3 De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
Verslaglegging van de behandeling van de hoofdzaak
3.2
Het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2020 vermeldt het volgende:
“……
Mr. [naam gemachtigde] : Er zijn twee werkneemsters aanwezig die bij het gesprek met [naam werknemer] aanwezig zijn geweest en mogelijk nog als getuigen kunnen worden verhoord. Zij zullen buiten op de gang wachten.
……
Mr. [naam gemachtigde] : U houdt mij voor dat in het verweerschrift onder punt 15 is opgenomen dat het van belang is om te melden dat het in het geheel niet de bedoeling was om verzoeker om een of andere reden te ontslaan, hetgeen blijkt uit het feit dat ik als Hoofd J&P, aan wie de bedreigingen geuit waren op dat moment niet gekozen heb om verzoeker op staande voet te ontslaan. U vraagt mij naar de onverwijldheid van het gegeven ontslag. Op het moment van het gesprek heb ik niet gekozen voor een ontslag op staande voet. Na overleg is de volgende dag wel direct overgegaan tot een ontslag op staande voet. Ik leg u uit hoe punt 15 van het verweerschrift is bedoeld. Ik vond dat er een reden was voor ontslag. Ik koos niet direct voor ontslag. Ik was ook emotioneel betrokken en wilde overleggen met de algemeen directeur.
……
Mr. [naam gemachtigde] : U houdt mij voor dat er schriftelijke getuigenverklaringen zijn overgelegd van de personen die als getuigen gehoord zouden kunnen worden en vraagt mij waarom ik die zou willen laten horen nu er reeds verklaringen van deze personen aan het dossier zijn toegevoegd. U vraagt mij of deze getuigen anders zullen verklaren dan dat reeds op papier staat. Ik heb getuigenbewijs aangeboden. Ik vind het bizar dat u al aangeeft dat getuigen niet de waarheid zullen verklaren. Ik wil hierover in hoger beroep. Ik hoor u zeggen dat ik geen antwoord geef op de gestelde vragen, maar wanneer heb ik dat gedaan? Ik wil me beraden over hoe ik verder wil met de procedure.
……
Mr. [naam gemachtigde] : Ik heb u wel horen zeggen dat u nog helemaal geen beslissing hebt genomen, maar ik vind dat u al laat blijken welke kant de beslissing op gaat. Ik vind dat u over de streep bent gegaan. U legt woorden in mijn mond die ik niet gebruik. U legt mijn woorden anders uit. Ik wil u wraken.
Mr. [naam gemachtigde] legt de volgende verklaring af, die door de griffier is voorgelezen: Ik wraak u, omdat u woorden in mijn mond legt die ik niet gebruik en de woorden die ik wel gebruik legt u anders uit dan ik bedoel. Ondanks mijn uitleg blijft u bij uw uitleg over hoe mijn woorden uitgelegd moeten worden. U wilt geen getuigen horen, omdat u al weet wat de getuigen zullen verklaren, wat u op voorhand al onvoldoende acht. De rest zal ik schriftelijk uitleggen.
……”
3.3
Het gespreksverslag vermeldt het volgende:
“…….
mr. Van Breevoort:
Was het ontslag op staande voet nou echt nodig. Had u niet kunnen volstaan met een stevige waarschuwing. Want u heeft zelf aangegeven dat het gedrag van werknemer voor u geen reden was om hem op staande voet te ontslaan?
[naam vennootschap] (bij monde van ondergetekende):
Dat heb ik nooit gesteld!
mr. Van Breevoort:
jawel, dat stelt u zelf in uw verweerschrift.
[naam vennootschap] :
Dat is onjuist. Ook in het verweerschrift heb ik dat niet gesteld.
mr. Van Breevoort:
zeker wel. Ik lees dan wel even voor. Bij punt 15 van uw verweerschrift heeft u het volgende aangegeven “Dit blijkt zeker wel door het feit dat nota bene het Hoofd J&P aan wie de dreigingen gericht was op dat moment niet ervoor heeft gekozen om verzoeker op staande voet te ontslaan.” U zegt zelf dat het gedrag van de medewerker voor u geen reden was om hem te ontslaan.
[naam vennootschap] :
Dat is niet waar meneer de rechter. Dat ik op dat moment niet ervoor heb gekozen om ontslag op staande voet te geven betekent niet dat ik vond dat er geen reden was voor ontslag. Ik koos echter ervoor om ‘op dat moment’ het ontslag niet te geven zodat ik nog hierover kon overleggen.
mr. Van Breevoort:
dat is toch hetzelfde. U vond ‘op dat moment’ dat het gedrag van de werknemer geen reden gaf voor ontslag.
[naam vennootschap] :
Maar dat is in het geheel niet wat ik gesteld heb. U legt woorden in mijn mond welke ik letterlijk niet gebruik heb. Ik vond het gedrag wel degelijk ernstig genoeg om tot ontslag over te gaan, maar ik wilde eerst daarover met onder andere mijn directeur overleggen. Dus koos ik ervoor om op dat moment geen ontslag te geven.
mr. Van Breevoort:
ik lees dit anders, maar hoe dan ook. Het ontslag is ook niet onverwijld gegeven.
[naam vennootschap] :
U blijft ondanks mijn uitleg, bewust, mijn woorden anders interpreteren dan ik bedoel. En hoe bedoelt u niet onverwijld?! Het ontslag is de volgende dag gegeven. Binnen 24 uur.
mr. Van Breevoort:
Dat is dus niet onverwijld en u weet hoe streng de Hoge Raad hierover is.
[naam vennootschap] :
Ja zeker en daarom weet ik ook dat de Hoge Raad bepaald heeft dat het ontslag op staande voet binnen 2 dagen verleend kan worden.
mr. Van Breevoort:
ja, maar dat is in het geval u advies zou willen inwinnen.
[naam vennootschap] :
En dat is exact wat ik heb gedaan. Ik heb advies ingewonnen bij de algemeen directeur.
mr. Van Breevoort:
in uw verweerschrift geeft u iets anders aan. Maar goed, ik ga niet met u in discussie. Ik vind dat u niet onverwijld het ontslag heeft verleend.
[naam vennootschap] :
Dat is uiteraard aan u, maar dat zal ik dan in hoger beroep aan moeten kaarten.
mr. Van Breevoort:
En dat is aan u maar we zijn nog niet eens klaar met de zaak en u begint al over hoger beroep.
[naam vennootschap] :
De werknemer heeft hier ter zitting alles erkend en heeft aangegeven dat hij heel erg boos is geweest en desondanks geeft u aan dat het ontslag misschien te ver gaat en dat hij gewaarschuwd moest worden terwijl de wet zegt dat ontslag toegestaan is! Wat moest ik dan, iedere dag met de angst werken dat hij mij of andere medewerkers misschien zal aanvallen?
mr. Van Breevoort:
dat is niet wat ik zeg. Maar de vraag is wel hoe ernstig de situatie is geweest.
[naam vennootschap] :
Ik heb u uitvoerig uitgelegd hoe het is geweest en er zijn twee andere getuigen van het incident die persoonlijk bij het incident bij waren.
mr. Van Breevoort:
ja maar die zijn dus partijgetuigen.
[naam vennootschap] :
Dus u geeft aan dat als 3 personen (waaronder ik zelf) onder ede zullen verklaren wat er gebeurd is, dat voor u geen reden vormt om van de juistheid van die gebeurtenissen uit te gaan.
mr. Van Breevoort:
ik zou niet weten waarom ik die getuigen zou moeten horen. Ik weet namelijk al wat zij gaan verklaren en ik weet ook al wat de werknemer zal verklaren. En dan is het aan mij om te beoordelen of de situatie ernstig genoeg is geweest. En bovendien, u heeft helemaal geen getuigen opgegeven.
[naam vennootschap] :
Dat heb wel degelijk gedaan. Ik heb bewijsaanbod gedaan en daarin heb ik dat aangegeven. En desondanks geeft u zo duidelijk aan de getuigen niet te willen horen en geen waarde te hechten aan hun verklaringen.
mr. Van Breevoort:
Dat is niet juist. Ik pak het verweerschrift even erbij.
De griffier:
Dat is gedaan. Hij heeft wel getuigen aangevoerd.
[mr. Van Breevoort ziet in het verweerschrift dat [naam vennootschap] wel bewijsaanbod heeft gedaan en getuigen heeft opgegeven.]
mr. Van Breevoort:
ja u heeft dat inderdaad wel aangegeven.
[naam vennootschap] :
Klaarblijkelijk heeft u het verweerschrift niet goed doorgenomen.
mr. Van Breevoort:
de vraag blijft wat die getuigen meer kunnen verklaren dan dat zij al op schrift hebben gesteld.
[naam vennootschap] :
Dus er zijn 3 mensen die verklaren wat de werknemer gedaan heeft en dat er sprake is geweest van bedreiging door werknemer. Werknemer erkent dat ook ter zitting. En desondanks vindt u dat niet bewezen en geeft u aan niet eens de getuigen te willen horen omdat u bij voorbaat geen waarde hecht aan hun verklaringen?
mr. Van Breevoort:
u moet mij de les niet voorlezen. Dat doe ik zelf wel.
[naam vennootschap] :
Hoe heb ik u de les voorgelezen?! Ik voer alleen verweer tegen wat u stelt.
mr. Van Breevoort:
ik ga niet met u in discussie. Wilt u nog iets anders aangeven?
[naam vennootschap] :
Kan de zitting 5 à 10 minuten geschorst worden?
mr. Van Breevoort:
waarvoor?
[naam vennootschap] :
Ik wil even nagaan hoe verder te gaan met de procedure.
mr. Van Breevoort:
dat is goed. De zitting wordt geschorst. U kunt binnen lopen wanneer u klaar bent.
[de zitting is geschorst]
[de zitting is hervat]
[naam vennootschap] :
Vindt u niet dat u iets té veel hebt laten blijken wat u beslissing is?
mr. Van Breevoort:
ik heb helemaal niet gezegd wat mijn beslissing is maar u heeft al over hoger beroep.
[naam vennootschap] :
Ja dat klopt, maar vindt u niet dat u iets té duidelijk hebt laten blijken hoe u de zaak ziet en welke kant het gaat?
mr. Van Breevoort:
nee, dat denk ik niet.
[naam vennootschap] :
Dus u zou zich niet willen verschonen?
mr. Van Breevoort:
Nee, zeker niet. Dat kan bovendien niet. Als u vind dat ik niet integer bent dan moet u mij wraken.
[naam vennootschap] :
Nou legt u opnieuw woorden in mijn mond welke ik niet gebruikt heb. Ik zeg niet dat u niet integer bent, maar dat u veel te duidelijk hebt laten blijken hoe u over de zaak denkt. U voert zelfs verweer. En we zijn nog maar net, 10 minuten, bezig.
mr. Van Breevoort:
als u mij wilt wraken moet u die woorden dan in uw mond nemen.
[naam vennootschap] :
Ik moet u dan helaas wraken.
…….”
Beoordeling van de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter
3.4
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
Beoordeling van de vrees van vooringenomenheid
3.5
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.6
De wrakingskamer is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
In de beoordeling te betrekken wrakingsgronden
3.7
Uit het wrakingsverzoek en de daarop gegeven toelichting komt naar voren dat het voor verzoekster een optelling van omstandigheden is geweest, die haar uiteindelijk tot het doen van het wrakingsverzoek heeft gebracht. Dat begon met hetgeen bij aanvang van de zitting is gezegd over het horen van getuigen; vervolgens de discussie ter zitting over de onverwijldheid van het gegeven ontslag op staande voet en ten slotte de hernieuwde discussie over het wel of niet horen van getuigen.
3.8
De wrakingskamer betrekt al deze omstandigheden in de beoordeling van het wrakingsverzoek. Weliswaar heeft de gemachtigde van verzoekster blijkens het proces-verbaal bij het opgeven van de gronden van de wraking alleen genoemd – kort samengevat – dat de rechter hem woorden in de mond legt die hij niet heeft gesproken en dat de rechter geen getuigen wil horen, doch dit alles is afgerond met de mededeling van de gemachtigde dat hij de rest schriftelijk zal uitleggen. Hetgeen de gemachtigde daarna nog in zijn e‑mailbericht van 10 maart 2020 met bijlage, alsmede mondeling ter zitting van de kamer heeft meegedeeld, zijn – gelet op het proces-verbaal van de zitting – geen nieuwe wrakingsgronden, maar wordt beschouwd als een toelichting op het wrakingsverzoek.
3.9
Wat betreft de exacte gang van zaken ter zitting is het proces-verbaal van de zitting voor de wrakingskamer de primaire kenbron. Het proces-verbaal bevat echter niet een weergave van de door de rechter ter zitting gesproken woorden. Dat is niet onbegrijpelijk en maakt dat stuk niet gebrekkig of onvolledig, omdat een proces-verbaal een zakelijke weergave vormt van hetgeen ter zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen en van hetgeen ter zitting door de procespartijen is verklaard. In de regel worden de woorden die de rechter ter zitting spreekt niet opgenomen, laat staan letterlijk. Gevolg is wel dat bij de beoordeling van het wrakingsverzoek de door de rechter ter zitting gesproken woorden niet uit dit proces-verbaal kunnen worden gekend.
3.10
Naast het proces-verbaal is er het door de gemachtigde van verzoekster uitgeschreven gespreksverslag. Daarin zijn de door de rechter ter zitting gedane mededelingen – zoals de gemachtigde van verzoekster die zich na afloop van de zitting herinnerde en heeft opgeschreven – wel opgenomen. De wrakingskamer heeft de rechter uitgenodigd op dit verslag te reageren. Daarop heeft de rechter meegedeeld dat het wel lijkt alsof er tijdens de zitting audio-opnamen zijn gemaakt. Inhoudelijk weerspreekt de rechter de inhoud van het gespreksverslag niet anders dan dat hij betwist ter zitting een oordeel te hebben gegeven of een beslissing te hebben genomen ten aanzien van het horen van de getuigen. Het staat een rechter vrij te besluiten niet te verschijnen ter zitting van de wrakingskamer, maar door niet te verschijnen heeft de rechter de wrakingskamer wel de mogelijkheid ontnomen nadere inlichtingen bij hem in te winnen.
3.11
Verzoekster heeft dus specifiek en onderbouwd gesteld dat de rechter de genoemde uitlatingen heeft gedaan en de rechter heeft slechts in algemene woorden betwist dat hij een oordeel heeft gegeven op zitting. Gelet op deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat de discussie ter zitting tussen enerzijds de gemachtigde van verzoekster en anderzijds de rechter zich heeft voorgedaan zoals is weergegeven in het gespreksverslag.
Beoordeling van de wrakingsgronden
3.12
Ter zitting van de wrakingskamer heeft zij – uiteindelijk – kunnen vaststellen dat de rechter aan het begin van de zitting van 21 februari 2020 niet heeft gezegd dat hij de getuigen zou horen. Hij heeft, zoals blijkt uit het proces-verbaal en de verklaringen van de gemachtigde van verzoekster ter zitting van de wrakingskamer, aangegeven dat de personen die mogelijk nog als getuige zouden moeten worden gehoord, op de gang zouden moeten wachten. Daarop hebben deze de zittingzaal verlaten. Aan deze gang van zaken kan geen aanwijzing worden ontleend voor het oordeel dat de vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.13
Dit wordt anders zodra de gemachtigde van verzoekster en de rechter in discussie raken over de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. In die discussie heeft de rechter volgens het gespreksverslag gezegd: “…… maar hoe dan ook. Het ontslag is ook niet onverwijld gegeven……”, “……Dat is dus niet onverwijld ……” en “…… ik ga niet met u in discussie. Ik vind dat u niet onverwijld het ontslag heeft verleend.” Dat zijn bewoordingen die verzoekster zo heeft mogen opvatten dat de rechter zich reeds een oordeel had gevormd over de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld was gegeven. Zelfs indien in aanmerking wordt genomen dat deze woorden door de rechter zijn gesproken in het kader van een discussie ter zitting met als doel de feiten te verzamelen, dan nog zijn die bewoordingen dermate stellig en ondubbelzinnig, dat de vrees van verzoekster dat de rechter zich over dit aspect van de zaak reeds een oordeel had gevormd naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.14
Het verzoek is mitsdien gegrond. Het verzoek wordt toegewezen. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking.