beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 4 september 2020 in de zaak tussen
Aanleiding
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 24 juli 2020. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft daarbij onder meer gevraagd om (1) anoniem te blijven ten opzichte van de Wob-verzoeker en eventuele andere belanghebbenden in deze procedure anders dan verweerder, en (2) de inhoud van het verzoekschrift, indien en voor zover nodig, slechts gedeeltelijk bekend te maken jegens de Wob-verzoeker en eventuele andere partijen in de procedure anders dan verweerder.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden. Verweerder heeft ten aanzien van bepaalde stukken - op de inventarislijst aangeduid met de nummers 1 tot en met 12 - de rechtbank meegedeeld dat deze stukken alleen voor de rechtbank zijn bestemd en dat aan verzoekster een kopie van de stukken is gestuurd, waarbij de persoonsgegevens van de Wob-verzoeker zijn geanonimiseerd.
De rechtbank begrijpt de verzoeken van verzoekster en verweerder als een mededeling aan de rechtbank op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat uitsluitend zij daarvan kennis zal mogen nemen en als een verzoek om met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
In verband hiermee heeft de rechtbank het gewenst geacht om aan een rechter-commissaris op te dragen een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb.
Beoordeling
1. De Wob-verzoeker heeft bij verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) informatie opgevraagd over de hoeveelheid NDMA die is aangetroffen in metingen van ranitidine. Verweerder heeft besloten om de door de Wob-verzoeker gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar te maken. Verzoekster wil openbaarmaking van informatie die op haar betrekking heeft, tegengaan.
2. De rechter-commissaris stelt vast dat de identiteit van verzoekster onder de reikwijdte van het in geding zijnde Wob-verzoek valt en daarom onderdeel van het geschil vormt. Bekendmaking van de identiteit van verzoekster op voorhand zou dan ook tot gevolg hebben dat het Wob-verzoek feitelijk voor een deel wordt ingewilligd, zonder dat de voorgenomen openbaarmaking aan een rechterlijke toets is onderworpen. De rechter-commissaris vindt daarom dat de gevraagde beperking van de kennisneming van de identiteit van verzoekster gerechtvaardigd is.
Dit betekent dat de Wob-verzoeker en eventuele andere belanghebbenden in de voorlopige voorziening-procedure vooralsnog geen informatie zullen krijgen over de identiteit van verzoekster. Verzoekster zal om die reden worden aangemerkt als ‘ [naam verzoekster] ’.
Beperkte kennisname verzoekschrift
3. Verzoekster heeft de rechtbank een exemplaar van het verzoekschrift (met bijlage) toegezonden, dat in dit verband aan de Wob-verzoeker of andere belanghebbenden kan worden verstrekt. Dit betreft een ‘geschoonde’ versie van het verzoekschrift en het bezwaarschrift.
De rechter-commissaris vindt dat de gevraagde beperking van de kennisneming van het verzoekschrift (met bijlagen) gerechtvaardigd is. De inhoud van deze processtukken zijn namelijk nauw verweven met de inhoud van de Wob-stukken, die inzet zijn van de voorlopige voorziening-procedure. Als de Wob-verzoeker of andere belanghebbenden kennis zouden nemen van de niet-geschoonde versie van het verzoekschrift (met bijlagen), dan zou een inhoudelijke behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening deels geen nut meer hebben.
Dit betekent dat aan de Wob-verzoeker en eventuele andere belanghebbenden alleen de ‘geschoonde’ versie van het verzoekschrift en het bezwaarschrift zal worden verstrekt.
Beperkte kennisname stukken verweerder
4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken opgestuurd (op de inventarislijst aangeduid met de nummers 1 tot en met 12) en heeft daarbij de gegevens van de Wob-verzoeker geanonimiseerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Dit houdt in dat verweerder deze informatie niet aan verzoekster verstrekt vanwege de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de Wob-verzoeker.
De rechter commissaris stelt vast dat het gaat om processtukken die zijn overgelegd in het kader van een gerechtelijke procedure en dat het niet gaat om stukken die openbaar zullen worden gemaakt op grond van de Wob. Daarnaast gaat het in de voorlopige voorziening-procedure niet om het al dan niet openbaar maken van de persoonsgegevens van de Wob-verzoeker. Anders dan het verzoekschrift (zie overweging 3) is er ten aanzien van deze stukken geen nauwe verwevenheid met de inhoud van de Wob-stukken. De rechter-commissaris vindt dat de gevraagde beperking van de kennisneming van deze stukken niet gerechtvaardigd is, behoudens productie 4, omdat daarin de naam van verzoekster wordt genoemd.
Beslissing
- beslist dat beperking van de kennisneming van de identiteit van verzoekster, het verzoekschrift (met bijlagen), en productie 4 van de processtukken gerechtvaardigd is;
- beslist dat beperking van de kennisneming van de processtukken (op de inventarislijst aangeduid met nummers 1 tot en met 3, en 5 tot en met 12) niet gerechtvaardigd is.
Deze beslissing is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter-commissaris, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier.
De rechter-commissaris is verhinderd deze beslissing te ondertekenen
griffier rechter-commissaris
Een afschrift van deze beslissing is verzonden aan partijen op: