3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
a. a) betaling van het loon over de periode juli en augustus 2020 van € 3.490,02 bruto;
b) indien van toepassing betaling van het achterstallig loon over de periode ná de onder sub a vermelde periode;
c) betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het in sub a genoemde bedrag vanaf datum opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
d) betaling van de wettelijke verhoging over het in sub a genoemde bedrag vanaf de datum opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening ex artikel 7:625 BW;
e) verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie waarin het bedrag en betaling van sub a, b, c en d verwerkt is, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,- voor elke dag na betekening van het vonnis dat [gedaagde] niet voldoet aan het vonnis;
f) de buitengerechtelijke kosten van € 474,-;
g) de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een salaris voor de gemachtigde;
h) betaling van de nakosten (krachtens artikel 237 lid 4 Rv), te begroten op een half salarispunt van het toegewezen salaris voor de gemachtigde met een maximum van € 100,-, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, gedaagde(n) daarover de wettelijke rente is of zijn verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2
Aan de vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van
belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] moet de verplichtingen die voortkomen uit de arbeidsovereenkomst, zoals de doorbetaling van het loon, nakomen. Het achterstallig loon over de maanden juli en augustus 2020 bedraagt € 3.490,02 bruto. Dat [eiser] over de maanden juli en augustus 2020 geen werkzaamheden heeft verricht, komt voor rekening van [gedaagde] . [eiser] behoudt dan ook conform artikel 7:628 BW het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon. De verplichting tot loondoorbetaling stopt pas zodra [gedaagde] een ontslagvergunning heeft ontvangen van UWV en het dienstverband met [eiser] vervolgens is opgezegd en beëindigd.
3.2.2
Daarnaast vordert [eiser] een bedrag van € 474,00 aan vergoeding van de buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW. De door de gemachtigde verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden waren primair en vooral gericht op het buitengerechtelijk verkrijgen van nakoming van de vordering van [eiser] . Op grond van de polisvoorwaarden voor rechtsbijstand is [eiser] voor deze kosten niet verzekerd.
3.2.3
Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiser] nog gesteld dat het salaris voor de maand september 2020 ook niet is betaald.