[naam persoon 1] heeft op verzoek van [gedaagde] op 15 november 2019 en 8 januari 2020 schriftelijke verklaringen afgelegd. In eerstgenoemde verklaring heeft [naam persoon 1] onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Er is over het meenemen van witgoed nooit een afspraak met de heer [eiser] , vastgelegd.
Het begon een jaar of 20 geleden dat de heer [eiser] af en toe geretourneerde/afgedankte Miele apparatuur mee naar huis nam. Ik heb dit vervolgens oogluikend toegestaan om hem mogelijk op termijn witgoedreparaties te kunnen laten verrichten gezien zijn elektrotechnische achtergrond en mogelijke loopbaan (als monteur) binnen mijn winkel. Er was geen sprake van een arbeidsvoorwaarde ter aanvulling van zijn loon of iets dergelijks.
Het meegeven van deze apparatuur was expliciet bestemd om de heer [eiser] thuis te laten sleutelen aan de afgedankte apparaten om hem zo reparatie-inzicht en technische kennis te kunnen geven. Het ging niet om grote volumes en ik ben er vanuit gegaan dat hij van verschillende defecte apparaten weer een werkend apparaat maakte en deze ter beschikking stelde (in ieder geval niet doorverkocht) aan iemand uit zijn (grote) vriendenkring waarin iedereen elkaar helpt.
Ik heb mij nooit eerder verdiept in wat de heer [eiser] exact deed met de door hem meegenomen apparatuur. Hij nam naar mijn weten de apparatuur mee naar huis en dit was buiten mijn gezichtsveld. Zo heb ik nooit gezien of hij de apparatuur tegen betaling heeft doorverkocht of doorgeleverd. Het verhandelen van deze apparatuur was zeker niet de bestemming van het meegeven van de afgedankte apparaten.
Het waren tot de wetgeving over recyclen totaal andere tijden. Je legde niet formeel vast en een andere gangbare wijze om de retourgoederen af te voeren was tot dan toe de route naar de oud-ijzerman in het centrum vlakbij de winkel waar we zonder kosten en/of opbrengsten gedurende lange tijd apparaten brachten. Alles om te voorkomen dat we lokaal oude apparaten moesten opslaan in het magazijn of op het parkeerterrein.
Toen een en ander werd geformaliseerd door de wetgeving omtrent de inname van elektronische apparatuur heb ik mijn assistent bedrijfsleider de heer [naam persoon 5] (uit mijn hoofd ergens rond 2016) gevraagd om de heer [eiser] te laten stoppen met mee naar huis nemen van de afgedankte apparatuur.
Door omstandigheden is onvoldoende opvolging aan mijn verzoek gegeven, waardoor de heer [eiser] , blijkbaar nog steeds de apparatuur onder de nieuwe eigenaar van [gedaagde] mee naar huis nam. Naar ik nu begrijp gaat het om grote aantallen retour apparaten en dat is niet de bedoeling geweest”.
Aan de verklaring van [naam persoon 1] van 8 januari 2020 wordt het volgende citaat ontleend:
“(…)
[voornaam eiser] toonde op enig moment belangstelling voor louter Miele wasmachines en drogers en vroeg mij of hij er af en toe mee mocht nemen om bijvoorbeeld van twee defecte appraten dan een goed werkende te maken. Ik stemde hiermee in. Deze oplossing leverde geen geld op dat moment op, maar zou in mijn optiek op termijn een technische medewerker met reparatie inzicht kunnen opleveren. Zijn opleiding in de elektronica kwam hierbij zeker van toepassing.
(…)
Het is incidenteel wel eens voorgekomen dat we samen een transactie hebben gedaan voor een ingeruild, nog goed werkend elektronica apparaat, of bv. voor de aanschaf van een steekwagen met hefconstructie, maar dit staat volledig los van de witgoed retourgoederenstroom, en is beperkt gebleven tot misschien vijf keer in 10 jaar tijd.
(…)
Rond 2016 begon mij op te vallen dat het saldo van de vergoedingen vanuit NVMP/Wecycle wat begon af te nemen, kennelijk nam de stroom apparaten richting NVMP af in volume, en de stroom richting [voornaam eiser] misschien wel toe?
Meermaals ben ik van plan geweest hierover met [voornaam eiser] in gesprek te gaan. Met de uitgebreide discussies m.b.t. fiscale regels privégebruik auto en het rookverbod kantine nog in gedachten zag ik hier echter tegen op, er waren steeds wel weer meer urgente zaken te regelen, en stelde ik dit gespreksonderwerp keer op keer uit.
Het rechtlijnige karakter van [voornaam eiser] en zijn manier van discussiëren weerhielden mij, het ontbrak mij aan voldoen energie en daadkracht om dat gesprek aan te gaan.
Ik heb deze verantwoordelijkheid uiteindelijk gedelegeerd aan [naam persoon 5] , bedrijfsleider op dat moment. Ik heb hem mondeling gevraagd, op een gunstig gekozen moment voor te leggen aan [voornaam eiser] hoe we dit zouden kunnen gaan afbouwen c.q. stoppen.
Het vervolgens wegvallen uit de organisatie van [naam persoon 5] ten gevolge van een herseninfarct heeft er toe geleid dat het onderwerp nooit meer met [voornaam eiser] is besproken.
(…)”.