RECHTBANK ROTTERDAM
Zaaknummer: 8538026 CV EXPL 20-16660
Uitspraak: 11 september 2020
vonnis in het incident van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
[eiser/ verweerder in bevoegdheidsincident]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij exploot van 30 april 2020,
verweerder in het bevoegdheidsincident,
gemachtigde: mr. O. Arslan te Rotterdam,
de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
mede handelend onder de naam REAAL VERZEKERINGEN,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
gemachtigde: mr. H. Boone te Ermelo.
Partijen worden hierna ‘ [eiser/ verweerder in bevoegdheidsincident] ’ respectievelijk ‘Vivat’ genoemd.
2. Het geschil
2.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
te verklaren voor recht dat Vivat aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het ongeval van 9 februari 2018, en
-
Vivat te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] als gevolg van voornoemd ongeval geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover,
met veroordeling van Vivat in de kosten van de procedure.
2.2
Ter toelichting op het door hem gevorderde heeft [eiser] -samengevat en voor nu van belang- aangevoerd dat er op 9 februari 2018 op de kruising [straatnaam 1] / [straatnaam 2] te Rotterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij een door [eiser] bestuurd voertuig met kenteken [kentekennummer 1] in aanraking is gekomen met een voertuig met kenteken [kentekennummer 2] , welk laatste voertuig toen bij Vivat verzekerd was. Vivat is jegens [eiser] gehouden de door hem als gevolg van dit ongeval geleden schade te vergoeden, nu het ongeval is veroorzaakt doordat haar verzekerde een rood verkeerslicht heeft genegeerd en derhalve een aan haar toerekenbare verkeersfout heeft gemaakt.
2.3
Vivat heeft zich voor alle weren beroepen op de (absolute) onbevoegdheid van de kantonrechter. Daartoe heeft zij -ook samengevat- aangevoerd dat hier sprake is van een vordering van onbepaalde waarde en dat niet gebleken is van duidelijke aanwijzingen dat deze geen hogere waarde dan € 25.000,- vertegenwoordigt. Voorts heeft zij inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] , dat tot afwijzing daarvan strekt.
3. De beoordeling
3.1
Op de voet van artikel 209 Rv dient thans eerst te worden beslist op het door Vivat opgeworpen bevoegdheidsincident. Daartoe dient te worden beoordeeld of de kantonrechter in absolute zin bevoegd is het onderhavige geschil te behandelen en te beslissen. Die vraag wordt ontkennend beantwoord, waartoe het volgende wordt overwogen.
3.2
Het door [verweerder] gevorderde, als neergelegd in het petitum, is van onbepaalde waarde terwijl niet gebleken is van duidelijke aanwijzingen dat het gevorderde geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,- (artikel 93 sub b Rv). [verweerder] heeft daaromtrent in de dagvaarding niets gesteld en heeft ook de gelegenheid om dat in reactie op het door Vivat opgeworpen bevoegdheidsincident te doen, geheel en al onbenut gelaten.
3.3
Dat betekent dat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren het onderhavige geschil, te behandelen en te beslissen, en dat hij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, op de voet van artikel 71 Rv ter verdere behandeling zal verwijzen naar de handelskamer van deze rechtbank, één en ander als hierna gemeld.
3.4
[verweerder] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure in het incident veroordeeld.
4. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart zich onbevoegd de zaak te behandelen en te beslissen;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de handelskamer van deze rechtbank, locatie Rotterdam, van woensdag 14 oktober 2020 te 10.00 uur;
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure alleen bij advocaat kunnen procederen;
wijst partijen erop dat de handelskamer van deze rechtbank, locatie Rotterdam, zal beslissen over de (verdere) proceskosten in deze procedure, daaronder begrepen het reeds aan [eiser] in rekening gebrachte griffierecht van € 83,-;
wijst [eiser] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd, namelijk € 304,-, dat de verhoging derhalve € 221,- bedraagt en dat deze verhoging binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank danwel ter griffie moet zijn gestort, waarvoor hij een nota met betaalinstructies ontvangt van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
wijst Vivat erop dat na verwijzing een griffierecht van € 656,- is verschuldigd, welk bedrag binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank danwel ter griffie moet zijn gestort, waarvoor zij een nota met betaalinstructies ontvangt van het LDCR;
wijst [eiser] erop dat van een persoon die on- of minvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven indien aan de daarvoor gestelde voorwaarden in de Wet op de rechtsbijstand is voldaan;
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van de handelskamer van deze rechtbank, locatie Rotterdam;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure in het incident, tot deze uitspraak aan de zijde van Vivat vastgesteld op € 480,- aan salaris voor haar gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654