet is gebleken van onvoorziene omstandigheden die wijziging van de overeenkomst rechtvaardigen. In de eerste plaats valt niet zonder meer in te zien dat het vertrek van [naam 1] onvoorzien was in de zin van artikel 6:258 BW, omdat het een werknemer vrij staat zijn dienstverband op te zeggen, terwijl bovendien de hiervoor onder 4.14 aangehaalde tekst in de overeenkomst er op duidt dat de rol van [naam 1] met name gelegen zou zijn in de overdracht. De (kennelijke) stelling dat het (gestelde) teveel factureren een omstandigheid van dien aard is, dat Salure naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (ongewijzigde) instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten is door de Staat niet toegelicht, zodat het reeds moet worden verworpen omdat het onvoldoende is gemotiveerd.
4.17.
De Staat vordert als onverschuldigd betaald aan licentiekosten in 2015 en 2016 € 53.057,89 terug. De Staat legt aan de berekening van genoemd bedrag ten grondslag dat hij per jaar aan Salure verschuldigd was het aantal verzorgde loonstrookjes maal € 1,50; dat laatste bedrag zijnde het bedrag dat Salure per medewerker per maand aan de leverancier van de software, AFAS, heeft betaald. In 2015 heeft Salure aan de Staat € 31.319,64 aan licentiekosten in rekening gebracht; in 2016 € 31.632,85. Het verschil tussen die bedragen en een bedrag van € 1,50 per medewerker per maand, vermeerderd met de contractuele winstopslag, wordt gevorderd.
4.18.
Salure heeft - onder meer - aangevoerd dat het door haar aangegeven bedrag aan licentiekosten het bedrag is dat zij hanteert richting haar klanten en niet het bedrag dat zij door AFAS in rekening gebracht krijgt. Het staat haar vrij om zelf haar prijzen te bepalen. Naast de vaste kosten ‘jaarlijkse licentiekosten AFAS software’ zijn bovendien in de offerte nog andere kosten genoemd, zoals ‘opslag bureaukosten’ en ‘winstopslag’.
4.19.
De rechtbank oordeelt dat - wat er ook zij van de stelling van de Staat dat Salure aan AFAS € 1,50 per medewerker per maand verschuldigd is - de Staat zijn stelling dat hij op basis van de overeenkomst slechts de licentiekosten die Salure daadwerkelijk maakte plus een contractuele winstopslag van 15% verschuldigd was, onvoldoende heeft onderbouwd. In aanmerking nemend wat Salure ten aanzien van de kostenbegroting heeft aangevoerd (zie 4.11) kan vergoeding op basis van gemaakte kosten niet zonder meer worden opgemaakt uit de offerte, terwijl de stelling dat dat is afgesproken zich ook niet goed verhoudt met het beroep van de Staat op dwaling (zie 4.10 tot en met 4.14) - nu daaraan immers ten grondslag ligt dat de Staat van mening is dat hij op grond van de overeenkomst de in de kostenbegroting genoemde licentiekosten wel verschuldigd was.
4.20.
De rechtbank concludeert dat de vorderingen van de Staat in reconventie moeten worden afgewezen.
4.21.
De Staat zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Salure worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.074,00 (2,0 × factor 0,5 × tarief € 1.074,00)
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Salure in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 4.152,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van Salure tot op heden begroot op € 1.074,00,
5.6.
veroordeelt de Staat in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Staat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2019.
[2221/1729]