RECHTBANK ROTTERDAM
Zaaknummer: 7905721 VZ VERZ 19-14967
Uitspraak: 30 oktober 2019
Beschikking ex artikel 1019w Rv van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam,
[verzoeker]
, hierna: ‘ [verzoeker] ’,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. U. Karatas te Rotterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL LASHING SERVICE B.V., hierna: ‘ILS’,
gevestigd te Rotterdam, en
2. de besloten vennootschap met beperkte vennootschap
HOWDEN INSURANCE BROKERS NEDERLAND B.V., hierna: ‘Howden’,
gevestigd te Rotterdam,
verweersters,
gemachtigde: mr. E.E. Krikke te Rotterdam,
en na intrekking van het verzoek tegen Howden uitsluitend nog tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL LASHING SERVICE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.E. Krikke te Rotterdam.
2 De vaststaande feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld danwel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend of niet voldoende gemotiveerd zijn betwist:
2.1
Met ingang van 8 januari 2018 is [verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , voor de bepaalde duur van ruim een jaar, namelijk tot 31 januari 2019, krachtens een ‘leer-/arbeidsovereenkomst’ in dienst getreden van ILS in de functie van ‘Leerling Operationeel Medewerker’.
2.2
Feitelijk voerde [verzoeker] voor ILS laatstelijk werkzaamheden als ‘sjorder’ uit. De functie van sjorder houdt in dat deze op schepen lading/containers vastzet, door op hoofd-/ schouderhoogte en daarboven met de handen klemmen, spanners en sjorbanden aan te brengen. De sjorder loopt daarbij van container naar container. De containers bevinden zich tegen elkaar aan en om de paar meter vindt het loskoppelen plaats.
2.3
Tussen de containers bevinden zich soms ook koelcontainers, gekoelde containers die door middel van elektriciteitskabels worden voorzien van de voor de koeling benodigde energie. Deze kabels gaan via gaten (‘kabelgaten’) het onderdek in, naar een stroompunt.
2.4
Aan een door beveiliger [naam 4] opgemaakt ongevalsrapport van 29 januari 2019 wordt het volgende ontleend:
“(…)
Op maandag 29 januari 2019 tussen 22:30 en 06:30 uur, had ik dienst bij [bedrijf] Tijdens deze dienst was ik belast met toezicht, registratie en documenten controle.
Omstreeks 05:30 werd dhr. [verzoeker] , geboren [geboortedatum verzoeker] , medewerker van ILS, bij mij in de loge gebracht. Hij was tijdens werkzaamheden aan boord van [schip] bij een dekluik in een kabelgat gevallen. Hierdoor had hij zijn rechter onderbeen en enkel bezeerd. Enkel laten koelen door middel van een ijscompres.
Vervolgens omstreeks 05:35 uur bij Trigion meldkamer om een verbandwagen gevraagd. Omstreeks 06:07 uur verbandwagen ter plaatse en neemt meneer mee naar het Ikaziaziekenhuis.
(…)”.
2.5
Aan een door de heer [naam 5] , werknemer van ILS, op 20 augustus 2019 ondertekende verklaring wordt het volgende ontleend:
“Ik ben al 25 jaar in dienst van ILS.
Op 29 januari 2019 was ik tegelijkertijd met [verzoeker] aan het werk op de [schip] . Ik was aan de achterkant van het schip aan het werk en [verzoeker] op de voorkant.
Op een gegeven moment hoorde ik [verzoeker] roepen. Ik ben toen naar [verzoeker] toegelopen. Ik zag dat hij met zijn voet in een kabelgat terecht was gekomen. Tot hoe ver zijn been in het gat zat, weet ik niet meer precies. Ik zag wel dat hij nog rechtop stond en niet op zijn handen of armen steunde. Het lijkt mij niet mogelijk dat hij tot zijn knie in het gat zat. Het gat is daar te klein voor. Ook stond [verzoeker] nog rechtop, op zijn andere been.
Ik zag dat er een aantal kabels door het gat liepen. Hoeveel precies weet ik niet meer, maar in ieder geval meer dan een. Dat is ook logisch, want de reefer containers op het schip moesten nog gekoeld worden.
(…)”.
2.6
Aan een door de heer [naam 6] , eveneens werknemer van ILS, op 15 augustus 2019 ondertekende verklaring wordt het volgende ontleend:
“Ik ben al 21 jaar in dienst van ILS.
Op 29 januari 2019 was ik op de [schip] aan het werk. Op een gegeven moment werd ik door [naam 5] geroepen omdat er wat met [verzoeker] was. Toen ik aan kwam lopen zat [verzoeker] op een trapje. Volgens mij was hij zelf naar dat trapje toe gestrompeld.
Ik begreep van [verzoeker] dat hij zich verstapt had in een kabelgat. Ik heb [verzoeker] niet uit dat gat geholpen. Voor zover ik weet heeft niemand anders hem uit het gat geholpen. Ik kan me ook niet voorstellen dat dat nodig was, omdat het niet een heel groot gat was. Het is denk ik onmogelijk om tot aan je knie in zo’n gat te zakken.
Ik heb [verzoeker] vervolgens hinkend de boot af geholpen. Daar heeft iemand anders hem verder geholpen en is hij met een busje opgehaald.
Alleen [naam 5] was in de buurt van [verzoeker] aanwezig op het schip.
(…)”.
2.7
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is met ingang van 31 januari 2019 geëindigd door het verstrijken van de tijd waarvoor deze werd aangegaan.
4 De beoordeling
4.1
[verzoeker] heeft zijn verzoek tegen ILS op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w-1019cc Rv) gebaseerd. Allereerst dient te worden beoordeeld of dat verzoek, gezien ook het ter zake door ILS gevoerde verweer, zich leent voor behandeling als deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w e.v. Rv.
4.2
Het gaat hier om de vraag of ILS op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden en nog zal lijden als gevolg van het door hem beschreven incident op 29 januari 2019. Ter zake geldt het volgende op de wet en de rechtspraak gebaseerde toetsingskader.
4.3
Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (zie onder meer HR 11 april 2008, NJ 2008, 465). ILS is als werkgever van [verzoeker] op grond van dit artikellid gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.4
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling:
de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432);
indien komt vast te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest.
4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter is op basis van hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, in voldoende mate gebleken dát (te onderscheiden van de vraag hoe en met welke gevolgen) [verzoeker] op 29 januari 2019 in de uitoefening van zijn werkzaamheden als sjorder voor ILS met (in ieder geval) zijn voet in een kabelgat van de ‘ [schip] ’ terecht is gekomen. Dit vindt immers steun in de verklaringen van zijn collega [naam 5] (zie 2.5) en ook, zij het in mindere mate, in die van zijn collega [naam 6] (zie 2.6), en is ook verder aannemelijk geworden met de door hem overgelegde beschikking van het UWV, waarbij hem met ingang van 31 januari 2019 een Ziektewetuitkering is toegekend wegens een ziekmelding per 29 januari 2019, en met het door hem overgelegde medisch dossier van zijn huisarts, waarin op meerdere plaatsen en data gewag wordt gemaakt van vorenbedoeld incident (producties 21 en 22 van [verzoeker] ). Op basis van die stukken kan ook de conclusie worden getrokken dat [verzoeker] door het incident tenminste enige schade, in ieder geval in de zin van enig fysiek ongemak, heeft geleden. De verdere aard, omvang en ernst daarvan kan voor nu, in het kader van dit deelgeschil, in het midden blijven.
4.6
Te beantwoorden is vervolgens de rechtsvraag of, aangenomen dat [verzoeker] , naar hij heeft betoogd, aan dat incident substantiële (letsel)schade heeft overgehouden, hij die op ILS kan verhalen danwel dat die vordering, naar ILS heeft betoogd, afstuit op het feit dat ILS de op haar rustende zorgplicht jegens [verzoeker] is nagekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan die vraag worden beantwoord op basis van hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, zonder verder (getuigen)bewijs of deskundigenbericht, terwijl, met het oog op artikel 1019z Rv, evident is dat een beslissing omtrent de aansprakelijkheidsvraag aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan bijdragen. De kantonrechter acht deze zaak dan ook geschikt om te worden behandeld als deelgeschil.
4.7
Derhalve is thans aan de orde de vraag of ILS de op haar rustende zorgplicht jegens [verzoeker] is nagekomen. Daarbij wordt vooropgesteld dat zij als werkgever op grond van artikel 7:658 BW die maatregelen moet nemen en die aanwijzingen moet geven die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Van een werkgever mag worden verlangd dat zij een hoge mate van zorg betracht, maar die vindt haar grens in hetgeen redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
4.8
Naar vaste jurisprudentie geldt voor de omvang van de zorgplicht als uitgangspunt hetgeen op grond van regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden van de werkgever wordt verwacht. Naast deze geschreven normen wordt de reikwijdte van deze zorgplicht bepaald door het ongeschreven recht, meer bepaald de zogeheten ‘Kelderluik-criteria’. Dit komt erop neer dat het antwoord op de vraag of de werkgever zijn zorgplicht is nagekomen, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het nemen van maatregelen.
4.9
Gegeven dat toetsingskader overweegt de kantonrechter allereerst dat de functie van sjorder met zich brengt dat deze over een ‘catwalk’ van container naar container loopt en zijn werkzaamheden aan de containers op hoofd-/schouderhoogte en daarboven uitvoert. Ook staat vast dat zich in die ‘catwalk’ kabelgaten bevinden die niet afgesloten kunnen worden wanneer daar, zoals in dit geval, kabels doorheen lopen ten behoeve van de koeling van containers. Dat betekent dat sprake is van een kenbaar gevaar, in die zin dat een sjorder bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden met (de punt van) zijn voet in een ‘openstaand’ kabelgat kan stappen en zich kan verstappen op de uit het gat komende kabels, die dat gat ook (deels) kunnen verhullen. Overigens is dat, naar ILS met recht heeft opgemerkt, een andersoortig gevaar dan het door [verzoeker] in zijn verzoekschrift onder 4.9 geduide valgevaar waarop artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit ziet. Daar betreft het immers het risico van vallen van hoogte en dat gevaar is hier niet aan de orde: [verzoeker] stelt in een kabelgat te zijn gestapt en vaststaat dat hij daar niet doorheen kon vallen.
4.10
ILS heeft gesteld, en met stukken onderbouwd, dat zij ter invulling van de hier op haar rustende zorgplicht [verzoeker] een werk- en veiligheidsinstructie heeft laten volgen en ook de introductiecursus ‘Lashing & Securing’ (vastzetten van lading, kantonrechter) en hem ook de werkinstructie ‘sjorren van containers’ heeft verstrekt, waarin onder meer is gewezen op het risico van vallen, verstappen en voetletsel en waarin is opgenomen dat de werknemer voorafgaand aan de werkzaamheden moet controleren of het werkgebied veilig en werkbaar is. Ook heeft zij gewezen op de speciaal voor de onderhavige terminal opgestelde Risico-inventarisatie en -evaluatie (‘RIE’), waarin (onder meer) dat risico is onderkend en ook bepaalde maatregelen zijn geïndiceerd. Het betreft dan onder meer het geven van instructies, toezicht en het dragen van veiligheidsschoenen, waardoor de kans op vallen en struikelen wordt verminderd. ILS heeft die maatregelen ook genomen en daarnaast ook regelmatig ‘toolbox-meetings’ gehouden, waarin wordt gewezen op bepaalde gevaren en risico’s, aldus ILS. [verzoeker] heeft niet bestreden deze instructies te hebben gevolgd en ontvangen zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de stellingen van ILS op dit punt.
4.11
[verzoeker] heeft zijn onervarenheid, als leerling operationeel medewerker, benadrukt en erop gewezen dat hier niet, zoals voorgeschreven, in paren werd gewerkt en dat het incident in het donker, tijdens de nachtdienst, plaatsvond. Hij heeft echter niet betwist dat hij ten tijde van het incident al ruim een jaar en op meer dan 200 schepen sjorderswerkzaamheden had verricht, zodat in die zin het door hem gedane beroep op zijn onervarenheid relativering behoeft. Ook heeft hij niet bestreden dat, naar ILS heeft gesteld, het werken in paren niet betekent dat er ‘hand-in-hand’ wordt gewerkt. Daaraan verbindt de kantonrechter de conclusie dat het werken in paren het door [verzoeker] gestelde ongeval niet had kunnen voorkomen omdat die instructie niet met zich brengt dat de collega van [verzoeker] steeds had kunnen, laat staan moeten, toezien op de wijze waarop hij over de catwalk liep.
4.12
Voorts heeft ILS erop gewezen dat de werkzaamheden weliswaar gedurende de nacht maar niet in het donker werden uitgevoerd omdat het schip toen werd verlicht door grote lampen, bij gebreke waarvan [verzoeker] volgens ILS zijn sjorderswerkzaamheden ook niet zou hebben kunnen uitvoeren. In reactie hierop is namens [verzoeker] ter zitting betwist dat het schip ten tijde van het incident goed verlicht was, waarop ILS het tegengestelde standpunt heeft gehandhaafd. Dienaangaande is de kantonrechter van oordeel dat, juist nu door [verzoeker] in het verzoekschrift het beeld is opgeroepen dat hij zijn werkzaamheden voor ILS in het donker van de nacht diende te verrichten, van hem een nadere toelichting mocht worden verlangd op dit punt, die echter is uitgebleven. Aldus heeft de kantonrechter geen concrete aanleiding om aan te nemen dat de verlichting op de werklocatie ten tijde van het incident onder de maat was en daardoor de kans op letsel door het stappen in een kabelgat is vergroot, terwijl [verzoeker] bovendien ook (zelf) heeft opgemerkt dat hoezeer de locatie ook verlicht zou zijn geweest, hij zijn zicht tijdens de werkzaamheden op of boven schouderhoogte richt om de containers te kunnen losmaken. Voor wat betreft de mate van verlichting aan boord kan de kantonrechter dan ook niet tot een zorgplichtschending van ILS concluderen.
4.13
[verzoeker] heeft voorts aangevoerd dat het aan ILS was de ‘catwalks’ telkens voorafgaand aan zijn werkzaamheden te (laten) inspecteren en de eventueel openstaande kabelgaten dan met, bijvoorbeeld, gekleurde lintjes te (laten) markeren. ILS heeft bestreden dat zulk een verplichting op haar rust, die volgens haar ook praktisch onuitvoerbaar is. De kantonrechter overweegt dat hoewel de verantwoordelijkheid voor een veilige werkplek uiteraard bij ILS is gelegen, die hier niet zo ver gaat dat van haar kan worden verlangd dat zij telkens voordat [verzoeker] een catwalk betreedt voor het uitvoeren van zijn sjorderswerkzaamheden, deze heeft laten controleren op openstaande kabelgaten en op de catwalk liggende kabels en die in het voorkomende geval met, bijvoorbeeld, een gekleurd lintje heeft gemarkeerd.
4.14
Van [verzoeker] mocht ILS verwachten dat hij, hoewel hij formeel nog ‘leerling-werknemer’ was maar feitelijk al ruim een jaar werkzaamheden als sjorder op meer dan 200 schepen had verricht, dat hij, gegeven de hem verstrekte (veiligheids)instructies als hiervoor besproken, waaronder de instructie dat hij zelf voorafgaand aan de werkzaamheden moet controleren of het werkgebied veilig en werkbaar is, zelf de nodige oplettendheid en voorzichtigheid zou betrachten bij het zich over de catwalk verplaatsen. In dat kader mocht zij ook van hem verwachten dat hij zich er telkens behoorlijk van zou vergewissen dat het betreffende deel van catwalk voldoende veilig was en zich met extra voorzichtigheid zou verplaatsen bij aanwezigheid van openstaande kabelgaten of kabels.
4.15
Daar is het hier klaarblijkelijk fout gegaan, met alle vervelende gevolgen voor [verzoeker] van dien, maar dat betekent nog niet dat ILS aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade. Aan die aansprakelijkheid kan zij immers ontkomen indien ILS aantoont dat zij niet is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht en daarin is zij, gezien het hiervoor overwogene, naar het oordeel van de kantonrechter geslaagd. Het beroep van [verzoeker] op artikel 7:658 BW slaagt dan ook niet.
4.16
Voorts heeft [verzoeker] aangevoerd dat ILS ook aansprakelijk is voor zijn schade op grond van artikel 7:611 BW omdat deze bepaling krachtens vaste rechtspraak de verplichting voor de werkgever met zich brengt een behoorlijke verzekering ten behoeve van de werknemer af te sluiten, hetgeen hier niet is gebeurd. De kantonrechter kan [verzoeker] daarin echter niet volgen. Weliswaar blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat het in artikel 7:611 BW vervatte beginsel van goed werkgeverschap onder bepaalde omstandigheden voor de werkgever een verplichting met zich brengt ten behoeve van de werknemer een behoorlijke verzekering af te sluiten voor (schade door) werkgerelateerde verkeersongevallen, maar daarvan is hier geen sprake. De eisen gesteld aan het goed werkgeverschap van artikel 7:611 BW in het kader van een casus als hier aan de orde houden niet meer of anders in dan die gesteld aan de zorgplicht van artikel 7:658 BW. Artikel 7:611 BW kan hier dan ook niet dienen als een zelfstandige grondslag om ILS voor de door [verzoeker] gestelde schade aansprakelijk te houden.
4.17
Het voorgaande betekent dat het door [verzoeker] verzochte wordt afgewezen.
4.18
Voor de door ILS voor deze uitkomst verzochte proceskostenveroordeling biedt het wettelijk systeem van de deelgeschilprocedure, gezien artikel 1019aa lid 3 Rv, geen ruimte. Dat verzoek kan daarom niet worden gehonoreerd.
4.19
Op grond van artikel 1019aa Rv dienen, ook als het verzoek wordt afgewezen, de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoeker] te worden begroot. Dit is slechts anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is gestart, maar daarvan is hier naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Hij zal daarom tot begroting van bedoelde kosten overgaan.
4.20
[verzoeker] heeft in het verzoekschrift toegelicht dat zijn gemachtigde 25 uren heeft besteed aan de voorbereiding van het deelgeschil, tegen een uurtarief van € 255,-, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw, derhalve € 8.176,58 in totaal, waarbij dan nog moet worden opgeteld het griffierecht. ILS heeft zich niet verzet tegen deze kostenbegroting, terwijl de kantonrechter in de gegeven omstandigheden ook geen aanleiding heeft om deze onredelijk of bovenmatig te achten. De kosten van het deelgeschil worden dan ook begroot op € 8.176,58, te vermeerderen met € 486,- aan griffierecht, derhalve € 8.662,58 in totaal.
4.21
Nu deze kosten pas opeisbaar zijn indien de door [verzoeker] gestelde aansprakelijkheid van ILS (alsnog) in rechte komt vast te staan, is er geen plaats ILS thans tot betaling daarvan te veroordelen.