5 Strafbaarheid van het feit en van de verdachte: noodweer(exces) verweer
5.1.1. Standpunt van de verdediging
De verdediging doet een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces vanwege het wederrechtelijk handelen van de vader van de verdachte richting zijn moeder. De verdachte dacht dat zijn vader zijn moeder mishandelde, hij zag bloed op haar hoofd, en zij was niet in staat om zichzelf te verdedigen. Op dat moment ontstond een noodweersituatie waarin de verdachte genoodzaakt was zijn moeder te verdedigen.
5.1.2. Standpunt van de officier van justitie
Er is voor de verdachte geen noodweersituatie ontstaan. Uit de wisselend afgelegde verklaringen van de in de woning aanwezige personen blijkt onvoldoende duidelijk dat de vader van de verdachte diens moeder mishandelde. Vast staat wel dat de verdachte door zijn vader werd aangevallen en dat verdachte uit de situatie is weggegaan, naar zijn kamer, maar weer terug kwam met een mes. Toen hij daarop zijn vader aanviel, nam de verdachte de aanval over en daarmee kan er geen sprake zijn van een noodweersituatie.
5.1.3. Beoordeling door de rechtbank
Strafbaarheid van het feit: noodweer
De rechtbank stelt voorop dat aan een verdachte die heeft gehandeld ter verdediging, onder omstandigheden een beroep op noodweer kan toekomen, zijnde een rechtvaardigingsgrond als omschreven in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Voor een geslaagd beroep op noodweer is om te beginnen vereist dat kan worden gesproken van een zogenaamde ‘noodweersituatie’. In dat geval moet sprake zijn van een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’ van enig in de wet genoemd specifiek rechtsgoed, namelijk ‘lijf, eerbaarheid of goed’, waartegen verdediging voor de verdachte noodzakelijk is. Om deze noodzakelijke verdediging vervolgens straffeloos te doen zijn, dient de verdediging voorts ‘geboden’, oftewel proportioneel te zijn. Worden de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, in die zin dat aan alle voornoemde eisen wordt voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis, dan komt de schulduitsluitingsgrond noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in beeld.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de moeder van de verdachte door zijn vader werd aangevallen en dat de verdachte bloed op het hoofd van zijn moeder heeft gezien. Er was dan ook sprake van een noodweersituatie waarin de verdachte op dat moment in had mogen grijpen om zijn moeder te verdedigen. Echter, in plaats van in te grijpen is de verdachte naar zijn slaapkamer gegaan om zijn telefoon te pakken en is hij de situatie gaan filmen. Voor zover er sprake was van een noodweersituatie, heeft de verdachte op dat moment niet gehandeld ter verdediging van zijn moeder.
Ook daarna is er geweest geen situatie geweest waarin de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een aanval van zijn vader. Toen zijn vader het filmen zag, pakte hij de telefoon van de verdachte af en gooide hij deze richting de gang. De verdachte is naar de gang gelopen, heeft zijn telefoon gepakt en is met zijn telefoon naar zijn slaapkamer gelopen. In zijn slaapkamer heeft de verdachte een mes bij zich gestoken. Vervolgens hoorde de verdachte zijn vader aan komen en deed de deur open. Hij zag zijn vader naar zijn eigen slaapkamer gaan. Vervolgens kwam de vader van de verdachte terug en ging de ruzie verder. Er ontstond een gevecht tussen de vader en de verdachte. De verdachte sloeg zijn vader op enig moment tijdens dat gevecht met een vuistslag tegen de grond. De verdachte heeft toen het mes gepakt en heeft daarmee zijn vader in zijn hals en schouder gestoken.
Hieruit volgt dat er een ruzie is ontstaan tussen de verdachte en zijn vader die is uitgelopen op een gevecht, waarin zowel de verdachte als de vader een aandeel hadden. Uit dit gevecht kan niet de conclusie getrokken worden dat door de verdachte verdedigend is opgetreden (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108). Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu er ook geen overige feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is het feit strafbaar en levert dit op:
Strafbaarheid van de verdachte: noodweerexces
De rechtbank heeft het bestaan van een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk geacht, zodat ook van noodweerexces geen sprake kan zijn. Er zijn ook overigens geen overige feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.
11 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vijftien (15) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op drie (3) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij de reclassering. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. de veroordeelde laat zich behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de behandeling. In het geval van een terugval in middelengebruik of indien er zorgen bestaan omtrent het psychiatrisch toestandsbeeld van de veroordeelde, kan de reclassering een indicatie instelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor bijvoorbeeld crisisbehandeling, detoxificatie en/of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
3. de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Blink Fivoor of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze contact met zijn vader ( [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) en zijn moeder ( [naam] , geboren op [geboortedatum] ), zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod. Indien contact met zijn vader nodig is ten behoeve van behandeling, mag dit uitsluitend onder begeleiding van professionele derden plaatsvinden.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: het mes;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 mei 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes in de
hals en/of de schouder van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;