6. Ontvankelijkheid officieren van justitie
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, verkort en zakelijk weergegeven, betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het recht tot strafvervolging. Het verweer valt uiteen in verschillende onderdelen, te weten:
I) de uitlokking van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] door agenten van de AIVD
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [naam medeverdachte 1] is uitgelokt door [naam 1] en [naam 2] - zijnde door de AIVD ingezette agenten - tot het begaan van de ten laste gelegde feiten. Deze uitlokking zou hebben plaatsgevonden in de jaren voorafgaand aan het opsporingsonderzoek in deze zaak. Ter onderbouwing van dit uitlokkingsverweer is verwezen naar: de verklaringen van [naam medeverdachte 1] , de gesprekken die [naam medeverdachte 1] met de politie-infiltrant [naam infiltrant] heeft gevoerd en de e-mailberichten die zijn gewisseld tussen [naam medeverdachte 1] enerzijds en [naam 1] en [naam 2] anderzijds. [naam medeverdachte 1] was al uitgelokt op het moment dat deze e-mailberichten werden uitgewisseld, maar deze berichten zijn wel relevant voor de beoordeling van het uitlokkingsverweer, omdat hieruit blijkt op welke wijze [naam 1] en [naam 2] communiceerden met [naam medeverdachte 1] .
Aan deze gestelde uitlokking heeft de verdediging onderzoekswensen verbonden.
II) misbruik van bevoegdheden / détournement de pouvoir door de AIVD
Volgens de verdediging is sprake van misbruik van bevoegdheden door de AIVD. De inlichtingendienst heeft haar bevoegdheden ingezet ten behoeve van strafvorderlijke doeleinden, waarbij belangrijke strafvorderlijke waarborgen opzij werden gezet. De AIVD-agenten hebben genoemde politie-infiltrant met [naam medeverdachte 1] in contact gebracht en zij hebben [naam medeverdachte 1] mogelijk geprepareerd waardoor binnen het opsporingsonderzoek conform de regels een succesvol infiltratietraject kon worden opgezet. Omdat de AIVD informatie buiten het strafdossier bleef, heeft dit alles eraan bijgedragen dat het bijna onmogelijk werd gemaakt om te beoordelen of de infiltratie voldeed aan de door het uitlokkingsverbod gestelde criteria.
Ook het in stand houden van deze situatie door het openbaar ministerie dient met niet-ontvankelijkheid te worden gesanctioneerd.
III) de uitlokking van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] door de politie-infiltrant [naam infiltrant]
De verdediging is van mening dat ook het door de politie ingezette infiltratietraject in strijd was met het instigatieverbod, aangezien de politie-infiltrant [naam infiltrant] een allesbeslissende en regisserende rol heeft gehad bij de voorbereiding van de ten laste gelegde feiten. Het was niet [naam medeverdachte 1] die een plan had om uit te voeren. Het was [naam infiltrant] die hem bij de hand nam en instrueerde om te doen wat hij had bedacht.
IV) Indirecte / voortgezette uitlokking door de AIVD en uitlokking van de verdachte door de politie-infiltrant [naam infiltrant]
In het verlengde van het verweer dat [naam medeverdachte 1] door agenten van de AIVD is uitgelokt, stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte [naam verdachte] indirect door hen is uitgelokt. De eerste stap die in het kader van dit uitlokkingsverweer dient te worden genomen is dat [naam medeverdachte 1] is uitgelokt door de AIVD-infiltranten [naam 1] en [naam 2] . Daarna kan de vervolgstap worden genomen dat deze AIVD-infiltranten [naam medeverdachte 1] hebben ingezet om ook de verdachte uit te lokken.
Verder is de verdachte ook uitgelokt door de politie-infiltrant [naam infiltrant] . De verdachte was ten aanzien van de ten laste gelegde feiten volledig afhankelijk van de rol die de politie-infiltrant [naam infiltrant] speelde, zonder diens tussenkomst zou de verdachte nooit deze feiten hebben kunnen plegen. Ter onderbouwing van deze uitlokking is verwezen naar hetgeen hiervoor onder III ten aanzien van [naam medeverdachte 1] is aangevoerd. Voor de verdachte zou immers hetzelfde gelden.
- Tallon-criterium of instigatieverbod (artikel 6 EVRM )
Op grond van het zogeheten Tallon-criterium (het verbod tot uitlokking / instigatieverbod) mag een verdachte niet tot andere strafbare feiten worden gebracht dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.3 Schending van dit instigatieverbod levert volgens de Hoge Raad en het EHRM strijd met het recht van de verdachte op een eerlijk proces en daarmee een schending van artikel 6 EVRM op.
- Verklaringen [naam medeverdachte 1] / informatie in dossier / overgelegde e-mails
Ter beoordeling van de gevoerde verweren en de gedane onderzoekswensen is de rechtbank nagegaan wat [naam medeverdachte 1] heeft verklaard over de gestelde uitlokking en in hoeverre deze verklaringen steun vinden in het dossier. Voorts heeft de rechtbank gekeken naar de informatie in de e-mails die door de verdediging zijn overgelegd.4
In augustus 2019 heeft [naam medeverdachte 1] bij de politie en ter terechtzitting5 verklaard dat hij is uitgelokt door [naam 1] en dat er Facebookgesprekken en gesprekken op zijn IPhone 7 zijn waarmee hij kan aantonen dat hij is uitgelokt.
Op 8 januari 2020 heeft [naam medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat hij in 2015/2016 op Facebook met iemand in contact is gekomen die zich [naam 3] noemde. Over de contacten met [naam 3] verklaart [naam medeverdachte 1] :
“Ik vertelde wat er in 2014 was gebeurd, dit betreft die andere strafzaak en de nasleep ervan. Ik vertelde dit uit verdriet en frustratie. Ik was mijn baan kwijt, mijn auto. [naam 3] luisterde aandachtig naar mijn verhaal en toonde begrip. Hij vertelde dat hij voor mij klaar stond. Dat ging in elk gesprek zo. Ik was op dat moment heel kwetsbaar. Hij wist dat als geen ander. Ik was heel kwetsbaar en dat had ik hem verteld. Hij heeft hierop ingespeeld. [naam 3] keurde al mijn gevoelens goed. Hij vertelde dat het mooi was om je in te zetten voor de Ummah, de islamitische gemeenschap.”
6
Voorts verklaart [naam medeverdachte 1] dat hij een aantal maanden later op advies van de reclassering zijn Facebook had verwijderd waarna hij in 2016/2017 weer een Facebook account aanmaakte en [naam 4] contact met hem opnam, die hem vertelde dat hij [naam 3] was. Over deze gesprekken verklaart [naam medeverdachte 1] onder meer:
“Het gesprek ging verder waar we waren gebleven. Hij vertelde dat hij contact had met bepaalde groeperingen. Hij vroeg hoe ik over Islam dacht. Ik vertelde over dat ik humanitaire hulp wilde verlenen aan de Ummah. Hij vroeg me waarom ik me niet wilde inzetten Ummah. Hij deed zich voor als iemand die veel kennis had over Islam en iemand die veel contacten had met mensen met kennis. Hij vertelde me over de jihad, de gewapende strijd en vertelde mij dat dit goed was. Ik vond het concept van jihad ook goed maar dan in oorlogsfase, bijvoorbeeld in Syrië tegen Assad. Vervolgens heeft hij mij verteld dat zelfmoord plegen ook niet verkeerd was ten behoeve van de jihad. Hij vertelde dat ik hem kon vertrouwen. Hij vertelde mij dat ik ook hier jihad kon voeren en niet weg hoeven. Hij vertelde dat het hier in Nederland kon. In Nederland waren ook allemaal ongelovigen. Hij kwam ook met allemaal bewijzen van geleerden dat het goed is. (…)
Ik voelde dat ze me onder druk zetten, op een hele sluwe manier. Ik begrijp nu dat hij op zo’n manier heeft gepraat. Hij wilde mij dingen in mond leggen. Liet mij dingen zeggen. Op een gegeven moment vroeg ik dus om een wapen. Ik hoefde deze niet te kopen want hij kon deze geven. Vervolgens heeft [naam 3] me zijn echte naam verteld omdat hij mij vertrouwde en noemde zijn echte naam: [naam 1] . [naam 3] , [naam 4] en [naam 1] zijn dus dezelfde persoon.”
7
[naam 1] zou zich volgens [naam medeverdachte 1] hebben voorgedaan als iemand die veel kennis had over de Islam en veel contacten had met mensen met kennis en:
“Hij bracht me vervolgens in contact met [naam 2] . Hij was een soort mini leider met veel kennis vooral op gebied van gewelddadige jihad. [naam 1] plaatste telkens onder de naam van [naam 4] video’s op zijn Facebook over aanslagen en gewelddadige jihad. Ik kreeg ook via Telegram contact met [naam 1] via Telegram. [naam 1] vertelde mij dat ik alle contact moest wissen. Dus op Facebook, email en Telegram. [naam 1] was heel professioneel. Ze wisten precies dat ik zwak was, een post traumatische stress stoornis had. Daar hebben ze misbruik van gemaakt. Ik dacht dat ik een echte vriend had en ze hebben er misbruik van gemaakt. Ze hebben het zaadje in mijn hart gepland en de overtuiging in mijn hart gelegd. Zo was ik dus in contact met [naam 1] en [naam 2] , de wolven. (…) [naam 2] bleef contact met me zoeken. Vervolgens kwam ook abu [naam infiltrant] . Ze hebben abu [naam infiltrant] aan mij voorgesteld als een broeder met veel kennis. Met abu [naam infiltrant] had ik voor het eerst contact via de mail. Hij legde met mij contact, zoals ik gevraagd had aan [naam 1] en [naam 2] . Ze hebben mij via Telegram of email een bericht gestuurd dat er ‘light’ was. En daarna zag ik dat ik dus die email was van abu [naam infiltrant] . Ik stuurde een mail terug. Deze abu [naam infiltrant] was opdringerig. Hij wilde snel. Ik heb tijdens mijn contact met abu [naam infiltrant] contact gehouden met [naam 2] en [naam 1] . Ik heb ook de gesprekken met abu [naam infiltrant] gedeeld met [naam 2] en [naam 1] . Ze wilden vanwege de veiligheid apart met mij communiceren mocht er iemand opgepakt worden.
8
(…)
Ik wilde wel aangegeven dat ik niet verder wilde met dit hele verhaal. Ik wilde op de rem trappen en gaf aan dat ik meer tijd wilde. Maar zij zeiden dat er geen terugkeer meer mogelijk was en dat ik door moest gaan. (…) Ik voelde me onder druk gezet. Ik wachtte op een wonder zodat ik kon stoppen. Ik was ook opgelucht dat ik werd aangehouden door de politie. Ik was beïnvloed en besmet geraakt en veranderde mijn aqida, mijn geloofsleer.”
9
Bij zijn politieverhoor op 8 januari 2020 heeft [naam medeverdachte 1] gekeken in zijn IPhone 7 en verklaard geen gesprekken terug te kunnen vinden aangezien hij bijna alles heeft gewist. Vervolgens heeft hij verklaard te denken dat de informatie op zijn IPhone 5 staat, daar zou alle berichtgeving met [naam 1] en [naam 2] instaan.
Tot slot heeft [naam medeverdachte 1] ter terechtzitting van 17 juni 2020 desgevraagd verklaard:
“Ik ga heel kort mijn gesprekken met [naam 3] ophelderen. Ik heb heel veel gesprekken met [naam 3] gevoerd en op een gegeven moment waren dat geen gezonde gesprekken meer. De gesprekken gingen op een gegeven moment over het legitimeren van een aanslag in het Westen. [naam 3] heeft gezegd dat geweld legitiem is en toen is een zaadje in mij gepland van die afschuwelijke ideologie en daarom vroeg ik om een wapen. Ik heb mijn bewijs geleverd en het is verder aan de rechtbank om te onderzoeken of mijn verhaal waar is of niet. Maar één ding is zeker, het initiatief kwam van [naam 3] . Ik ben geen bedenker/drager van die afschuwelijke ideologie. Ik ben door [naam 3] besmet geraakt met die ideologie. De rechtbank heeft genoeg om te onderzoeken dat ik de waarheid spreek.”
Anders dan deze verklaring heeft [naam medeverdachte 1] gedurende de inhoudelijke behandeling van deze zaak in juni 2020 geen nadere toelichting willen geven of vragen willen beantwoorden over de gestelde uitlokking.
Uit het dossier blijkt dat de IPhone 5 van [naam medeverdachte 1] door de politie in beslag is genomen en de inhoud daarvan is onderzocht. Bij dit onderzoek, dat niet is gehinderd door het later zoekraken van die telefoon, is onder meer gekeken naar: foto's, video's, chatberichten en e-mailberichten. Uit dit onderzoek is niet gebleken van contacten met [naam 2] danwel [naam 1] .10
Voorts bevat het dossier informatie afkomstig van de FBI waaruit blijkt dat [naam medeverdachte 1] in de periode december 2017 – april 2018 via Facebook contact heeft gehad met iemand die gebruik maakt van het Facebookaccount “ [naam account 1] ” (hierna: [naam account 1] ) en dat [naam medeverdachte 1] hem in december 2017 om hulp vraagt voor de aanschaf van wapens.11 [naam medeverdachte 1] bericht aan [naam account 1] dat hij al lange tijd op zoek is naar iemand die hem kan helpen, maar dat hij niemand had kunnen vertrouwen. [naam account 1] geeft aan [naam medeverdachte 1] vervolgens het emailadres [emailadres] om veilig te kunnen communiceren.12 Verder blijkt uit de FBI informatie dat degene die gekoppeld wordt aan de Facebook account [naam account 1] ook gekoppeld kan worden aan Facebook accounts met de namen [naam account 2] en [naam account 3] .13
De namen [naam 1] en [naam 2] komen in het dossier diverse malen naar voren in de gesprekken die [naam medeverdachte 1] heeft gevoerd met politie-infiltrant [naam infiltrant] . Zo vertelt [naam medeverdachte 1] tijdens hun eerste ontmoeting op 5 juli 2018 over [naam 1] :
“Ja. Dus ik heb tegen ze gezegd: Vriend, de broeder over wie ik het heb, [naam 1] ... ik praat sinds 2015 met hem. Deze broeder is echt okay.”
14
“Omdat ik afhankelijk ben ..ntv.. broeder [naam 1] , wij hebben elkaar gesproken.” “Op een of andere manier voelde ik iets. Dus heb ik dit verteld” “Dus het heeft bijna een jaar geduurd. Toen heb ik deze email opgesteld, ik een veilige email, vriend. Help me om daar naar toe te kunnen of help me om mijn werk hier te doen” “Ik zei: geef me hier een baan of daar” “Dus hij zei tegen me: Als je hier een baan hebt is de beloning groter” “En, en, in ieder geval, ik heb een dua (oproep tot God, smeekbede) gedaan: geef me veel signalen” “Daarom heb ik sinds vorig jaar besloten: ok, dan werk ik hier. Dus was ik druk met broeders.”
15
en
“Toen [naam 1] tegen mij zei: ik kan het voor je doen, was dat dus het moment waarop alles begon te plannen.”
16
Bij de ontmoeting op 17 september 2018 met [naam infiltrant] vertelt [naam medeverdachte 1] :
“ [naam 1] . Hij wist dat ik ergens mee bezig was maar hij was ook heel voorzichtig omdat hij wist dat ik ook voorzichtig was. Als hij niet voorzichtig zou zijn dan zou ik afstand van hem nemen. Dus hij zei altijd, broeder, als je wat nodig hebt, ik ben je broeder en als je wat nodig hebt, dan kun je er altijd om vragen. Alleen dat, elke keer weer. Broeder, als je wat nodig hebt, dan kun je er altijd om vragen.”
17
Uit de door de verdediging overgelegde e-mails18 blijkt dat [naam medeverdachte 1] in de periode van 24 april 2018 tot en met 24 september 2018 door middel van e-mail contact heeft gehad met een persoon of personen mailend onder de namen [naam 2] en [naam 1] (hierna aangeduid als [naam 2] en [naam 1] ). Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van het eerder genoemde e-mailadres [emailadres] dat [naam account 1] aan [naam medeverdachte 1] heeft verstrekt. Uit deze mailwisselingen komt onder meer het volgende naar voren.
[naam 2] mailt op 9 mei 2018 aan [naam medeverdachte 1] dat een betrouwbare broeder is benoemd om [naam medeverdachte 1] verder te begeleiden “in het next steps to the party”:
“(…) A trustworthy brother was appointed by our Ahibba to guide you and your Rifaq al-darb in the next steps to the party. The brother can reach out very soon bi idhni Allah. Because of this, I asked you (…), my dear brother, to create a new mail where he can reach you. Please let me know so we can go on in sha Allah. (…)
Op onder meer 28 mei 2018 wordt er bij [naam medeverdachte 1] op aangedrongen om een nieuw e-mailadres aan te maken. [naam medeverdachte 1] mailt diezelfde dag aan [naam 2] :
“(…) for us doest matter anymore where we party„ here in hollanf or somewhere ealse.. you decide whats easy for you guys for bringing real candy
19
„ if you guys are able to bring candy here, that not a problem for us„ first we were planing to join militaire parade„ later we want join gay parade in aug, but also thinking sometime to visit the french, help us akhi„ lets make a good plan and stay stick to it. (…)”
[naam 1] stuurt op 29 mei 2018 een e-mail aan [naam medeverdachte 1] :
“(…) As my dear brother [naam 2] (…) informed you. everything is going good and we have insha Allah to start the next important work.
A brother has been -according to customs- already appointed to serve you and help you further with (candy) bi Idhni Allah
He will insha Allah get in touch with you. that's why we have to stick to the plan (g p) in august which is actually a good cause according to our Shari brothers Jazahum Allah.
Akhi Al Habeeb. due to time restrictions and security considerations. I ask you Jazaka Allah to fix a Email address as soon as possible for the communication with the brother and send it very soon to akhi [naam 2]
Let us know if you need anything and keep us informed Jazaka Allah about the special message (…)”
Zowel [naam 1] als [naam 2] mailen diverse keren aan [naam medeverdachte 1] dat hij op hen kan rekenen en dat hij hen op de hoogte moet houden. In het mailcontact worden religieuze opvattingen en uitlatingen uitgewisseld en ook uitlatingen gedaan door [naam 1] / [naam 2] waaruit hun serieuze positie binnen IS zou kunnen blijken, zoals toegang tot de adviesraad binnen het Kalifaat.
In een e-mailbericht van [naam medeverdachte 1] d.d. 29 juni 2018 schrijft hij:
“akhi i wont give up, but i need now a little bit more time„ (…), but first i have to something, dont worry akhi, it wont take years„ my plan militair,, i know where they train.”
[naam 1] dringt er vervolgens op 2 juli 2018 bij [naam medeverdachte 1] op aan om een afspraak te maken met de broeder.
[naam medeverdachte 1] bericht [naam 1] op 7 juli 2018 dat hij een afspraak heeft gehad met broeder [naam infiltrant] en [naam 2] wijst [naam medeverdachte 1] in een e-mail van 16 juli 2018 erop dat het belangrijk is om in contact te blijven met hun broeder [naam infiltrant] :
“(…) Wallahi my dear brother, it makes me so happy to hear of your efforts. Our Ahibba send you their warm salaam. The matter is constantly in their minds and they are very happy with the good news. (…)
Jazak Allah for your work in talking to the other brothers and in sha Allah they will join in. Allah SwT guides whomever He decides. For now, Akhi al Habeeb I urge you bi idhni Allah to keep in contact with our brother [naam infiltrant] , who was specially appointed to guide you in this task, to carry on. This is also the point of view of our Ahibba. (…)”
Ook na zijn volgende ontmoetingen met [naam infiltrant] bericht [naam medeverdachte 1] hierover aan [naam 1] en [naam 2] .
Op 14 september 2018 vraagt [naam 1] aan [naam medeverdachte 1] hoe het gaat met de ‘message for afterwards’ en de speech die [naam medeverdachte 1] aan het voorbereiden was. De volgende dag laat [naam 2] weten dat hij bezig is met de “announcement (text) for after the party” en vraagt hij naar de bijnamen (kunya’s) van de anderen. Op 24 september 2018 sturen [naam 1] en [naam 2] hun ‘regular guidelines’ voor een ‘powerful message’ aan [naam medeverdachte 1] .
- Beslissing op onderzoekswensen
Uit het voorgaande volgt dat [naam medeverdachte 1] ’s verklaringen in zoverre worden ondersteund door informatie uit het dossier en de overgelegde e-mails dat blijkt dat [naam medeverdachte 1] via Facebook en e-mail contact heeft gehad met een persoon of personen onder de namen [naam account 1]20, [naam 1]21 en [naam 2] . In zijn verklaringen stelt [naam medeverdachte 1] te zijn uitgelokt, maar maakt hij niet concreet hoe dit dan is gebeurd. Van informatie op gegevensdragers waar [naam medeverdachte 1] naar verwijst is niet gebleken en in zijn eigen uitlatingen komt hij niet verder dan ‘dat hij zich onder druk gezet voelde’, ‘bij hem een zaadje is gepland’, ‘hij is gehersenspoeld’, en ‘besmet is geraakt met de ideologie’. Ook ter zitting heeft [naam medeverdachte 1] hier desgevraagd geen verdere toelichting op willen geven.
Niet is aangevoerd wat [naam 1] danwel [naam 2] concreet aan [naam medeverdachte 1] hebben medegedeeld en hoe hij (daardoor) is uitgelokt, terwijl een dergelijke concrete onderbouwing wel van de verdediging mag worden verwacht. De onderzoekswensen worden dan ook als onvoldoende gemotiveerd afgewezen.
Met betrekking tot de gevoerde ontvankelijkheidsverweren overweegt de rechtbank als volgt.
- Het contact tussen [naam 1] / [naam 2] en [naam medeverdachte 1] voorafgaand aan de opsporingsfase
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam 1] en [naam 2] agenten zijn die opereerden onder de verantwoordelijkheid van de AIVD.
De officieren van justitie hebben gesteld niet te kunnen ontkennen of bevestigen dat [naam 1] en [naam 2] voor de AIVD werkzaam zijn, omdat dit het opsporingsteam en de zaaksofficieren niet bekend is.
De rechtbank stelt vast dat uit de e-mailwisseling tussen [naam 1] / [naam 2] en [naam medeverdachte 1]22 en informatie in het dossier blijkt dat:
- [naam medeverdachte 1] op 4 juni 2018 een outlook mailadres doorgeeft aan [naam 1] en ditzelfde outlook mailadres op 6 juni 2018 door de AIVD door middel van een ambtsbericht wordt verstrekt.23
- [naam 2] op 8 juni 2018 aan [naam medeverdachte 1] bevestigt het nieuwe Hotmail mailadres van [naam medeverdachte 1] te hebben ontvangen en ditzelfde Hotmail mailadres diezelfde dag door de AIVD door middel van een ambtsbericht wordt verstrekt.24
- -
[naam 2] en [naam 1] in hun mails aan [naam medeverdachte 1] aangeven dat ‘een betrouwbare broeder’ is benoemd om hem te begeleiden die contact met hem zal opnemen en dat politie-infiltrant [naam infiltrant] op 11 juni 2018 in zijn eerste e-mailbericht aan [naam medeverdachte 1] (op voornoemde nieuwe Hotmail adres) schrijft dat hij benoemd is door de broeders om hem te helpen en dat hij denkt dat [naam medeverdachte 1] zijn e-mail verwachtte.
- -
[naam 2] in zijn e-mail van 16 juli 2018 aan [naam medeverdachte 1] schrijft:
“I urge you (…) to keep in contact with our brother [naam infiltrant] (cursief rechtbank), who was specially appointed to guide you in this task, to carry on”.
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat er sterke aanwijzingen zijn dat er een verband is tussen [naam 1] / [naam 2] en de AIVD. Bij gebreke aan nadere transparantie zal de rechtbank er bij de verdere beoordeling in deze zaak dan ook van uitgaan dat de persoon of personen die met [naam medeverdachte 1] contact heeft / hebben gehad onder de namen [naam 1] en [naam 2] gerelateerd zijn aan de AIVD.
In 2006 is de Hoge Raad in de zaak Eik25 ingegaan op de mate van controle door de strafrechter op (thans) AIVD onderzoek en de toetsing van de bruikbaarheid in het strafproces van door de AIVD vergaard materiaal. In 2015 heeft de Hoge Raad26 onder verwijzing naar het voornoemde Eik-arrest onder meer overwogen:
“Een onderzoek door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vindt plaats buiten de verantwoordelijkheid van de politie en het openbaar ministerie. De wetgever heeft de toetsing van de rechtmatigheid van het handelen van de AIVD toebedeeld aan de CTIVD. Dat daarmee de rechtmatigheidstoets aan de strafrechter onttrokken is en art. 359a Sv niet van toepassing is, neemt niet weg dat in een strafprocedure waarin van een inlichtingen- en veiligheidsdienst afkomstig materiaal voor het bewijs wordt gebruikt, moet zijn voldaan aan de eisen van een eerlijk proces. De strafrechter moet toetsen of dat het geval is. Onder omstandigheden mogen de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingesteld onderzoek niet tot het bewijs worden gebezigd, bijvoorbeeld indien het optreden van de betrokken dienst een schending van de aan een verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd die van dien aard is dat daardoor geen sprake meer is van fair trial als bedoeld in art. 6 EVRM.”
Het hof had voorafgaand aan de uitspraak van de Hoge Raad in zaak Eik reeds overwogen:
“(…) dat voor een toets op de rechtmatigheid van de verkrijging van de door de AIVD aan justitie verstrekte informatie slechts in zeer beperkte mate sprake kan zijn. Deze zal namelijk beperkt dienen te blijven tot de gevallen waarin sterke aanwijzingen bestaan dat sprake is van informatie die verkregen is met (grove) schending van fundamentele rechten. In zoverre dient naar 's hofs oordeel ook in de relatie tussen (thans) AIVD en justitie een vertrouwensbeginsel te gelden zoals dat geldt in het uitleveringsrecht en bij de verdragsrechtelijke rechtshulp in strafzaken, erop neerkomend dat de justitiële autoriteiten mogen uitgaan van in ieder geval de rechtmatige verkrijging van de door de BVD/AIVD verstrekte informatie.
Het hof wijst er daarbij op dat het Europese hof voor de rechten van de mens zich op het standpunt heeft gesteld dat juist bij (verdenking van) terroristische misdrijven het belang van afscherming van vertrouwelijke bronnen grenzen stelt aan de informatieverstrekking aan verdachte en rechter (vgl. EHRM 16 oktober 2001, O'Hara vs Verenigd Koninkrijk, § 35).”
27
De taken en bevoegdheden van de AIVD zijn neergelegd in de Wiv.28 Met de vervanging van de Wiv 2002 door de Wiv 2017 heeft de wetgever onder meer beoogd een goede balans te waarborgen tussen de nieuwe (gemoderniseerde) en bestaande bevoegdheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (i.c. AIVD en MIVD) aan de ene kant en de grondrechtelijke waarborgen bij de uitoefening daarvan aan de andere kant. De Wiv 2017 heeft de waarborgen en het toezicht op de diensten daarom ook aanzienlijk versterkt.29 Geheel in lijn met de Europese jurisprudentie is het stelsel van rechtsbescherming in de Wiv 2017 aanmerkelijk verbeterd met toezicht tijdens en achteraf van de onafhankelijke Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (hierna: CTIVD), en de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de CTIVD die in dat geval bindend oordeel geeft.30 In algemene zin heeft de wetgever opgemerkt dat de diensten hun wettelijke taken uitsluitend binnen een zekere mate van geheimhouding effectief kunnen uitvoeren, waarbij een drietal criteria een rol spelen. Bronnen, werkwijzen (modus operandi) en actueel kennisniveau dienen geheim te kunnen worden gehouden.31
Uit de hiervoor omschreven jurisprudentie en wetgeving volgt dat in beginsel het werk van de AIVD een openbare toetsing niet verdraagt, tenzij er sterke aanwijzingen zijn dat de AIVD bij haar werkzaamheden op zodanige wijze heeft geopereerd dat sprake is van (grove) schending van fundamentele rechten. Dergelijke sterke aanwijzingen voorafgaand aan de opsporingsfase zijn door de verdediging niet concreet gemaakt en daarvan is de rechtbank niet gebleken.
Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of [naam 1] en [naam 2] uitlokking kan worden verweten voorafgaande aan de opsporingsfase.
- Het contact tussen [naam 1] / [naam 2] en [naam medeverdachte 1] tijdens de opsporingsfase
Op 25 april 2018 heeft de AIVD onderstaand ambtsbericht verstrekt:
“ [naam medeverdachte 1] (…) heeft de intentie om met een groep personen een jihadistisch gemotiveerde aanslag te plegen en treft hiervoor voorbereidingen. De beoogde aanslag is gericht op een groot evenement in Nederland en heeft als doel het maken van veel slachtoffers.
[naam medeverdachte 1] is op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kan faciliteren.”
Naar aanleiding van dit ambtsbericht is op 26 april 2018 het opsporingsonderzoek in onderhavige zaak gestart. De politie-infiltrant [naam infiltrant] heeft [naam medeverdachte 1] op 11 juni 2018 voor de eerste maal door middel van e-mail benaderd en na het uitwisselen van verschillende e-mailberichten tussen hen vond de eerste fysieke ontmoeting tussen [naam infiltrant] en [naam medeverdachte 1] plaats op 5 juli 2018.
Ook na aanvang van het opsporingsonderzoek en de start van het politiële infiltratietraject hebben [naam 1] en [naam 2] contact met [naam medeverdachte 1] onderhouden door hem regelmatig door middel van e-mail te benaderen tot een paar dagen voor zijn aanhouding.32
De rechtbank stelt voorop dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat - zoals in de onderhavige zaak - zowel de inlichtingen- en veiligheidsdienst als het openbaar ministerie elk voor zich en daardoor mogelijk parallel onderzoek doet naar bepaalde personen of groeperingen, indien daartoe vanuit de vervulling van hun taak aanleiding bestaat. Indien de AIVD op informatie stuit die tevens van belang kan zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten dan wordt het openbaar ministerie daarvan, in de persoon van de LOvJ - uit eigen beweging of desgevraagd - door middel van een ambtsbericht op de hoogte gesteld. De LOvJ - die de schakel is tussen de AIVD en de opsporingsdiensten - beoordeelt of er een gerede kans bestaat dat de informatie uit het ambtsbericht gebruikt kan worden en heeft daarbij inzage in relevante gegevens die voor de beoordeling van de juistheid van de in het ambtsbericht vervatte gegevens noodzakelijk zijn. Na toetsing geleidt de LOvJ de informatie door naar de betrokken met vervolging belaste autoriteit.33
Het met het oog op het buiten toepassing laten van strafvorderlijke waarborgen doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, evenals het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, is in strijd met de wet.34
Het gegeven dat [naam 1] en [naam 2] in hun e-mails [naam medeverdachte 1] lijken te steunen bij de uitvoering van zijn plannen, religieuze opvattingen met hem uitwisselen, bij hem erop aandringen nieuwe e-mailadressen aan te maken en contact op te nemen en te onderhouden met ‘hun broeder [naam infiltrant] ’ maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake is van uitlokking. Het is AIVD medewerkers immers niet verboden om een persoon aan te sporen tot bepaalde handelingen, mits [naam medeverdachte 1] daarmee niet werd aangezet tot het begaan van strafbare feiten waarop zijn opzet niet reeds was gericht. Van dat laatste is niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat van uitlokking door [naam 1] en [naam 2] na aanvang van het opsporingsonderzoek niet is gebleken.
Door middel van hun e-mail contacten hebben [naam 1] en Abu [naam infiltrant] er wel actief aan bijgedragen dat [naam medeverdachte 1] met politie-infiltrant [naam infiltrant] in contact is gekomen en gebleven en lijken zij hem te hebben beïnvloed bij het vasthouden aan een bepaald doelwit voor een aanslag, ook op momenten dat [naam medeverdachte 1] leek af te dwalen of meer tijd nodig leek te hebben. Op deze wijze hebben zij concrete bemoeienis gehad met [naam medeverdachte 1] en zich - zij het vanaf de zijlijn - bemoeid met het politiële infiltratietraject gedurende het opsporingsonderzoek. Terwijl het politiële infiltratietraject controleerbaar is volgens wettelijke regels en maatstaven was die, gelijktijdige, bemoeiing door de AIVD met diezelfde opsporing/infiltratie dit niet. Een dergelijke vorm van niet controleerbare en niet transparante bemoeienis brengt naar het oordeel van de rechtbank het waarborgen van een eerlijk proces in gevaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit handelen van de AIVD35 een vorm van niet-toegestane beïnvloeding betreft.
- Consequenties van de niet-toegestane beïnvloeding?
Nu het niet de verdachte is die door de niet-toegestane beïnvloeding door de AIVD is getroffen, is de rechtbank van oordeel dat hieraan ten aanzien van de verdachte geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden. De verdachte heeft immers in het geheel geen contact gehad met [naam 1] en [naam 2] .
Uitlokking van [naam medeverdachte 1] door politie-infiltrant [naam infiltrant] ?
- Juridisch kader
Bij de toets of sprake is geweest van uitlokking wijzen de Hoge Raad36 en het EHRM37 op een aantal relevante criteria. De toetsing aan het in artikel 6 EVRM besloten liggende verbod van ‘police incitement’ of ‘entrapment’ omvat twee te onderscheiden elementen, te weten een inhoudelijke toets (aangeduid als de ‘substantive test of incitement’) en een procedureel aspect (aangeduid als ‘procedure deciding on the plea of incitement’), die op elkaar zijn betrokken.38
De beoordeling van het EHRM over de rechtmatigheid van de inzet en het gedrag van undercover(politie)agenten komt neer op de vraag of en in welke mate druk op de verdachte is uitgeoefend om een delict te plegen.39 De ‘substantive test of incitement’ om te beoordelen of en in welke mate druk op de verdachte is uitgeoefend bestaat uit twee onderdelen:
1) de passiviteit of activiteit van de undercoveragent en;
2) de predispositie van de verdachte (generiek opzet of daadwerkelijke bereidheid om handelend op te treden).
De inzet van undercoveragenten is alleen gerechtvaardigd als zij ten eerste in essentie passief te werk gaan en dus geen initiatief nemen. Ten tweede moeten objectieve40, concrete en verifieerbare41 gronden bestaan om aan te nemen dat de verdachte betrokken is bij criminele activiteiten (pre-existing criminal activity) of van een predispositie om strafbare feiten te plegen.42 Daarbij stelt het EHRM al sinds Teixeira de Castro tegen Portugal43 de eis dat die predispositie objectief aantoonbaar moet zijn, zodat een predispositie die slechts latent is (maar niet aangetoond) onvoldoende is. Een strafblad is op zichzelf ook onvoldoende om betrokkenheid bij criminele activiteiten vast te stellen44, maar in combinatie met andere factoren kan een strafblad wel steun geven aan een bestaande verdenking.45 Ook kunnen omstandigheden die pas blijken tijdens de undercoveroperatie bijdragen aan het bewijs van een predispositie tot crimineel handelen. Bij de vraag of er objectief gezien sprake was van een predispositie gaat het uiteindelijk om de vraag of die predispositie er was op het moment waarop de betrokkene met de undercoveragent in zee ging.46
Het EHRM stelt niet de eis dat het concrete delict waarop de undercoveroperatie zich richtte ook zonder die operatie zou zijn begaan. Waarom het gaat, is dat van uitlokking sprake is als de betrokkene zonder de interventie van de undercoveragenten niet een soortgelijk feit zou hebben gepleegd.47 Evenmin volgt uit de jurisprudentie van het EHRM dat een undercoveroperatie pas toelaatbaar is als de betrokkene een begin heeft gemaakt met (de voorbereiding van) het concrete strafbare feit waarop die undercoveroperatie zich richt.48
Het bewijs van een predispositie zal als het gaat om de bestrijding van strafbare feiten die doorgaans een eenmalig karakter hebben, zoals een terroristische aanslag, vooral gezocht moeten worden in concrete aanwijzingen dat dergelijke feiten ‘under way’ zijn in die zin dat plannen worden gemaakt of voorbereidingen worden getroffen voor het begaan van dat feit, maar concrete (strafbare) voorbereidingshandelingen zijn niet per se nodig. Dat de plannen serieus moeten worden genomen, kan ook op andere wijze blijken dan uit de mate waarin zij zijn geconcretiseerd. Bovendien kan (aanvullend) bewijs voor het bestaan van een predispositie - zoals hiervoor overwogen - worden gevonden in het gedrag van de betrokkene tijdens de uitvoering van de undercoveroperatie.49
Volgens het EHRM is een zorgvuldig onderzoek door de rechter alleen nodig als de beschuldiging van de verdachte dat hij is uitgelokt niet “wholly improbable” is. Dat betekent dat het enkele feit dat het bewijs door middel van een undercoveroperatie is verkregen, nog niet betekent dat de rechter tot een grondig onderzoek naar de ware toedracht is gehouden. Dat onderzoek is pas nodig als de klacht dat de verdachte is uitgelokt niet hoogst onwaarschijnlijk is. En of dat laatste het geval is, hangt weer af van de vraag of de autoriteiten erin zijn geslaagd het bewijs te leveren dat van uitlokking geen sprake is.50
- Beoordeling contact [naam infiltrant] met [naam medeverdachte 1]
Op basis van de informatie in het dossier en de overgelegde e-mails51 komt de rechtbank tot het volgende.
In zijn e-mail van 28 mei 2018 laat [naam medeverdachte 1] aan [naam 2] weten – vrij vertaald en zonder versluierd taalgebruik52 – “dat het hen niet meer uitmaakt waar de aanslag plaats zal vinden, in Nederland of ergens anders. Zij mogen beslissen waar gemakkelijk wapens naartoe kunnen worden gebracht. Eerst hadden ze het plan een aanslag te plegen op een militair doelwit, later bij de gay pride in augustus, maar ze denken ook na over een bezoek aan Frankrijk.”
Blijkens de uitgewerkte OVC zegt de politie-infiltrant [naam infiltrant] tijdens hun eerste ontmoeting op 5 juli 2018 tegen [naam medeverdachte 1] :
“Goed, want wat ik kan doen... het is voor mij moeilijk om jou een plan te geven als ik het plaatje niet weet, ik weet niet wat goed is. Dat moet van jou komen. Maar als je er eentje hebt, Inshallah (zo God het wil), zal ik je helpen en het beter maken zoals ik dat kan. Dus als je een plan hebt en je zegt, bijvoorbeeld, ik wil dit en ik wil dat, dan ben ik in staat om te zeggen: ok dat is goed. Maar dan is dit nodig, haal dat weg, we doen het hier en op deze manier om te zorgen dat de aanval beter wordt.”
53
[naam medeverdachte 1] reageert hierop met:
“Ik doe het alleen. Ik heb alleen mijn auto nodig, begrijp je, voor een grote bom, ja mijn auto. (…) Ik weet een paar plekken, ik weet hoe, hoe ..ntv.. misschien leren om met Kalasjnikov..(…) En ondertussen vriend, werk ik nog steeds aan een plan over hoe en waar (…) En tot nu toe zijn mijn plannen twee keer door broeders kapotgemaakt (…) Als ze meedoen, okay, goed en als je niet mee doet, ook okay. Het is namelijk mijn plan. Dan gaat het gebeuren zoals ik wil. (…) We hebben, we hebben, alhamdillulah (met God's wil), vriend, wollah (bij Allah), het maakt me niet uit wanneer en wat. Ik zou echt heel graag willen dat het dit jaar gebeurt (…) Ja. Ennuh als jij, als jij hier, daar banden hebt, van broeders die het misschien beter weten. Voor mij, wollah (bij Allah) maakt de plek niet uit. Ik heb het ook aan [naam 1] gevraagd, zelfs in Frankrijk, mij maakt het niet uit. (…) Maar als je, als je om je heen vraagt, denk met me mee, vriend. Als je broeders hebt, die als je dat weet ok, die een betere locatie weten en ondertussen, deze week probeer ik het nog een laatste keer met een paar broeders. Voor de laatste keer. Ik heb het tegen ze gezegd. Als je meedoet, best. Zo niet, dan verbreek ik het contact met ze. Omdat, niet omdat ze het niet doen maar puur voor mijn eigen veiligheid (…)”
54
Tijdens de tweede ontmoeting op 12 augustus 2018 vertelde [naam medeverdachte 1] dat zij met z’n vijven zijn en dat zij vijf Kalasjnikovs willen, omdat zij als een gek willen gaan schieten. Ook willen zij kleine wapens hebben, want zij willen zich niet overgeven, vier granaten per persoon en voor iedereen een bomvest om meer schade ter veroorzaken. [naam medeverdachte 1] zegt dat zij zich richten op een festival en dat zij ook een heel grote auto met behulp van een afstandsbediening tot ontploffing willen brengen in een andere stad, mogelijk vanuit Amsterdam.55
Voorts volgt uit de inhoud van het dossier dat:
- De politiële infiltratie met de nodige waarborgen was omkleed en werd uitgevoerd door politiemensen die getraind waren om als undercoveragent op te treden, daarin jarenlange ervaring hadden56 en die in hun opleiding onderricht hadden gekregen over het Tallon-criterium.57
- -
Van de e-mailcontacten met [naam medeverdachte 1] en het verloop van de vijf ontmoetingen tussen de politie-infiltrant [naam infiltrant] met [naam medeverdachte 1] gedetailleerde verslagen zijn gemaakt in processen-verbaal die kort na het gebeuren zijn opgemaakt. Tevens zijn deze ontmoetingen (met uitzondering van die van 18 september 2018) met camera geobserveerd en door middel van OVC opgenomen waarvan eveneens gedetailleerde processen-verbaal zijn opgemaakt.
- -
De politie-infiltrant [naam infiltrant] ten overstaan van de rechter-commissaris als beperkt anonieme getuige is gehoord. Kennisneming van de desbetreffende processen-verbaal leert dat de infiltrant (door de verdediging) uitvoerig en gedetailleerd is ondervraagd over het verloop van de contacten met de verdachte [naam medeverdachte 1] .
Ten slotte heeft de rechtbank [naam medeverdachte 1] alle ruimte gegeven om zijn interpretatie van de gestelde uitlokking naar voren te brengen. [naam medeverdachte 1] zelf stelt niet te zijn uitgelokt door [naam infiltrant] , daar dit – blijkens zijn verklaringen – vóór zijn eerste contact met [naam infiltrant] al was gedaan door [naam 1] en [naam 2] .
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het opzet van [naam medeverdachte 1] van meet af aan gericht was op het plegen van een aanslag en dat het initiatief daarvoor bij [naam medeverdachte 1] lag. Het is [naam medeverdachte 1] geweest die op 28 mei 2018 al schreef over het plegen van een aanslag en mogelijke doelwitten en in augustus 2018 bij [naam infiltrant] heeft aangegeven welke wapens en bomvesten zij wilden om een aanslag te kunnen plegen. Hiertoe wilde [naam medeverdachte 1] een samenwerking aangaan met [naam infiltrant] .
Weliswaar heeft infiltrant [naam infiltrant] zelf ook initiatieven ontplooid, zoals het opnemen van contact met [naam medeverdachte 1] voor bijvoorbeeld het afspreken van een locatie waar zij elkaar konden ontmoeten of het verschaffen van informatie over kunstmest en chemicaliën voor een bom, maar daarmee is [naam medeverdachte 1] niet gebracht tot het voorbereiden van een aanslag. Het is [naam medeverdachte 1] zelf geweest die het initiatief heeft genomen.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook vast komen te staan dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] door [naam infiltrant] niet tot handelingen is gebracht waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de infiltrant [naam infiltrant] evenmin strijd oplevert met de besproken jurisprudentie van het EHRM. Immers, genoegzaam is komen vast te staan dat de opzet van [naam medeverdachte 1] (“predisposition”) reeds gericht was op het plegen van strafbare feiten.
De verweren van de verdediging op dit punt falen.
Indirecte / voortgezette uitlokking door de AIVD en uitlokking van de verdachte door de politie-infiltrant [naam infiltrant] ?
Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld of [naam 1] en [naam 2] uitlokking kan worden verweten voorafgaande aan de opsporingsfase en dat van uitlokking door [naam 1] en [naam 2] na aanvang van het opsporingsonderzoek niet is gebleken. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de bespreking van het verweer dat de verdachte - in het verlengde daarvan - indirect zou zijn uitgelokt door de AIVD.
Verder heeft de rechtbank hiervoor overwogen dat niet is komen vast te staan dat [naam medeverdachte 1] door de politie-infiltrant [naam infiltrant] is uitgelokt. Nu de verdediging ter onderbouwing van het verweer dat de verdachte is uitgelokt door deze politie-infiltrant heeft verwezen naar hetgeen ten aanzien van [naam medeverdachte 1] is aangevoerd, komt de rechtbank - onder verwijzing naar hetgeen zij hiervoor onder ‘Uitlokking van [naam medeverdachte 1] door politie-infiltrant [naam infiltrant] ?’ heeft overwogen - tot de conclusie dat evenmin is komen vast te staan dat de verdachte door de politie-infiltrant [naam infiltrant] is uitgelokt.
Conclusie
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
10. Motivering straf en maatregel
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een grote terroristische aanslag op willekeurige burgers en politie in Nederland. Zij hebben gezamenlijk deelgenomen aan een terroristische organisatie en een training gevolgd met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf. De verdachte en de medeverdachten waren voornemens eind 2018 met een voertuig een (zware) bomaanslag te plegen en elders een festival binnen te dringen ‘schietend als een gek op mensen’ met Kalasjnikovs. De verdachte en de medeverdachten zouden daarbij ook handgranaten en bomvesten hebben willen gebruiken. De bomvesten zouden gebruikt moeten worden als de politie zou arriveren, zodat ook zij daarmee slachtoffer zouden worden. De verdachte en de medeverdachten hadden namelijk duidelijk kenbaar gemaakt dat zij zelf niet levend in handen van de politie zouden willen vallen.
De verdachte heeft (beeld)materiaal aangaande het radicale en extremistische gedachtengoed van de gewapende jihadstrijd voorhanden gehad, zoals dat onder meer door terroristische organisaties als Islamitische Staat (verder: IS) wordt gepubliceerd en verkondigd. Het is een feit van algemene bekendheid dat organisaties als IS het plegen van dood en verderf zaaiende aanslagen op onschuldige burgers niet schuwen, maar daarentegen juist aanmoedigen onder hun aanhangers.
De bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstige misdrijven, hetgeen zwaar meeweegt bij de bepaling van de (hoogte van de) straf. De internationale gemeenschap wordt geteisterd door bloedige en angstaanjagende terroristische aanslagen. Deze aanslagen worden gepleegd vanuit een intolerante religieuze ideologie, waarbij wordt geprobeerd het eigen gelijk op gewelddadige wijze aan anderen op te leggen en waarbij de bevolking veelal slachtoffer is en ernstige vrees wordt aangejaagd. Daarbij worden geen middelen en methoden geschuwd. De verdachte en de medeverdachten hebben zowel de burgerbevolking als de politie in Nederland op zware wijze beoogd te treffen met een bloedige aanslag waarbij grote aantallen onschuldige personen het slachtoffer zouden moeten worden. Dankzij tijdig ingrijpen van de Nederlandse overheidsdiensten hebben de verdachte en de medeverdachten hun plannen niet kunnen uitvoeren.
Bescherming van de maatschappij
Samenlevingen die worden geconfronteerd met terroristisch geweld dienen hiertegen te worden beschermd. Met grote inzet trachten overheden, waaronder de Nederlandse, zich dan ook daartegen te weren, onder andere door wetgeving in het leven te roepen waarbij wordt getracht terrorisme in de kiem te smoren door middel van strafbaarstellingen die zien op de fase voorafgaande aan het plegen van een terroristisch misdrijf waarin voorbereidende handelingen daartoe worden getroffen, zoals in de onderhavige zaak.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in maart 2016 is veroordeeld wegens een mishandeling, maar dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Rapportages
Ter beoordeling van de toerekenbaarheid van de verdachte, heeft de rechtbank een pro Justitia rapport ontvangen van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en
Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), opgemaakt door A.E. Grochowska, psychiater, R. Haveman, GZ-psycholoog, en P. van der Meer, forensisch milieuonderzoeker, gedateerd 5 maart 2020.
Uit voormeld rapport komt - kort samengevat en voor zover relevant - naar voren dat de verdachte, waarschijnlijk vanuit procespositionele overwegingen, vrij consequent heeft geweigerd om mee te werken met individuele gesprekken met de onderzoekers en het psychologisch testonderzoek. Ook weigerde hij deel te nemen aan lichamelijk onderzoek, neurologisch onderzoek en tekende hij geen machtigingen voor het verkrijgen van (medische) informatie.
Wegens bovengenoemde beperkingen van het onderzoek was het niet mogelijk om volledige diagnostische conclusies te trekken en konden slechts enkele diagnostische overwegingen worden meegeven.
Op basis van de observaties en eigen gespreksindrukken kan worden gesteld dat bij de verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis in engere zin, zoals een psychose, een depressie of een angsttoestand, alcohol- of verdovende middelenproblematiek of ernstig
disfunctioneren. Er zijn evenmin aanwijzingen om (forse) beperkingen van zijn intellectuele
capaciteiten te vermoeden. Ook is, ondanks de wat vreemde contactname, geen sprake van een uitgesproken contactstoornis.
Concluderend kan op basis van het beperkte onderzoek een aantal stoornissen worden uitgesloten, maar kan een persoonlijkheidsstoornis niet worden vastgesteld, noch worden
uitgesloten wegens gebrek aan informatie. Omdat bij de verdachte geen stoornis is vastgesteld, kan evenmin een vanuit de pathologie gestuurde risicotaxatie worden opgesteld.
Gezien het feit dat geen stoornis kan worden vastgesteld, kan evenmin tot een doorwerking van een eventuele stoornis in het ten laste gelegde worden gekomen en kan geen (pathologisch bepaald) recidivegevaar worden bepaald. Daarom zijn de onderzoekers niet in staat te adviseren over het eventueel opleggen van een behandeling binnen een gedwongen kader teneinde het eventuele recidivegevaar te beperken.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van een advies van Reclassering Nederland (hierna: reclassering), gedateerd 17 maart 2020. De verdachte heeft niet willen meewerken aan het opstellen van een reclasseringsadvies. Omdat sprake is van een verdenking die een hoog risico (de rechtbank begrijpt: op recidive) met zich brengt, adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na de gevangenisstraf.
Radicalisering
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, leiden, gelet op de bestaande ernstige zorgen ten aanzien van de mate van radicalisering van de verdachte en het daarmee samenhangende gevaar voor herhaling van vergelijkbare feiten, niet tot matigende invloed op de straftoemeting. De belangen van resocialisering zijn daarom evenmin van invloed op de bepaling van (de hoogte van) de straf.
Slotsom
De rechtbank heeft in het bijzonder gelet op het wettelijk kader van strafmaxima van de strafbaarstellingen waarop de bewezenverklaringen zijn toegespitst met name met betrekking tot feit 1, de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de aard van de strafbaarstellingen, het belang dat de Nederlandse maatschappij gedurende een lange periode wordt beschermd tegen de risico’s van de (vreselijke) gevolgen van een geslaagde aanslag door de verdachte en op overwegingen van speciale preventie.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank geen enkele reden af te wijken van de eis van de officieren van justitie en is een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaar passend. Daarbij zij opgemerkt dat de niet-toegestane beïnvloeding door de AIVD, zoals hiervoor onder 6 overwogen, slechts betrekking heeft op de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en derhalve geen matigende werking heeft op de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank zal tevens de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Op die manier wordt het mogelijk om de verdachte in aansluiting op de gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien dit op dat moment nog noodzakelijk wordt geacht. Oplegging van deze maatregel is nodig ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De verdachte lijkt immers nog steeds een gewelddadige, salafistische ideologie aan te hangen, waardoor het recidiverisico op extremistisch geweld hoog is. Langdurig toezicht is nodig om dit recidiverisico te beteugelen.Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan nu de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier jaren of meer zijn gesteld en er een met redenen omkleed en ondertekend advies van de reclassering is overgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
14. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officieren van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 primair en 2 het onder 8 vermelde voorwerpen:
verklaart onttrokken aan het verkeer de onder 2 tot en met 6 vermelde voorwerpen:
gelast de teruggave aan verdachte van de onder 1 en 7 vermelde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat en R. Meulendijk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2020.
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot
en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of
Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het/de misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289
juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in
artikel 157 sub 1en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e)
(vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor
een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(art. 46, 83, 157, 176a en 289 Wetboek van Strafrecht)
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot
en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of
Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of
176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te
weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is (te) begaan met een
terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot
het plegen van het misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging
met elkaar, althans alleen, (telkens)
ten behoeve van een of meer (te plegen) aanslag(en) op een of meer locatie(s)
en/of een of meer perso(o)n(en) in Nederland, waarbij gebruik gemaakt zou moeten worden van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en) en/of een of meer (auto)bom(men) en/of een of meer handgrana(a)t(en)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk eigen gemaakt, en/of
B. tijdens/middels een of meer ontmoeting(en) en/of telefonische en/of
digitale contact(en) (waaronder Telegram) (versluierd) gesproken over en/of
plannen gemaakt met betrekking tot (de voorbereiding van) een of meer (te
plegen) aanslag(en), en/of
C. een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of laten benaderen om (gezamenlijk) een of meer aanslag(en) te plegen op een of meer locatie(s), en/of
D. zich laten informeren over en/of op internet gezocht naar (de levering van)
de grondstoffen voor een of meer autobom(men) en/of (de aanschaf van) de
grondstoffen voor explosieven in een of meer bomvest(en), en/of (de levering
van) een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer handgrana(a)t(en), en/of
E. (op internet) gezocht naar een of meer doel(en) en/of locatie(s) voor een
of meer (te plegen) aanslag(en), en/of
F. aangeschaft en/of laten leveren en/of voorhanden gehad een of meer
Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een
of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, en/of
G. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer
Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of
meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en);
(art. 83, 96, 157, 176a, 176b, 288a, 289(a) Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september
2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht
en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
met een of meer mededader(s), waaronder (in elk geval) [naam medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] ) en/of [naam medeverdachte 4] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 4] ) en/of [naam medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] ) en/of [naam medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 3] ) en/of [naam medeverdachte 5] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 5] ),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan net een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96
lid 2), en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens
en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
(art. 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 27 september 2018 te Weert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen, en/of
- kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
- zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bonvest(en);
(art. 134a Wetboek van Strafrecht)