Summary in English
Incidental proceedings on whether the claim should have been brought before arbitrators.
The case concerns the carriage of soybean meal pellets by Ediola from Brazil to Europe on board of the mv Koutalianos. Ediola as owners and IPS as charterers concluded an NYPE time charter, containing an arbitration clause: “All disputes arising out of or relating to this contract (…) shall be referred to arbitration in London (…)”. It is subject to English law.
For the transport, bills of lading have been issued naming either Cefetra or Amaggi as notify party. The bills of lading incorporate the law and arbitration clause contained in the time charterparty. Delivery of the cargo is made to Amaggi and Cefetra as bill of lading holders, each for the cargo carried under their own bills of lading. Amaggi claims it has received too little of the soybean meal pellets, and states that Cefetra has received more cargo than the quantity indicated on its bills of lading. Amaggi raises the matter with Ediola, and Ediola purchases Amaggi’s purported claim against Cefetra on the basis of unjust enrichment.
Ediola files this assigned claim for unjust enrichment against Cefetra before the court of Cefetra’s place of domicile. Cefetra contests that the court has jurisdiction, asserting that Amaggi’s claim, as assigned to Ediola, falls within the scope of the arbitration clause contained in the bills of lading. Whether this is the case is a matter of construction of the arbitration agreement in accordance with English law.
According to Fiona Trust & Holding Corporation v Privalov [2008] 1 Lloyd’s Rep 254, the construction of an arbitration clause should start from the assumption that the parties, as rational businessmen, are likely to have intended any dispute arising out of the relationship into which they have entered or purported to enter to be decided by the same tribunal. The clause should be construed in accordance with this presumption unless the language makes it clear that certain questions were intended to be excluded from the arbitrator’s jurisdiction.
However, this assumption cannot hold in circumstances as in this case, which differ from those in the Fiona Trust, as is apparent from the decision of the Court of Appeal Michael Wilson & Partners Limited v John Forster Emmott [2018] EWCA Civ 51. Amaggi, if it had filed its claim itself, would not have been bound by the arbitration clause. Ediola as assignee can be in no worse position than the assignor was, unless Ediola and Cefetra agreed that assigned rights would fall within the ambit of the arbitration clause. The court holds that he arbitration clause covers Ediola’s rights and claims in relation to Cefetra, and vice versa, in their capacities as carrier and bill of lading holder. It has not been asserted that the parties have communicated about the meaning of the arbitration agreement before or at the time it was entered into. Therefore, there is no reason to suppose that they have taken the possibility into account that either party would, in the capacity of assignee, wish to bring a third party’s claim before arbitrators. An assigned non-contractual claim of another bill of lading holder/cargo receiver based upon unjust enrichment could not be foreseen and considered as a ‘dispute arising out of the relationship into which [Ediola and Cefetra] have entered or purported to enter’.
Ediola’s claim therefore does not fall within the ambit of the arbitration clause.
Bevoegdheidsincident over de vraag of de zaak voor een arbitragetribunaal had moeten worden gebracht.
De zaak draait om het vervoer van sojameelpellets door Ediola van Brazilië naar Europa aan boord van de ms Koutalianos. Ediola als eigenaar en IPS als bevrachter hebben een NYPE tijdbevrachtingsovereenkomst gesloten, waarin een arbitraal beding is opgenomen: “All disputes arising out of or relating to this contract (…) shall be referred to arbitration in London (…)”. Engels recht is van toepassing verklaard.
Ten behoeve van het transport zijn cognossementen afgegeven waarop ofwel Cefetra, ofwel Amaggi staat vermeld als notify party. De cognossementen incorporeren het rechtskeuzebeding en het arbitragebeding uit de tijdbevrachtingsovereenkomt. De sojameelpellets worden geleverd aan Amaggi en Cefetra als cognossementshouders, ieder voor de lading vervoerd onder de cognossementen die zij houden. Amaggi stelt dat ze te weinig sojameelpellets heeft ontvangen, en dat Cefetra meer heeft ontvangen dan op haar cognossement staat aangegeven. Amaggi meldt dit bij Ediola, en Ediola koopt Amaggi’s veronderstelde vordering uit ongerechtvaardigde verrijking tegen Cefetra.
Ediola stelt deze vordering uit ongerechtvaardigde verrijking tegen Cefetra in voor het gerecht van Cefetra’s vestigingsplaats. Cefetra betwist dat de rechtbank bevoegd is, aanvoerende dat Amaggi’s vordering, zoals aan Ediola is overgedragen, valt binnen de reikwijdte van het arbitraal beding in de cognossementen van Cefetra. Of dit het geval is, is een kwestie van uitleg van het arbitraal beding naar Engels recht.
Volgens Lord Hoffman in Fiona Trust & Holding Corporation v Privalov [2008] 1 Lloyd’s Rep 254, is bij de uitleg van arbitragebedingen het uitgangspunt dat de contractspartijen, handelend als rational businessmen, hebben beoogd om elk geschil verband houdend met de tussen hen geldende overeenkomst aan arbitrage te onderwerpen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien de bewoordingen van het beding duidelijk maken dat beoogd is om bepaalde onderwerpen buiten de jurisdictie van arbiters te houden.
Echter, dit uitgangspunt geldt niet in de omstandigheden van het onderhavige geval, welke afwijken van de omstandigheden die golden in de Fiona Trust, zo blijkt ook uit de uitspraak van de Court of Appeal Michael Wilson & Partners Limited v John Forster Emmott [2018] EWCA Civ 51. Als Amaggi haar vordering zelf had ingesteld, zou zij niet zijn gebonden aan het arbitragebeding. Ediola als cessionaris kan niet in een slechtere positie komen te verkeren dan die waarin de cedent verkeerde, tenzij Ediola en Cefetra overeen waren gekomen dat gecedeerde rechten ook binnen de reikwijdte van het arbitragebeding zouden vallen.
De rechtbank is van oordeel dat het arbitragebeding de rechten en vorderingen van Ediola in verhouding tot Cefetra en vice versa bestrijkt, in hun hoedanigheid als vervoerder onder cognossement, respectievelijk houder van het cognossement. Niet gesteld is dat partijen gecommuniceerd hebben over de betekenis van het arbitragebeding voor of bij het overeenkomen ervan. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat partijen geen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat vorderingen van derden na cessie ook onder het arbitragebeding zouden kunnen vallen.
Een overgedragen niet-contractuele vordering van een andere cognossementshouder/ladingbelanghebbende gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking was niet voorzienbaar en is niet te beschouwen als een ‘dispute arising out of the relationship into which [Ediola and Cefetra] have entered or purported to enter’. Ediola’s vordering valt derhalve buiten de reikwijdte van het arbitragebeding.