[eiseres] stelt dat hij € 250,- heeft geleend aan [gedaagde] en dat [gedaagde] deze lening met zijn vakantiegeld van mei 2019 aan [eiseres] zou terugbetalen. Deze stelling is door [eiseres] niet met enig feitelijk stuk onderbouwd.
[gedaagde] heeft betwist dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening. Wel heeft hij aangeven dat [eiseres] hem op enig moment 5 ADS-packs van Futurenet heeft gegeven met een waarde van 250 US dollars, met dat afspraak dat als het [gedaagde] niet zou bevallen dat hij deze dan terug zou geven aan [eiseres] . De ADS-packs zouden vervolgens in waarde zijn vermeerderd en [gedaagde] heeft dit bedrag aan [eiseres] aangeboden, die hier echter niets van zou willen weten.
Ter zitting noch bij nadere akte is deze gang van zaken door [eiseres] (voldoende) gemotiveerd weersproken. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de geldlening ter zitting zou hebben erkend, maar dat is de kantonrechter niet gebleken.
Ook bij nadere akte heeft [eiseres] zijn vordering niet nader onderbouwd. Dit had gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] wel op de weg van [eiseres] gelegen.
[gedaagde] geeft bij zijn laatste akte weliswaar aan dat het klopt dat [eiseres] hem voor
€ 250,- (dus niet 250 US dollars) aan ADS-packs van Futurenet heeft gegeven, maar daarmee erkent hij geenszins dat hij met [eiseres] een overeenkomst van geldlening van € 250,- heeft gesloten.
Nu [eiseres] heeft nagelaten zijn vordering feitelijk te onderbouwen, heeft hij niet aan de op hem rustende gemotiveerde stelplicht voldaan. Aan nadere bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Deze vordering wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.