RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 7909646 \ CV EXPL 19-30344
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
de naamloze vennootschap
Evides N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 23 mei 2019,
gemachtigde: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Visser & Smit Hanab B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Evides’ respectievelijk ‘V&SH’.
2. De vaststaande feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Evides is een drinkwaterbedrijf in de zin van artikel 7 van de Drinkwaterwet. Het verzorgingsgebied beslaat onder meer zuidelijk Zuid-Holland en Zeeland.
2.2.
Op 19 september 2018 zijn onder verantwoordelijkheid van V&SH werkzaamheden uitgevoerd op de locatie Rotterdam, [adres] (hierna: de locatie). V&SH heeft ter zake die werkzaamheden een graafmelding (vroeger: KLIC-melding) gemaakt. De werkzaamheden hadden betrekking op het vernieuwen van infrastructuur, die gelegen is onder een waterleiding van Evides. Die waterleiding is uitgegraven.
2.3.
Op dezelfde dag is op de locatie een bochtstuk van de betreffende waterleiding losgeraakt en is schade ontstaan aan de 160mm PVC distributieleiding (hierna: het incident).
2.4.
Het incidentenrapport van V&SH van 1 oktober 2018 vermeldt met betrekking tot het incident, voor zover nu relevant, de volgende conclusie:
- -
De oorzaak van de lekkage was dat een verbinding van de 160mm PVC leiding niet stabiel genoeg was om de bocht te kunnen ontgraven, ondanks de onder toezicht aangebrachte voorzieningen.
- -
Er is handmatig gegraven. Er is geen graafmachine bij betrokken geweest.
- -
Door het handmatig graven is de lekkage niet ontstaan. De lekkage onstond in de grond waar niet gegraven werd. Het betreft geen graafschade.
- -
De mofverbindingen van de waterleidingen waren niet trekvast waardoor deze onder bedrijfsdruk uit de verbinding konden schieten.
- -
De waterleiding liep door een (onbekende) mantelbuis waardoor er speling kon ontstaan, ondanks extra aangebrachte fixatie.
- -
Aangebrachte fixerende maatregelen zijn, door aanwezigheid van de onbekende mantelbuis, niet afdoende gebleken om de lekkage te voorkomen.
- -
De lekkage had voorkomen kunnen worden als vooraf de druk was verlaagd. De toezichthouder van Evides heeft aangegeven dat dit niet mogelijk was.
- -
In overleg met de toezichthouder zijn voorzieningen aangebracht. Deze zijn door de toezichthouder geaccepteerd voordat verder werd gegaan.
(…)”
5. De beoordeling
Strijd met goede procesorde?
5.1.
De eerste vraag die ter beoordeling voorligt, is of de wijze van procederen van (de gemachtigde van) Evides in deze procedure in strijd is met de artikelen 21, 85 en 111 Rv en de goede procesorde.
5.2.
Vooropgesteld wordt het volgende. Artikel 21 Rv verplicht partijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In artikel 111 lid 2 Rv is bepaald welke gegevens het exploot van dagvaarding dient te vermelden en in lid 3 is bepaald dat de dagvaarding ook de tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor, de bewijsmiddelen waarover eiser kan beschikken en de door hem te doen horen getuigen dient te vermelden. Indien partijen een beroep doen op stukken, zijn zij op grond van artikel 85 lid 1 Rv verplicht een afschrift van die stukken bij te voegen.
5.3.
Overwogen wordt dat de door Evides uitgebrachte dagvaarding voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Gelet op de uitgebreide inhoudelijke conclusie van antwoord en vervolgens de inhoudelijke discussie die ter zitting is gevoerd, kan worden vastgesteld dat het voor V&SH duidelijk was wat de vordering van Evides inhoudt, wat daar door Evides aan ten grondslag wordt gelegd en waartegen V&SH zich dient te verdedigen. Voorts is in de dagvaarding conform het bepaalde in artikel 111 lid 3 Rv het verweer van V&SH en de weerlegging daarvan door Evides opgenomen. Dat het verweer van V&SH door Evides wellicht niet uitputtend aan de orde is gesteld, maakt de dagvaarding nog niet onvolledig. Dat Evides geen stukken bij dagvaarding heeft gevoegd, is niet in strijd met het bepaalde in artikel 85 Rv. Evides heeft bij dagvaarding immers geen beroep gedaan op enige stukken.
5.4.
V&SH heeft eerst ter zitting en daarna nogmaals bij conclusie van dupliek bezwaar gemaakt tegen de akte overleggen producties zijdens Evides. Die akte is ter griffie binnengekomen op 20 december 2019. Dat is binnen de in het tussenvonnis van 4 september 2019 genoemde termijn van één week voorafgaand aan de comparitie van partijen, die heeft plaatsgevonden op 6 januari 2020. De akte is dan ook tijdig ingediend bij de rechtbank. Tijdens de comparitie van partijen is namens V&SH aangevoerd dat de akte daags voor het kerstreces is ontvangen en dat de gemachtigde de akte daarom niet heeft kunnen bespreken met V&SH. De kantonrechter begrijpt daaruit dat de gemachtigde van V&SH de akte binnen de in het tussenvonnis genoemde termijn heeft ontvangen. Dat V&SH en haar gemachtigde de akte niet hebben kunnen bespreken in verband met het door hen genoemde kerstreces, is een omstandigheid die niet aan Evides kan worden tegengeworpen.
5.5.
Ter zitting heeft V&SH verzocht om alsnog schriftelijk te mogen reageren op de akte overleggen producties. Partijen zijn vervolgens op hun beider verzoek in de gelegenheid gesteld om te repliceren en dupliceren, waarbij V&SH aldus in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk te reageren op de akte overleggen producties. Voor zover er al sprake was van enig procedureel nadeel zijdens V&SH, is dat nadeel met het toekennen van een tweede schriftelijke ronde opgeheven.
5.6.
De conclusie is dat er geen sprake is van schending van de artikelen 21, 85 en 111 Rv en de goede procesorde. De verweren van V&SH ter zake worden dan ook verworpen.
Heeft V&SH onzorgvuldig gehandeld?
5.7.
De grondslag van de vordering is onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). De discussie concentreert zich op de vraag of V&SH bij het verrichten van de onderhavige grondwerkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld. Bij de beoordeling daarvan wordt het volgende vooropgesteld.
5.8.
Bij werkzaamheden in de grond bestaat het gevaar dat schade ontstaat aan in die grond gelegen kabels en leidingen. Daardoor kan ook – soms aanzienlijke – gevolgschade ontstaan. Zorgplichten om deze schade te voorkomen rusten op degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de werkzaamheden worden verricht en op de netbeheerder.
5.9.
De Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (hierna: WIBON) strekt ertoe het aantal schadegevallen door grondwerkzaamheden te verminderen door de informatie-uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te regelen. Ingevolge artikel 1 WIBON wordt onder graafwerkzaamheden verstaan “het mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond” en onder grondroerder “degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht”. De grondroerder dient volgens artikel 2 lid 2 WIBON zijn werkzaamheden op zorgvuldige wijze te verrichten. Daartoe dient hij volgens artikel 2 lid 3 WIBON ten minste ervoor te zorgen dat voor aanvang van de werkzaamheden een graafmelding is gedaan, onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie en dat op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is. De rechter dient – bij gebreke van concrete wettelijke normering – bij het invullen van de op de grondroerder rustende zorgvuldigheid in beginsel aan te sluiten bij de Richtlijn CROW 250 (thans: CROW 500, hierna: de Richtlijn) (Hoge Raad 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, ro. 3.7.2).
5.10.
Gelet op het partijdebat en het incidentenrapport van V&SH, stelt de kantonrechter vast dat in het onderhavige geval geen mechanische grondwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, maar uitsluitend handmatige grondwerkzaamheden. Dat brengt mee dat naar de letter van de wet de WIBON en de daarin vermelde zorgplicht voor grondroerders niet van toepassing is op het onderhavige geval. Dat betekent echter niet dat op V&SH geen enkele zorgplicht rust bij het verrichten van grondwerkzaamheden. V&SH dient de in de omstandigheden van het geval noodzakelijke zorgvuldigheid in acht te nemen om te voorkomen dat andere kabels en leidingen worden beschadigd. Voor de invulling van die zorgvuldigheid kan aansluiting worden gezocht bij de Richtlijn. Immers, volgens de Hoge Raad dient bij de invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid groot gewicht te worden toegekend aan de Richtlijn, aangezien de Richtlijn de weerslag van de binnen de beroepsgroep geldende opvattingen omtrent zorgvuldig handelen vormt. (Hoge Raad 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, ro. 3.7.2).
5.11.
Gesteld noch gebleken is dat de schade aan de waterleiding is veroorzaakt doordat V&SH de waterleiding bij de ontgravingswerkzaamheden heeft geraakt. De kantonrechter leidt uit de stellingen van partijen en het incidentenrapport af dat de mofverbinding, waarmee de waterleiding en het bochtstuk aan elkaar zijn verbonden, niet trekvast was uitgevoerd en dat de waterleiding steeds het risico in zich heeft geborgen dat de niet-trekvaste mofverbinding door de waterdruk in de waterleiding zou losraken, maar dat het risico zich in de ingegraven toestand van de waterleiding niet heeft verwezenlijkt doordat de grond tegendruk gaf. Door het uitgraven van de waterleiding is die tegendruk weggevallen en heeft het risico zich verwezenlijkt.
5.12.
De kantonrechter stelt voorop dat de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid niet zo ver reikt dat de enkele mogelijkheid van schade als verwezenlijking van bepaald gedrag, dat gedrag onrechtmatig maakt. Gevaarzettend gedrag is slechts onrechtmatig, indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Het enkele uitgraven van de waterleiding is dan ook niet onrechtmatig.
5.13.
Dat de waterleiding het risico in zich borg dat de niet-trekvaste mofverbinding door de waterdruk zou losraken, kan in beginsel aan Evides als beheerder van het waterleidingnet worden toegerekend. V&SH heeft immers niets te maken gehad met het aanleggen van de waterleiding. Het lag daarom op de weg van Evides om naar aanleiding van de graafmelding van V&SH zelf voorzorgsmaatregelen te treffen (bijvoorbeeld de waterdruk van de waterleiding halen) of V&SH voldoende voor dat specifieke risico te waarschuwen.
5.14.
Vaststaat dat Evides de waterdruk niet van de waterleiding heeft gehaald. In het midden kan blijven of Evides V&SH voldoende heeft gewaarschuwd voor het risico, vanwege het volgende. Indien Evides V&SH niet of niet voldoende heeft gewaarschuwd, kan niet aan V&SH worden tegengeworpen dat zij geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de voor haar niet bekende aanwezigheid van niet-trekvaste mofverbindingen en stuit de vordering van Evides reeds daarop af.
Indien Evides V&SH wel voldoende heeft gewaarschuwd voor het specifieke risico, is de vraag of V&SH passende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om de verwezenlijking van dat specifieke risico te voorkomen. Die vraag dient naar het oordeel van de kantonrechter bevestigend te worden beantwoord. Daarbij is het navolgende in aanmerking genomen.
5.15.
Op basis van het gevoerde partijdebat begrijpt de kantonrechter dat Evides V&SH verwijt dat zij de instructies van de heer [naam persoon] , de betrokken toezichthouder namens Evides, onjuist heeft uitgevoerd. Volgens Evides had de schade aan de waterleiding kunnen worden voorkomen door de waterleiding op de juiste wijze te fixeren. Evides heeft in dit kader verwezen naar de schetsen die als productie E8 zijn overgelegd en gesteld dat de wijze waarop V&SH de waterleiding heeft gefixeerd, niet voldoet aan die instructie.
5.16.
V&SH heeft betwist dat de door haar gebruikte wijze van fixeren niet conform de instructies van de toezichthouder en de overgelegde schetsen zijn. Volgens haar blijkt zowel uit de instructie van de toezichthouder als uit de schetsen dat de waterleiding moet worden gefixeerd in alle richtingen, dat wil zeggen: in horizontale en verticale richting. V&SH heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij de waterleiding niet alleen in horizontale en verticale richting heeft gefixeerd, maar – ten overvloede – ook in opwaartse richting. Deze gebruikte wijze van fixeren blijkt uit de foto op pagina 6 van het incidentenrapport, aldus V&SH.
5.17.
De kantonrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat de instructies van de toezichthouder als volgt luidden: “De bocht moest aanvullend in alle richtingen gefixeerd worden middels spanbanden en afschoring met een houten paal tegen het bovenliggende draglineschot.” De kantonrechter stelt vast dat uit de onbetwiste foto op pagina 6 van het incidentenrapport blijkt dat V&SH de waterleiding zowel in horizontale als verticale én opwaartse richting met spanbanden heeft gefixeerd. Hoewel Evides in het algemeen heeft gesteld dat de door V&SH gebruikte wijze van fixeren niet overeenstemt met de instructie van de toezichthouder en de schetsen, heeft zij niet toegelicht op welke concrete manier die wijze van fixeren daarvan afwijkt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het een en ander tot geen andere conclusie leiden dan dat V&SH de waterleiding conform de instructies van de toezichthouder en de schetsen heeft gefixeerd en aldus na voorafgaand contact met Evides extra maatregelen heeft getroffen zoals bedoeld op pagina 35 van de Richtlijn. Gesteld noch gebleken is dat V&SH in de gegeven omstandigheden meer of andere voorzorgsmaatregelen had moeten treffen of zich geheel had moeten onthouden van het ontgraven van de waterleiding. De slotsom is dan ook dat V&SH in de gegeven omstandigheden zorgvuldig heeft gehandeld.
5.18.
Het een en ander brengt mee dat de vordering van Evides zal worden afgewezen. De nevenvorderingen delen dat lot.
5.19.
Evides wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het gemachtigdensalaris wordt conform het gebruikelijke liquidatietarief begroot op in totaal € 750,00 (2,5 punten à € 300,00).