3.1
[verzoekster] heeft in het verzoekschrift verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. voor recht te verklaren dat [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met verweerders;
b. voor recht te verklaren dat verweerders de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig hebben ontbonden op 8 februari 2019, omdat verweerders de arbeidsovereenkomst niet op de juiste wijze hebben ontbonden, dan wel omdat verweerders voor ontbinding geen geldige ontslaggrond hadden en/of hebben;
c. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen het overeengekomen loon van
€ 3.950,00 bruto per maand vanaf 8 februari 2019 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden;
d. voor recht te verklaren dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst vanwege ernstige verwijtbaarheid van verweerders niet van [verzoekster] kan worden gevergd;
e. de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 mei 2019;
f. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen het achterstallige vakantiegeld van € 18.236,00 bruto;
g. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen de achterstallige overwerkuren met vakantietoeslag van € 18.463,95 bruto;
h. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen de achterstallige pensioenpremie van € 11.723,33 bruto;
i. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 24.211,64 bruto aan wettelijke verhoging van 50%;
j. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen de transitievergoeding van
€ 13.167,00 bruto;
k. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een billijke vergoeding van
€ 86.900,00 bruto;
l. voor recht te verklaren dat [verzoekster] niet meer is gebonden aan een eventueel relatie- of non-concurrentiebeding;
m. verweerders te veroordelen in de proces- en nakosten;
n. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen de wettelijke rente over de aan [verzoekster] verschuldigde bedragen vanaf 8 februari 2019 dan wel vanaf het moment van opeisbaarheid;
subsidiair (voor het geval de primaire vorderingen worden afgewezen):
verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 23.882,86 bruto aan schadevergoeding wegens onredelijke beëindiging van het zakelijke samenwerkings-contract.
3.3
Aan deze (gewijzigde) verzoeken heeft [verzoekster] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [verzoekster] is op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij [verweerder 2] Er is echter sprake van rechtsopvolging door [verweerder 3] dient daarom als de voormalige (tot 8 februari 2019) werkgever van [verzoekster] te worden aangemerkt. Het klopt dat [verzoekster] in januari 2014 [bedrijf] heeft opgericht en dat zij vanuit die vennootschap werkzaamheden is gaan verrichten, maar dat neemt niet weg dat er altijd sprake is gebleven van een arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd). [verweerder 3] bleef zich gedragen als werkgever van [verzoekster] . Er bleef ook nog steeds sprake van een gezagsverhouding. [verzoekster] is ten onrechte ontslagen op 8 februari 2019. Nu [verzoekster] echter niet in staat is om terug te keren bij [verweerder 3] , legt zij zich neer bij dat ontslag en maakt zij aanspraak op (onder andere) diverse vergoedingen, waaronder de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Subsidiair stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat, voor zover van een arbeidsovereenkomst geen sprake (meer) was, een overeenkomst van opdracht tussen [verzoekster] en [verweerder 3] heeft bestaan. Nu die overeenkomst op onjuiste gronden en op onrechtmatige wijze is opgezegd en [verzoekster] geen redelijke tijd heeft gekregen om een nieuwe opdrachtgever te vinden, maakt [verzoekster] aanspraak op een schadevergoeding van in totaal € 23.882,86 bruto.