RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 7939066 VZ VERZ 19-15855
uitspraak: 7 oktober 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
[verzoeker]
,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hollandia Offshore B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats verweerster] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. F.M. Dekker.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “ Hollandia ”.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , met producties 1 tot en met 13, ontvangen op
29 juli 2019;
- -
het verweerschrift van Hollandia , ontvangen op 10 september 2019;
- -
de pleitnota van de gemachtigde van Hollandia .
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2019. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door mr. Can. Hollandia heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] , directeur van Hollandia Infra, en [naam vertegenwoordiger 2] , HR-manager bij Hollandia , bijgestaan door mr. Dekker. De griffier heeft van het ter zitting verhandelde aantekeningen gemaakt.
1.3
De datum van de uitspraak is nader bepaald op heden.
2 De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verzoeker] is op 1 april 1990 in dienst getreden bij bij Hollandia , waar hij laatst werkzaam is geweest in de functie van document controller.
2.2
In december 2018 heeft Hollandia wegens bedrijfseconomische omstandigheden voor al haar 81 werknemers een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Deze aanvraag is voor 9 werknemers doorgezet, onder wie [verzoeker] . Van de overige 72 werknemers zijn er 32 herplaatst binnen de groep en met 40 werknemers is een beëindigingsovereenkomst gesloten. [verzoeker] heeft verweer gevoerd in de procedure bij het UWV. Bij besluit van
25 januari 2019 heeft het UWV aan Hollandia toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen.
2.3
Bij brief van 4 februari 2019 heeft Hollandia de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd tegen 31 mei 2019.
2.4
Bij brief van 28 mei 2019, met bijlage, heeft [verzoeker] - verkort weergegeven - aan Hollandia meegedeeld dat het UWV ten onrechte toestemming heeft verleend om tot zijn ontslag over te gaan, omdat herplaatsing binnen de groep mogelijk is in de functie van magazijnbeheerder, maar deze functie niet is aangeboden. Verzocht is om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] met terugwerkende kracht te herstellen, waarbij voor het geval dat dat zou uitblijven rechtsmaatregelen zijn aangekondigd, waaronder een verzoek om een billijke vergoeding.
2.5
Bij brief van 19 juni 2019 heeft Hollandia - verkort weergegeven - aan [verzoeker] meegedeeld de arbeidsovereenkomst met hem niet te herstellen, omdat het UWV terecht toestemming heeft verleend om tot opzegging van de arbeidsovereenkomst over te gaan, nu ten tijde van het besluit van het UWV de functie van magazijnbeheerder niet beschikbaar was, welke functie ook niet geschikt te maken was voor [verzoeker] .
3 Het geschil
3.1
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
dat Hollandia de arbeidsovereenkomst herstelt met ingang van een tussen partijen nader overeen te komen datum aan de hand van de laatste stand van zaken;
subsidiair
voor het geval herstel van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet mogelijk is Hollandia te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van € 60.000,00 bruto aan billijke vergoeding, onder afgifte van een specificatie;
primair en subsidiair
Hollandia te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van:
-
€ 1.375,00 (exclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten;
-
de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag van verschuldigdheid daarvan;
-
de proceskosten.
3.2
Aan het verzoek legt [verzoeker] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat zijn arbeidsovereenkomst ten onrechte op grond van bedrijfseconomische redenen is opgezegd, omdat binnen de groep voldoende herplaatsingsmogelijkheden voor hem voorhanden waren en onvoldoende inspanning is verricht om hem te herplaatsen. Zodoende is de opzegging in strijd met artikel 7:669 lid 1 en 3 sub a BW. [verzoeker] verzoekt daarom primair om Hollandia te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst, op een nader overeen te komen datum, omdat [verzoeker] inmiddels elders (tijdelijk) werk heeft gevonden. Subsidiair verzoekt hij om Hollandia te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, omdat Hollandia zich in de ontslagprocedure bij het UWV van onjuiste argumenten heeft bediend. Ernstig verwijtbaar is dat hij niet herplaatst is in de functie van magazijnbeheerder, althans dat daarnaar geen onderzoek is verricht, aldus [verzoeker] .
3.3
Hollandia voert verweer en verzoekt:
primair
de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen;
subsidiair
voor het geval het primaire verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen: [verzoeker] te veroordelen de reeds aan hem betaalde transitievergoeding van € 64.526,00 bruto terug te betalen, binnen zeven dagen na de beschikking;
primair en subsidiair
[verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de verzoeken nader besproken.
4 De beoordeling
4.1
Niet is in geschil dat Hollandia als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden haar onderneming heeft moeten staken, hetgeen aanleiding is geweest om in december 2018 bij het UWV ontslagaanvragen in te dienen voor het voltallige personeel.
4.2
Uit de wet en het toepasselijke sociaal plan vloeit voort dat Hollandia vervolgens heeft moeten bezien of herplaatsing van haar werknemers binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie binnen de groep mogelijk is.
4.3
Hangende de procedure bij het UWV heeft Hollandia met 40 werknemers een beëindigingsovereenkomst gesloten en 32 werknemers zijn herplaatst elders, onder wie
[naam] , die per 1 januari 2019 is geplaatst in de functie van magazijnbeheerder bij Hollandia Infra.
4.3.1
[verzoeker] had aan Hollandia te kennen gegeven in aanmerking te willen komen voor herplaatsing in die functie van magazijnbeheerder, maar zonder verdere toelichting heeft Hollandia laten weten de functie voor hem niet passend te vinden.
4.4
In zijn verweer tegen de ontslagaanvraag bij het UWV heeft [verzoeker] op 10 januari 2019 aangevoerd dat er een andere passende functie voor hem is bij Hollandia c.q. de groep, namelijk de functie van magazijnbeheerder bij Hollandia Infra. Hierop heeft Hollandia op 18 januari 2019 gereageerd, door - kort gezegd - uiteen te zetten dat [verzoeker] voor de functie niet geschikt is en daarvoor niet geschikt is te maken binnen de herplaatsingstermijn (i.c. de opzegtermijn van vier maanden). Het UWV heeft, gezien de toelichting van Hollandia op dit punt en toetsend met een zekere mate van terughoudendheid, geoordeeld dat, gelet op de benodigde kennis en vaardigheden die [verzoeker] zich eigen zou moeten maken om de functie van magazijnbeheerder te kunnen bekleden, het haar logisch voorkomt dat hij dat niet binnen een redelijke termijn van vier maanden zou kunnen realiseren, zodat de functie niet passend is. Toestemming is verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen, waarvan Hollandia gebruik heeft gemaakt.
4.5
Gebleken is dat [naam] nadien heeft besloten om per 1 mei 2019 uit dienst te treden bij Hollandia Infra. Dit is binnen de opzegtermijn van [verzoeker] geweest. [verzoeker] is niet geplaatst in de aldus weer vrijgekomen functie van magazijnbeheerder. Die functie is ingevuld door een voormalig magazijnmedewerker van Hollandia , die aanvankelijk herplaatst was als medewerker magazijn/logistiek bij Hollandia Infra en vervolgens is gepromoveerd naar de functie van magazijnbeheerder.
4.6
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst in strijd is met artikel 7:669 lid 1 en 3 sub a BW, omdat er voldoende herplaatsingsmogelijkheden waren en Hollandia onvoldoende inspanning heeft verricht om hem te herplaatsen.
4.7
Voor zover [verzoeker] bedoelt dat Hollandia de functie van magazijnbeheerder bij Hollandia Infra per 1 januari 2019 aan hem in plaats van [naam] had moeten gunnen, wordt overwogen dat hiervoor geen grond bestaat. In de situatie van bedrijfsbeëindiging die aanleiding is geweest voor Hollandia om zich in te spannen om haar werknemers bij andere ondernemingen in de groep te plaatsen, is vrijheid blijven bestaan voor Hollandia Infra om te bepalen wie vanaf 1 januari 2019 de functie van magazijnbeheerder binnen haar onderneming zou uitvoeren. Er is geen regel op grond waarvan Hollandia Infra gehouden was om [naam] te plaatsen in een andere functie binnen haar organisatie, zodat [verzoeker] de functie van magazijnbeheerder zou kunnen vervullen. Het is aan de werkgever geweest om te beoordelen wie kwalificeerde voor de functie en om te bepalen wie in die functie zou worden geplaatst. Gesteld noch gebleken is dat [naam] niet geschikt was voor de functie van magazijnbeheerder, zodat er ook geen grond is voor het oordeel dat de werkgever in redelijkheid niet tot de keuze is kunnen komen om [naam] in de functie te plaatsen.
4.8
Hollandia voert aan dat de situatie dient te worden bezien zoals die was ten tijde van het besluit van het UWV op 25 januari 2019. Er dient inderdaad ex tunc te worden getoetst of op het moment van het verlenen van toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen herplaatsing binnen een redelijke termijn in de andere passende functie mogelijk is geweest. Noch ten tijde van het UWV besluit, noch ten tijde van de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 4 februari 2019 was de functie van magazijnbeheerder bij Hollandia Infra vacant. Evenmin zijn er aanknopingspunten om te concluderen dat voor Hollandia toen reeds duidelijk was dat die functie binnen afzienbare termijn weer vacant zou worden.
4.9
Het standpunt van Hollandia dat het UWV bij haar beoordeling de functie van magazijnbeheerder niet had hoeven te betrekken, omdat deze niet meer vacant was, is echter niet meteen juist. Ten tijde van de ontslagaanvraag was de functie van magazijnbeheerder immers nog niet ingevuld en in de procedure bij het UWV is de eventuele herplaatsingsmogelijkheid van [verzoeker] in die functie, zijn eventuele geschiktheid daarvoor, onderwerp van debat geweest. Het is dan ook begrijpelijk dat het UWV de functie van magazijnbeheerder in haar besluitvorming heeft betrokken.
4.10
[verzoeker] stelt dat Hollandia in de procedure bij het UWV onjuiste argumenten heeft gebruikt ter onderbouwing van haar standpunt dat hij niet geschikt zou zijn voor de functie van magazijnbeheerder, maar hierin wordt hij niet gevolgd. Kort gezegd heeft Hollandia in die procedure gemotiveerd uiteengezet dat de functie van magazijnbeheerder anders is en andere capaciteiten vraagt dan de functie van document controller van [verzoeker] . Daarbij is ingegaan op ontbrekende praktische vaardigheden, kennis en ervaring bij [verzoeker] om de functie van magazijnbeheerder te verrichten. Hollandia achtte het niet mogelijk om zonder kennis van het ERP-systeem en zonder ervaring met het aansturen van medewerkers binnen een productieomgeving de functie te kunnen uitvoeren. Zij heeft als haar mening gegeven dat [verzoeker] zich dit ook niet binnen de herplaatsingstermijn eigen zou kunnen maken. Ter zitting heeft Hollandia dit nader toegelicht waarbij zij heeft vermeld dat de functie van magazijnbeheerder meerdere aspecten heeft die niet aansluiten bij de werkervaring van [verzoeker] . Anders dan waarvan [verzoeker] lijkt uit te gaan, is gebrek aan kennis van het ERP-systeem (dus) niet de enige reden geweest om de functie voor hem niet passend te achten. Ook heeft meegespeeld dat, met het wederom vacant worden van de functie van magazijnbeheerder, het resterende deel van de opzegtermijn te kort zou zijn om [verzoeker] bij te scholen.
4.11
In het bijzonder de werkgever moet in staat worden geacht om te beoordelen welke kennis en vaardigheden vereist zijn voor een functie binnen haar onderneming en of deze binnen korte tijd zijn op te doen. Hollandia heeft in haar zoektocht naar mogelijkheden tot herplaatsing van haar werknemers vrijheid te kiezen welke werknemer het beste in aanmerking komt voor een bepaalde functie. Daarom zal de kantonrechter bij de beoordeling van het resultaat hiervan een zekere mate van terughoudendheid moeten betrachten. Hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht biedt onvoldoende basis voor het oordeel dat Hollandia niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de functie van magazijnbeheerder voor [verzoeker] niet passend is. Daardoor kan evenmin worden geoordeeld dat Hollandia zich niet als goed werkgever heeft gedragen (artikel 7:611 BW).
4.12
Conclusie van het bovenstaande is dat de verzoeken van [verzoeker] zullen worden afgewezen en aan het voorwaardelijke tegenverzoek van Hollandia niet wordt toegekomen.
4.13
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de kant van Hollandia vastgesteld € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde.