Omschrijving van het geschil
1. [verweerder] , geboren [geboortedatum] , is sinds 5 november 1979 bij MNC in dienst, laatstelijk in de functie van sales manager tegen een bruto salaris van € 7.107,98 per maand, exclusief emolumenten.
2. Op 18 december 2017 is [verweerder] door MNC medegedeeld dat zijn functie vanwege een reorganisatie boventallig is geworden. Hij is dezelfde dag op non-actief gesteld met behoud van loon.
3. MNC heeft op 9 januari 2018 een ontslagverzoek ingediend bij het UWV. Op
16 maart 2018 heeft het UWV beslist op de ontslagaanvraag van MNC. De toestemming is geweigerd.
4. [verweerder] heeft MNC op 8 februari 2018 in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van
19 maart 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, bepaald dat MNC [verweerder] in de gelegenheid moet stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden te hervatten en hem toegang te geven tot alle bedrijfsfaciliteiten, op straffe van een dwangsom.
5. Na de beslissing van het UWV en het vonnis van 19 maart 2018 hebben partijen gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In een telefoongesprek op 26 maart 2018 hebben de heer [naam] , leidinggevende van [verweerder] (hierna: [naam] ), en [verweerder] elkaar gesproken. [verweerder] heeft daarbij – blijkens een (gedeeltelijke) opname van het gesprek – het volgende gezegd:
‘Kijk, jij noemde dat bedrag van die 2,5 ton. Maar goed wij hebben een flinke stap gezet van 5 naar 4 en dat is een flink gebaar met de punten die wij toen besproken hadden in Tiel. Nog even die rechtsbijstandskosten, en einde dienstverband en de geluidsvangrail. Dat waren eigenlijk de hoofdpunten die wij in Tiel besproken hebben.’
[naam] heeft daarop gereageerd met: ‘Ja’.
6. Bij e-mail van 30 maart 2018 heeft [naam] het volgende aan (de gemachtigde van) [verweerder] bericht:
‘Na lang beraad kan ik u het volgende mededelen: (…) 3 april 13.00 verwachten wij de heer [verweerder] voor werkhervatting. (…) Een dergelijke ridicule beëindigingsvergoeding schaadt het economisch perspectief (…).’
7. [verweerder] heeft zich op 3 april 2018 ziek gemeld. De bedrijfsarts van MNC heeft geoordeeld dat [verweerder] niet ziek is en hij heeft mediation geadviseerd. [verweerder] heeft een second opinion aangevraagd. Het advies van de eerste bedrijfsarts is daarmee niet veranderd. Ook de second opinion arts heeft mediation geadviseerd.
8. MNC verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
een dag vast te stellen waarop de zaak ter zitting wordt behandeld;
primair de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a
jo artikel 7:669 lid 3 sub e BW en bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verweerder] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] en te bepalen dat [verweerder] wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten geen recht heeft op een transitievergoeding;
subsidiair de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub
a jo artikel 7:669 lid 3 sub g BW en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking conform artikel 7:671b lid 8 sub a BW;
meer subsidiair de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid
1 sub a jo artikel 7:669 lid 3 sub h BW en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking conform artikel 7:671b lid 8 sub a BW;
te verklaren voor recht dat [verweerder] misbruik van recht heeft gemaakt door het vonnis
van de rechtbank Rotterdam d.d. 19 maart 2018 te executeren en bij het voortzetten van executie misbruik van recht blijft maken;
de dwangsommen zoals opgelegd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d.
19 maart 2018 per direct op te heffen, althans per datum van de beschikking, alsmede te bepalen dat [verweerder] de executie van de dwangsommen per de door de kantonrechter bepaalde datum dient te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
[verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
9. MNC stelt daartoe – samengevat – het volgende.
De primaire grondslag voor het ontbindingsverzoek is dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Nadat het UWV de ontslagaanvraag heeft afgewezen, heeft MNC willen werken aan werkhervatting door [verweerder] . [verweerder] gaf evenwel aan dat terugkeer wat hem betreft onmogelijk was, zodat is gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Aan gesprekken daarover kwam een einde toen [verweerder] zich ziek meldde. Nadat [verweerder] door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt is geoordeeld heeft hij een second opinion aangevraagd, waar hij lange tijd onduidelijkheid over heeft laten bestaan. Hij bleek niet ziek, maar wilde toch zijn werk niet hervatten. Zowel de bedrijfsarts als de second opinion arts heeft mediation geadviseerd. Dat had MNC ook al voorgesteld. [verweerder] heeft het mediationtraject gefrustreerd door diverse voorwaarden te stellen. Naar aanleiding van het intakegesprek heeft hij zich bovendien op het standpunt gesteld dat hij de inhoud van de mediation aan de rechter wilde kunnen voorleggen en dus buiten de gebruikelijke vertrouwelijkheid de mediation wilde voeren. [verweerder] heeft zich afwisselend op het standpunt gesteld dat hij wilde praten over beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat hij in mediation wilde praten over werkhervatting. Hij heeft daarmee niet als goed werknemer gehandeld. De mediation is op 30 juli 2018 beëindigd zonder resultaat. Vervolgens hebben partijen weer met elkaar gesproken. [verweerder] heeft MNC telkens grote verwijten gemaakt. Hij heeft pogingen om te komen tot werkhervatting getraineerd en hij heeft zich niet ingespannen de werkrelatie te verbeteren. Hij blijft ook terugkomen op zijn stelling dat MNC bij monde van de heer [naam] een beëindigingsvergoeding van € 250.000,-- zou hebben voorgesteld. Dat wordt betwist.
10. Subsidiair stelt MNC zich op het standpunt dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, zodanig dat van MNC niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Meer subsidiair wordt ontbinding verzocht op de h-grond, zijnde andere omstandigheden. De houding en het gedrag van [verweerder] past niet bij de wijze waarop een redelijk handelend werknemer zich dient te gedragen.
Herplaatsing is niet mogelijk en ligt niet in de rede.
Er is geen sprake van een opzegverbod.
11. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van MNC is geen sprake. Zij heeft juist gede-escaleerd, [verweerder] vrijgesteld van werk met behoud van loon, haar best gedaan voor mediation en daarbij meegegaan in de voorwaarden die [verweerder] stelde en er alles aan gedaan om met [verweerder] aan tafel te komen. Een enkele verwijtbare handeling kan niet leiden tot het oordeel dat MNC ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld.
12. Naar aanleiding van het vonnis van 19 maart 2018 heeft MNC [verweerder] bevestigd dat hij in de gelegenheid werd gesteld zijn gebruikelijke werkzaamheden te hervatten en dat hij toegang kreeg tot alle kantoorfaciliteiten. Desondanks heeft [verweerder] executiemaatregelen aangekondigd. Daar is hij steeds op terug gekomen, ook toen partijen nog spraken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst en toen [verweerder] werd onderzocht door de bedrijfsarts en de second opinion arts. Ook in de periode dat partijen spraken over mediation is [verweerder] hierover door gegaan. Hij heeft ook beslag gelegd op de bankrekening van MNC. [verweerder] is vrijgesteld van werk en hij wilde ook niet werken. Naar het oordeel van MNC maakt [verweerder] dan ook misbruik van recht. Artikel 611d Rv is van toepassing. MNC verzoekt een verklaring voor recht op dit punt ex artikel 3:302 BW.
13. [verweerder] voert – samengevat – als verweer het volgende aan.
De ontslagaanvraag van MNC kwam voor hem als een volkomen verrassing. Hij is daarbij behandeld alsof de arbeidsovereenkomst werd opgezegd vanwege een dringende reden. Hij diende direct zijn spullen te pakken en hem werd direct de toegang tot de werkvloer, bedrijfssystemen en zijn e-mailaccount ontzegd. Ook werd zijn telefoonnummer aan een collega toebedeeld en werd in- en extern gecommuniceerd dat [verweerder] boventallig was en dat zijn werkzaamheden waren overgenomen. Hij heeft een vaststellingsovereenkomst ontvangen waarin hem feitelijk alleen de transitievergoeding werd aangeboden, vermeerderd met een half bruto maandsalaris. Hij kreeg daarvoor slechts vier dagen bedenktijd.
Pas drie weken na de op non-actief stelling heeft MNC een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Ook in die procedure heeft zij ernstig verwijtbaar gehandeld jegens [verweerder] , onder andere door een verkeerd beeld te schetsen van de situatie, door [verweerder] geen toegang tot informatie te geven en door een verkeerde bedrijfseconomische situatie te schetsen.
Ook in de door [verweerder] gestarte kort geding procedure heeft MNC verwijtbaar gehandeld.
Na de beslissing van het UWV en het vonnis van 19 maart 2018 zijn partijen in onderhandeling gegaan over beëindiging van het dienstverband. Op 23 maart 2018 heeft [naam] [verweerder] telefonisch een vergoeding van € 250.000,-- aangeboden bij beëindiging van het dienstverband per 31 december 2018. Zij hebben vervolgens op 26 maart 2018 besproken dat een vergoeding van € 300.000,-- bij beëindiging per 1 augustus 2018 op hetzelfde neer komt. Daarmee waren zij er uit en [naam] heeft [verweerder] verzocht dit op papier te zetten. Toen hij dat deed, kreeg hij op 30 maart 2018 als reactie dat hij een ridicuul voorstel heeft gedaan.
Het vertrouwen van [verweerder] in MNC is weggevaagd en hij is door deze situatie zowel lichamelijk als psychisch ziek geworden. Hij heeft zich dan ook op 3 april 2018 ziek gemeld.
Er is vervolgens gesproken over mediation. Daaraan heeft [verweerder] willen meewerken, maar insteek moest wel zijn dat MNC het vertrouwen moest herstellen door te erkennen dat fouten zijn gemaakt. Dat wilde zij niet doen.
14. [verweerder] betwist dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat het verzoek op de
e-grond moet worden afgewezen. Hij heeft zich steeds coöperatief opgesteld.
[verweerder] is wel van mening dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is, maar dat is volgens hem door MNC veroorzaakt. Omdat de schuldvraag niet relevant is voor de vraag of kan worden ontbonden op de g-grond, refereert [verweerder] zich aan het oordeel van de kantonrechter. Het is niet zo dat niet van MNC kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Voor ontbinding op de h-grond heeft MNC geen extra omstandigheden genoemd. Het verzoek moet op die grond worden afgewezen.
15. MNC is op grond van het vonnis van 19 maart 2018 de maximale dwangsom van
€ 100.000,-- aan [verweerder] verschuldigd. Hij is niet in de gelegenheid gesteld zijn gebruikelijke werkzaamheden weer te verrichten en hij heeft geen toegang gekregen tot de kantoorfaciliteiten die hij voordien had. Dat [verweerder] misbruik van recht zou hebben gemaakt door het vonnis te executeren wordt betwist. Hij heeft zorgvuldig gehandeld.
16. [verweerder] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. Zowel voor het geval de arbeidsovereenkomst op verzoek van MNC wordt ontbonden als voor het geval de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verweerder] wordt ontbonden, verzoekt hij voorts:
- -
veroordeling van MNC om tot het einde van het dienstverband het loon van [verweerder] van € 7.107,98 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en tantième, door te betalen;
- -
veroordeling van MNC om zorg te dragen voor een deugdelijke eindafrekening per de einddatum, waaronder uitbetaling van 36 vakantiedagen ad € 328,06 bruto per dag en de tantième over 2018 ter grootte van € 7.107,98 bruto;
- -
veroordeling van MNC tot betaling van een transitievergoeding aan [verweerder] van
€ 99.096,- bruto;
- veroordeling van MNC tot betaling van een billijke vergoeding aan [verweerder] van
€ 679.724,-- bruto;
- -
veroordeling van MNC tot betaling van een bedrag van € 20.528,88 aan buitengerechtelijke kosten;
- -
veroordeling van MNC tot betaling van een bedrag van € 100.000,-- aan dwangsommen, verbeurd uit hoofde van het vonnis van 19 maart 2018;
- -
veroordeling van MNC tot betaling van de wettelijke rente over alle voornoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag van algehele voldoening;
- -
veroordeling van MNC in de proceskosten.
17. MNC heeft verweer gevoerd tegen het tegenverzoek.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader in gegaan.
Beoordeling van het geschil
18. Het verzoek van MNC en het tegenverzoek van [verweerder] worden in het vervolg gezamenlijk besproken, gelet op de samenhang van die verzoeken.
19. Van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW is niet gebleken.
20. Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord. Ook de kantonrechter heeft uit de stukken en naar aanleiding van de behandeling ter zitting geconcludeerd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat deze moet eindigen. De schuldvraag wordt in dit geval niet betrokken bij de vraag of de arbeidsovereenkomst moet eindigen, nu partijen het erover eens zijn dat de arbeidsverhouding is verstoord en zij allebei verzoeken om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat verzoek zal dan ook worden toegewezen.
21. Voor de vraag of [verweerder] een transitie- en/of billijke vergoeding toekomt is wel van belang aan wie de verstoorde arbeidsverhouding te wijten is. Daartoe wordt als volgt overwogen.
22. Ten aanzien van de transitievergoeding geldt dat MNC deze in beginsel verschuldigd is, behoudens voor het geval er sprake zou zijn van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder] (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). Dat is niet het geval. Hoewel [verweerder] zich naar het oordeel van de kantonrechter onnodig hard heeft opgesteld, onder andere door onduidelijkheid te laten bestaan over de second opinion arts, door diverse voorwaarden te stellen rond de mediation en door onterechte druk te veroorzaken bij de executie van dwangsommen, geldt dat die harde opstelling ook begrijpelijk is gelet op de wijze waarop hij door MNC op en na 18 december 2017 bejegend is. Van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder] is in ieder geval geen sprake. De transitievergoeding zal dan ook worden toegekend. Partijen zijn het eens over het verschuldigde bedrag van € 99.096,-- bruto, zodat dat bedrag zal worden toegewezen.
23. Vervolgens komt de vraag aan de orde of [verweerder] een billijke vergoeding toekomt. Dat is het geval als ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van MNC (artikel 7:671b lid 8 sub c BW).
MNC heeft de stellingen van [verweerder] over de gang van zaken rond de op non-actiefstelling op
18 december 2017 niet betwist. Vaststaat dan ook dat hem plotseling werd medegedeeld dat hij boventallig is geworden en dat hij direct op non-actief is gesteld. Ook staat vast dat hij het bedrijf direct moest verlaten en geen toegang meer had tot de bedrijfsfaciliteiten. De kantonrechter is met [verweerder] van oordeel dat hij hiermee is behandeld alsof hij op staande voet werd ontslagen. Dit terwijl sprake was van een dienstverband van bijna 40 jaar met een onweersproken onberispelijke staat van dienst. Dit is MNC ernstig aan te rekenen. Zij heeft bovendien ontslag aangezegd en [verweerder] op non-actief gesteld terwijl zij de ontslagaanvraag bij het UWV nog niet eens had ingediend. Gelet op de tot dat moment goede verhoudingen en het langdurige dienstverband had MNC moeten afwachten of het ontslagverzoek zou worden toegewezen en zij had [verweerder] op de hoogte moeten stellen en houden van het verzoek en hem gedurende die tijd zijn werkzaamheden moeten laten uitvoeren. Dat heeft zij niet gedaan.
De memorie van toelichting bij de WWZ noemt als voorbeeld van (het toekennen van een billijke vergoeding bij) ernstige verwijtbaarheid onder andere het door de werkgever grovelijk veronachtzamen van verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, met als gevolg dat een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat. Daarbij wordt genoemd de situatie waarin een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan wegens laakbaar gedrag van de werkgever. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval sprake.
Dat MNC vervolgens heeft getracht in overleg ofwel te streven naar werkhervatting met mediation ofwel een beëindigingsregeling, maakt het ernstig verwijtbaar handelen niet ongedaan. Zij is dan ook een billijke vergoeding verschuldigd.
24. De hoogte van de billijke vergoeding wordt bepaald op een bedrag van € 116.000,--. Daarbij is in acht genomen dat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende is komen vast te staan dat partijen eind maart 2018 hebben gesproken over een beëindiging per 31 december 2018 met betaling van een beëindigingsvergoeding van € 250.000,--. Uit de door [verweerder] overgelegde transcriptie van het telefoongesprek met [naam] blijkt immers dat [verweerder] op dat moment heeft samengevat wat volgens hem is besproken (waaronder het bedrag van
€ 250.000,--) waarop [naam] slechts heeft geantwoord met ‘ja’. Als het bedrag van € 250.000,- niet aan de orde was, had het voor de hand gelegen dat [naam] dat op dat moment had gezegd. Door dat niet te doen, lijkt bevestigd te worden dat een bedrag van € 250.000,-- bespreekbaar was bij een einde per 31 december 2018. Dat bedrag is thans dan ook als uitgangspunt genomen voor het berekenen van de billijke vergoeding.
Inmiddels geldt dat de arbeidsovereenkomst is doorgelopen en pas zal eindigen per 1 juni 2019 (zie hierna onder 25), zodat [verweerder] nog afgerond € 35.000,-- bruto méér aan loon ontvangt dan partijen voor ogen hadden bij de onderhandelingen over beëindiging van het dienstverband.
Dit bedrag dient in mindering te strekken op het bedrag van € 250.000,--. Hetzelfde geldt voor de transitievergoeding. Na afronding komt de kantonrechter uit op het genoemde bedrag van
€ 116.000,--. Dat bedrag zal als billijke vergoeding worden toegewezen.
25. Gelet op artikel 7:672 lid 2 sub d BW bedraagt de opzegtermijn vier maanden en gelet op lid 1 van dat artikel wordt ontbonden tegen het einde van de maand. Nu hiervoor is geoordeeld dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van MNC, komt de proceduretijd op grond van artikel 7:671b lid 8 sub b BW niet in mindering op deze termijn, zodat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 1 juni 2019.
26. MNC dient het loon te betalen tot en met de maand mei 2019. Daarnaast dient zij zorg te dragen voor een deugdelijke eindafrekening, voor zover van toepassing onder uitbetaling van vakantiedagen en tantième.
27. Nu aan de ontbinding een lagere vergoeding wordt verbonden dan [verweerder] heeft verzocht, zal hij gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om binnen een week na de datum van deze uitspraak het verzoek in te trekken.
28. Ten aanzien van de dwangsommen uit het kort geding vonnis van 19 maart 2018 wordt als volgt overwogen. Partijen zijn na het wijzen van het vonnis met elkaar in gesprek gegaan en ook steeds met elkaar in gesprek gebleven. Zij hebben gesproken over en pogingen ondernomen tot enerzijds werkhervatting en mediation en anderzijds beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat [verweerder] vervolgens in diezelfde periode, nota bene nadat hij zich op 3 april 2018 had ziek gemeld, is overgegaan tot executie van de dwangsommen is niet reëel. Hij meende zelf dat hij niet kon werken. Bovendien had MNC bericht dat zij het vonnis geheel en vrijwillig zou nakomen. [verweerder] mocht weer komen werken en heeft toegang gekregen tot de bedrijfsfaciliteiten. Er zijn weliswaar problemen geweest met de laptop van [verweerder] , maar niet gebleken is dat MNC dat niet heeft willen oplossen. Bovendien heeft [verweerder] zelf bericht dat wat hem betreft een terugkeer naar het werk niet mogelijk was en daarnaast is hij een periode ziek gemeld geweest.
De conclusie van MNC dat [verweerder] misbruik van recht zou hebben gemaakt wordt niet gevolgd, zodat het verzoek om een verklaring voor recht op dit punt zal worden afgewezen. De kantonrechter is gelet op het voorgaande evenwel van oordeel dat MNC geen dwangsommen verschuldigd is geworden en ook niet zal worden. Het verzoek van [verweerder] op dit punt zal dan ook worden afgewezen. MNC heeft (waar mogelijk) aan het kort geding vonnis voldaan en bovendien heeft [verweerder] , zoals hiervoor overwogen, zelf bijgedragen aan het feit dat hij niet heeft gewerkt door enerzijds het bericht dat wat hem betreft een terugkeer naar het werk niet mogelijk was en anderzijds zijn ziekmelding.
Nu de dwangsom niet is verbeurd en gelet op de uitkomst van deze procedure ook niet meer doeltreffend en uitvoerbaar is, zal de kantonrechter de dwangsomveroordeling conform het verzoek van MNC opheffen.
29. De kantonrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de staffel voor buitengerechtelijke incassokosten. Op basis van de toewijsbare bedragen zal dan ook een bedrag van € 3.660,25 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, onder afwijzing van het meer gevorderde.
30. De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen als in het dictum vermeld.
31. MNC zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 720,-- aan salaris gemachtigde.
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2019;
In het verzoek en het tegenverzoek:
veroordeelt MNC aan [verweerder] te betalen zijn loon van € 7.107,98 bruto per maand tot het einde van het dienstverband, voor zover van toepassing te vermeerderen met vakantietoeslag en tantième, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt MNC om zorg te dragen voor een deugdelijke eindafrekening, waaronder voor zover van toepassing uitbetaling van vakantiedagen en tantième;
veroordeelt MNC tot betaling aan [verweerder] van een transitievergoeding van €99.096,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van uitspraak van deze beschikking tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt MNC tot betaling aan [verweerder] van een billijke vergoeding van € 116.000,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van uitspraak van deze beschikking tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt MNC tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 3.660,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2018 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt MNC in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 720,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
773