RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8214996 VZ VERZ 19-21243
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
[verzoekster]
,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. L.M. Hoogeveen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Thuiszorg Naborgh B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. Y.H.M. van Mierlo.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoekster] ” en “Naborgh”.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- -
het verzoekschrift van [verzoekster] , met producties, ontvangen op 10 december 2019;
- -
het verweerschrift van Naborgh, met producties, ontvangen op 3 februari 2020;
- -
de aantekeningen van de mondelinge behandeling.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogeveen. Namens Naborgh is verschenen [naam 1] , bijgestaan door mr. Van Mierlo en haar kantoorgenoot mr. R.W. de Pater.
1.3
De datum van de uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Naborgh heeft activiteiten verricht op het gebied van thuiszorg en huishoudelijke hulp. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is actief geweest bij Naborgh als directeur ad interim.
2.2
Op grond van een arbeidsovereenkomst is [verzoekster] met ingang van 1 november 2015 in dienst getreden bij Naborgh en daar werkzaam geweest in de functie van huishoudelijk medewerkster, voor minimaal 24 uur en maximaal 28 uur per week, tegen een salaris van
€ 11,30 bruto per uur.
2.3
[naam 2] is directeur grootaandeelhouder van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [bedrijf 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn op 25 september 2019 opgericht.
2.4
Tussen Naborgh als verkoper en [bedrijf 2] als koper is op 25 september 2019 een koopovereenkomst gesloten, waarbij [bedrijf 2] de activa van de onderneming van Naborgh heeft gekocht, bestaande uit onder andere de bedrijfsmiddelen, het volledige klantenbestand, het personeel en de (zorg)contracten, tegen een koopsom van € 113.600,00.
2.5
In artikel 3 van de koopovereenkomst is bepaald:
“1. De overdracht zal plaatsvinden op 1 oktober 2019 of zoveel eerder of later als Partijen overeenkomen (…).”
In artikel 4 van de koopovereenkomst is bepaald:
“1. Partijen erkennen dat de rechten en verplichtingen van Verkoper met betrekking tot de werknemers (…) bij de overdracht van de Onderneming op grond van artikel 7:663 BW van rechtswege tezamen met de Onderneming op de Koper zullen overgaan. (…)”
In artikel 6 van de koopovereenkomst is bepaald:
“1. Partijen komen overeen dat Koper de onderhavige koopovereenkomst uiterlijk op 31 december 2019 kan ontbinden zonder enige boete verschuldigd te zijn aan Verkoper, zulks onder de voorwaarde dat minimaal drie zorgverzekeraars geen samenwerking met Koper wensen aan te gaan. (…)”
2.6
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 4 oktober 2019 een aanwijzing gegeven aan Naborgh om uiterlijk op 11 oktober 2019 om 17:00 uur al haar cliënten die zorg ontvangen over te dragen aan een andere zorgaanbieder, niet zijnde [bedrijf 2] / [bedrijf 3] .
2.7
Tussen Naborgh en [bedrijf 4] te [plaats] (hierna: [bedrijf 4] ) is op
11 oktober 2019 een overeenkomst gesloten, waarbij Naborgh aan [bedrijf 4] heeft overgedragen de cliënten genoemd in bijlage 1 bij de overeenkomst. In een separaat document bij die overeenkomst zijn afspraken tussen Naborgh en [bedrijf 4] vastgelegd onder meer ten aanzien van bevoorschotting voor de salariskosten over de periode van 11 oktober 2019 tot en met 30 november 2019 van zorgverleners die naar [bedrijf 4] overstappen.
2.8
Bij brief van 11 oktober 2019 heeft Naborgh aan [verzoekster] meegedeeld dat de thuiszorgactiviteiten zijn ondergebracht bij [bedrijf 4] te [plaats] (hierna: [bedrijf 4] ) en de huishoudelijke activiteiten zijn overgenomen door [bedrijf 3] . Tevens is [verzoekster] meegedeeld dat dit betekent dat haar arbeidsovereenkomst met Naborgh per
11 oktober 2019 eindigt en dat [bedrijf 4] dan wel [bedrijf 3] het dienstverband zal voortzetten.
2.9
Bij schrijven van 12 oktober 2019 heeft [naam 2] in zijn hoedanigheid van directeur ad interim van Naborgh het personeel van Naborgh meegedeeld dat per 11 oktober 2019 [bedrijf 4] de zorgverantwoordelijkheid overneemt over de ongeveer 85 cliënten van Naborgh, dat alle verpleegkundigen een contract aangeboden hebben gekregen bij [bedrijf 4] en dat per diezelfde datum al het huishoudelijke personeel een contract aangeboden heeft gekregen bij en overgaat naar [bedrijf 3] .
2.10
In de periode van 11 tot en met 14 oktober 2019 heeft [verzoekster] haar werkzaamheden uitgevoerd. Daarna heeft zij zich ziekgemeld.
2.11
Op 24 oktober 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en ene heer [naam 3] , werkzaam als HR-manager bij [bedrijf 3] , waarbij [verzoekster] is gevraagd een nieuwe arbeidsovereenkomst met [bedrijf 3] te ondertekenen. Dat heeft [verzoekster] niet gedaan omdat haar arbeidsvoorwaarden daardoor zouden verslechteren. Vervolgens is haar meegedeeld dat een ontslagprocedure in gang zou worden gezet.
2.12
Bij brief van 29 oktober 2019 heeft [bedrijf 2] aan Naborgh meegedeeld de tussen hen gesloten overeenkomst van 25 september 2019 te ontbinden op de voet van artikel 6 lid 1 van de koopovereenkomst.
2.13
Bij brief van 31 oktober 2019 heeft [bedrijf 3] ( [naam 2] ) - verkort weergegeven - aan [verzoekster] meegedeeld dat zij nog in dienst is bij Naborgh, omdat de koopovereenkomst is ontbonden en omdat zij niet per 11 oktober 2019 een arbeidsovereenkomst is aangegaan met [bedrijf 3] .
2.14
Naborgh heeft aan [verzoekster] salaris betaald over de periode van 1 tot en met 10 oktober 2019.
2.15
Bij brief van 25 november 2019 heeft de gemachtigde van [verzoekster] - verkort weergegeven - aan Naborgh meegedeeld dat [verzoekster] nog bij haar in dienst is en dat zij aanspraak maakt op doorbetaling van haar loon. Daarbij is aangegeven dat [verzoekster] zich beschikbaar houdt voor haar werk, voor zover haar medische toestand dat toelaat. Hierop is van de zijde van Naborgh niet gereageerd.
3. Het geschil
3.1
[verzoekster] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
-
de opzegging per 11 oktober 2019 te vernietigen;
-
de bepalen dat Naborgh haar te werk dient te stellen in haar eigen functie met alle daarbij behorende taken voor zover en indien zij daardoor medisch gezien in staat zal zijn en voor zover deze functie voorhanden is;
-
Naborgh te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van haar salaris, te vermeerderen met vakantiegeld en overige emolumenten, zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen vanaf 11 oktober 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
-
Naborgh te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
-
Naborgh te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan de verzoeken legt [verzoekster] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat haar arbeidsovereenkomst op 11 oktober 2019 niet rechtsgeldig is opgezegd, want zij heeft daarmee niet ingestemd, er was geen dringende reden voor ontslag en er is daarvoor geen toestemming verleend door het UWV. Haar arbeidsovereenkomst is ook niet overgegaan op [bedrijf 3] , want zij heeft niet ingestemd met het aanbod van [bedrijf 3] om een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan. Daarbij komt dat haar middels de onder 2.13 vermelde brief van 31 oktober 2019 is meegedeeld dat zij geen arbeidsovereenkomst heeft met [bedrijf 3] , maar in dienst is gebleven van Naborgh.
3.3
Naborgh voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [verzoekster] in de proceskosten en de nakosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van het geschil nader besproken.
4. De beoordeling
4.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van het vonnis van 31 december 2019 gewezen in de kort geding procedure tussen een collega van [verzoekster] als eiseres en [bedrijf 2] en [bedrijf 3] (lees: [bedrijf 3] ) als gedaagden, van welk vonnis (zaaknummer 8164539 VV EXPL 19-504) Naborgh een afschrift heeft overgelegd.
4.2
Op basis van de in deze procedure overgelegde stukken en de toelichtingen van partijen wordt vastgesteld dat sprake is geweest van overgang van onderneming, doordat Naborgh al haar ondernemingsactiviteiten en activa aan [bedrijf 2] respectievelijk [bedrijf 4] heeft overgedragen. In afwijking van hetgeen hierover is vermeld in genoemd kort geding vonnis stelt de kantonrechter vast dat, anders dan in artikel 3 van de koopovereenkomst (zie 2.5) is vermeld, de overdracht niet heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019 maar op
11 oktober 2019; de huishoudelijke hulp naar [bedrijf 2] / [bedrijf 3] en de thuiszorg naar [bedrijf 4] .
De reden hiervoor is dat de betrokken ondernemingen, Naborgh enerzijds en [bedrijf 2] / [bedrijf 3] respectievelijk [bedrijf 4] anderzijds, van die datum uitgaan. De datum 11 oktober 2019 is ook gecommuniceerd naar de medewerkers van Naborgh. Voor zover niet anders gesteld, wordt er ook vanuit gegaan dat Naborgh hen tot en met 10 oktober 2019 loon heeft uitbetaald, hetgeen er eveneens op duidt dat de overdracht op 11 oktober 2019 is geëffectueerd.
4.3
Op grond van artikel 7:663 BW zijn door de overgang van de onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor Naborgh voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verzoekster] van rechtswege overgegaan op [bedrijf 2] . Evenwel is Naborgh nog gedurende een jaar na de overgang naast [bedrijf 2] hoofdelijk verbonden voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, die zijn ontstaan vóór dat tijdstip.
4.4
[verzoekster] is dus van rechtswege in dienst gekomen van [bedrijf 2] . Naar het zich laat aanzien heeft [bedrijf 2] de overgenomen activiteiten verband houdende met het onderdeel huishoudelijke hulp vervolgens ingebracht in haar dochter [bedrijf 3] , wat mogelijk ook als een overgang van onderneming heeft te gelden, waardoor de rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomst op die vennootschap kunnen zijn overgegaan.
4.5
De onder 2.8 en 2.9 vermelde berichtgeving heeft een informerend karakter en beschouwt de kantonrechter niet als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. In deze berichtgeving wordt [verzoekster] erover geïnformeerd dat haar arbeidsovereenkomst per
11 oktober 2019 door een andere entiteit wordt voortgezet als gevolg van een overgang van activiteiten.
4.6
[bedrijf 2] heeft bij brief aan Naborgh van 29 oktober 2019 gebruik gemaakt van haar bevoegdheid de koopovereenkomst te ontbinden omdat tenminste drie zorgverzekeraars geen samenwerking met haar wensen aan te gaan (artikel 6.1). Of dit een gehele of gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst betreft en of ontbinding gerechtvaardigd is geweest, ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor. Voor zover de ontbinding rechtsgevolg heeft gehad, geldt dat hierdoor ongedaanmakingsverbintenissen zijn ontstaan, waarover ten tijde van genoemd kort geding nog geen overeenstemming was bereikt of duidelijkheid was. Ter zitting is van de zijde van Naborgh aangevoerd dat over de ontbinding nog steeds discussie wordt gevoerd en dat Naborgh een lege vennootschap is. Daarom wordt ervan uitgegaan dat ongedaanmaking van de over en weer verrichte prestaties, lees: (terug) overdracht van ondernemingsactiviteiten en activa aan Naborgh, (nog) niet heeft plaatsgevonden.
4.7
Bij deze stand van zaken geldt dat de rechten en verplichtingen die voor Naborgh voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verzoekster] op 11 oktober 2019 van rechtswege zijn overgegaan op [bedrijf 2] , terwijl Naborgh nog gedurende een jaar hierna naast [bedrijf 2] hoofdelijk verbonden is voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, ontstaan vóór dat tijdstip. Voor de nakoming van ontstane verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst vanaf 11 oktober 2019 is vooralsnog alleen [bedrijf 2] verbonden.
4.8
Het vorenstaande betekent voor de door [verzoekster] gedane verzoeken dat deze moeten worden afgewezen. Er is immers geen sprake geweest van opzegging van haar arbeidsovereenkomst. [verzoekster] is (thans) ook niet in dienst van Naborgh, zodat er geen grond is om haar daar tewerk te stellen of om Naborgh tot betaling van haar loon plus rente te veroordelen.
4.9
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt. Gelet op de onduidelijke situatie die voor [verzoekster] is ontstaan, waar Naborgh verantwoordelijkheid voor draagt, zou het onjuist zijn [verzoekster] met de proces-kosten van Naborgh te belasten.