11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van € 30.132,88 (zegge: dertigduizendhonderdtweeëndertig euro en achtentachtig eurocent), bestaande uit
€ 10.132,88 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 30.132,88 (hoofdsom, zegge: dertigduizendhonderdtweeëndertig euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat bij uitblijven van betaling gijzeling kan worden toegepast tot een maximum van 185 (honderdvijfentachtig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van € 17.850,36 (zegge: zeventienduizendachthonderdvijftig euro en zesendertig eurocent), bestaande uit
€ 350,36 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij voor het deel dat betrekking heeft op de overige gevorderde kosten lijkbezorging;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen € 17.850,36 (hoofdsom, zegge: zeventienduizendachthonderdvijftig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat bij uitblijven van betaling gijzeling kan worden toegepast tot maximaal 124 (honderdvierentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3], te betalen een bedrag van € 583,04 (zegge: vijfhonderddrieëntachtig euro en vier eurocent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen
€ 583,04 (hoofdsom, zegge: vijfhonderddrieëntachtig euro en vier eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat bij uitblijven van betaling gijzeling kan worden toegepast tot een maximum van 11 (elf) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4], te betalen een bedrag van € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro),
aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] te betalen
€ 20.000,- (hoofdsom, zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat bij uitblijven van betaling gijzeling kan worden toegepast tot maximaal 135 (honderdvijfendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 5] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 6], te betalen een bedrag van € 107,90 (zegge: honderdzeven euro en negentig eurocent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 6] te betalen € 107,90 (hoofdsom, zegge: honderdzeven euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat bij uitblijven van betaling gijzeling kan worden toegepast tot maximaal 2 (twee) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 8] voor het deel dat betrekking heeft op de reiskosten en parkeerkosten;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 8] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 8] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 7], te betalen een bedrag van € 56,29 (zegge: zesenvijftig euro en negenentwintig eurocent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 7] te betalen € 56,29
(hoofdsom zegge: zesenvijftig euro en negenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat bij uitblijven van betaling gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 9], te betalen een bedrag van € 2.950,47 (zegge: tweeduizendnegenhonderdvijftig euro en zevenenveertig eurocent), bestaande uit
€ 450,47 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 9] te betalen
€ 2.950,47 (hoofdsom, zegge: tweeduizendnegenhonderdvijftig euro en zevenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat bij uitblijven van betaling gijzeling kan worden toegepast tot maximaal 39 (negendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 10], te betalen een bedrag van € 1.605,- (zegge: duizendzeshonderdenvijf euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 10] te betalen
€ 1.605,- (hoofdsom, zegge: duizendzeshonderdenvijf euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat bij uitblijven van betaling gijzeling kan worden toegepast tot een maximum van 26 (zesentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De en de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 juli 2019 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade,
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen één of meer kogels afgevuurd op/in het hoofd van die
[naam slachtoffer] ,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] (op 6 juli 2019) is overleden;
(artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht);