Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2020:8986

Rechtbank Rotterdam
23-06-2020
08-10-2020
8085536 VZ VERZ 19-18507
Arbeidsrecht
Beschikking

Ontbinding arbeidsovk niet-statutaire directeur afgewezen. Rol van bestuur. Geen verwijtbaar handelen werknemer. Werkgever heeft verstoorde arbeidsrelatie in de hand gewerkt. Transitievergoeding en billijke vergoeding. Vordering aanvullende sv afgewezen.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2020-1202
VAAN-AR-Updates.nl 2020-1202

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8085536 VZ VERZ 19-18507

uitspraak: 23 juni 2020

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in het verzoek van

stichting

Stichting Nationale Nautische Verkeersdienst Opleiding,

statutair gevestigd te Den Haag, kantoorhoudende te Rotterdam,

verzoekster,

gemachtigde: mr. E.C. Smith,

tegen

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats verweerster] ,

verweerster,

gemachtigde: mr. E. Koekkoek.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘NNVO’ en ‘ [verweerster] ’.

1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:

  • -

    het verzoekschrift, binnengekomen ter griffie op 7 oktober 2019, met bijlagen;

  • -

    het verweerschrift, tevens inhoudende nevenverzoeken, binnengekomen ter griffie op 13 maart 2020, met bijlagen;

  • -

    aanvullende nevenvordering aan de zijde van [verweerster] , binnengekomen ter griffie op 8 mei 2020, met een productie;

  • -

    schriftelijke reactie, bij wijze van pleitnota aan de zijde van NNVO, binnengekomen ter griffie op 25 mei 2020;

  • -

    pleitaantekeningen aan de zijde van [verweerster] .

De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020 middels een zogenaamde Skype-zitting. Namens NNVO is verschenen de heer [naam 1] , vergezeld van de gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, eveneens vergezeld van de gemachtigde.

Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.

De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2. De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.

2.1

NNVO is opgericht door de nautische sector en is werkzaam voor deze sector. Zij stelt opleidingen ter beschikking en doet dit door opleidingen in te kopen en daar waar deze niet beschikbaar zijn (mede) te ontwikkelen. Rijkswaterstaat is de grootste afnemer van de zogenaamde “Nautische Leerlijn”.

2.2

[verweerster] , geboren op [geboortedatum verweerster] , is met ingang van 1 december 2010 in de functie van directeur, op fulltime basis, bij NNVO in dienst getreden. Het laatstverdiende bruto maandsalaris bedraagt € 7.949,-- bruto per maand, exclusief emolumenten.

2.3

In 2018 heeft Rijkswaterstaat aangegeven niet tevreden te zijn over de “Nautische Leerlijnen”, hetgeen geleid heeft tot het opstellen van een plan van aanpak.

2.4

Begin 2019 is een Quickscan naar het functioneren van NNVO uitgevoerd door ManagementStrategen welke scan geresulteerd is in een memorandum “QuickScan naar functioneren NNVO” en een memorandum “draagvlak voor functioneren directeur, [verweerster] ” beiden van maart 2019 en opgesteld door [naam 2] .

2.5

Op 15 en 18 maart 2019 hebben, naar aanleiding van de memoranda gesprekken plaatsgevonden tussen de voorzitter van het dagelijks bestuur, de heer [naam 1] , nader aan te duiden als “ [naam 1] ” en [verweerster] , in welk gesprekken NNVO heeft aangegeven dat zij streefde naar beëindiging van het dienstverband.

2.6

[verweerster] is met ingang van 15/18 maart 2019 vrijgesteld van haar verplichting om ten behoeve van NNVO werkzaamheden te verrichten, waarna de heer [naam 3] van ManagementStrategen als interim directeur werkzaam geworden is bij de stichting.

2.7

[verweerster] is op 3 april 2019 arbeidsongeschikt geworden.

2.8

Het UWV heeft op 29 januari 2020 een “deskundigenoordeel re-integratie-inspanningen werkgever” afgegeven.

3. Het verzoek van NNVO en de grondslag daarvan

NNVO heeft verzocht, bij beschikking, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op de kortst mogelijke termijn:

- primair op grond van artikel 7:686 BW;

- subsidiair op grond van artikel 7:671b jo artikel 7:669 lid 3 sub e BW;

- meer subsidiair op grond van artikel 7:671b jo artikel 7:669 lid 3 sub g BW;

- in alle gevallen rekening houdend met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking, zonder toekenning van een transitievergoeding;

- en te oordelen dat [verweerster] schadeplichtig is en gehouden de gevorderde schadevergoeding te voldoen, met de veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding.

3.1

Aan het verzoek heeft NNVO naast de bovenstaande vaststaande feiten - kort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.

3.1.1

[verweerster] is ernstig tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Uit onderzoek is gebleken dat [verweerster] examencijfers van drie cursisten in voor hen positieve zin heeft aangepast, waardoor deze cursisten een certificaat hebben ontvangen voor het bedienen van een brug in Woerden. Voorts heeft [verweerster] , zonder overleg of bevoegdheid op eigen houtje een vraag uit het examen gehaald waardoor een cursist alsnog geslaagd is. Hiermee heeft [verweerster] bewust opzettelijk frauduleuze handelingen verricht door een situatie in het leven te roepen die ervoor zorgt dat de cursisten met onvoldoende kennis gecertificeerd zijn geraakt voor het bedienen van de brug. [verweerster] heeft voorts haar taken als directeur grovelijk veronachtzaamd door zonder toestemming budgetten ernstig te overschrijden en deze overschrijdingen te maskeren en onjuist weg te boeken. [verweerster] heeft zich daarbij ook niet gehouden aan het Directie – en Bestuursstatuut. [verweerster] is gewaarschuwd dat de budgetten werden overschreden doch heeft daar niets mee gedaan. Tot slot is het vertrouwen in [verweerster] van het managementteam volledig weggevallen en is er sprake van een angstcultuur. Herplaatsing is niet mogelijk.

3.1.2

Primair stelt NNVO zich op het standpunt dat er sprake is van een zodanige tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst dat een ontbinding daarvan op zijn plaats is.

3.1.3

Subsidiair is NNVO van mening dat de arbeidsovereenkomst tot een einde moet komen nu uit alle hiervoor beschreven gebeurtenissen blijkt dat sprake is van verwijtbaar handelen en/of nalaten door [verweerster] .

3.1.4

Meer subsidiair stelt NNVO dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde verhouding tussen partijen die zodanig is dat van NNVO in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

3.1.5

Het verzoek houdt geen verband met de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] , noch met het bestaan van een opzegverbod op andere gronden, aldus NNVO.

4. Het verweer met (voorwaardelijke) tegenverzoeken

[verweerster] verzoekt de kantonrechter:

- Primair: het verzoek van NNVO af te wijzen;

- Subsidiair: indien het verzoek wordt toegewezen, rekening te houden met de geldende opzegtermijn en NNVO te veroordelen tot betaling aan [verweerster] een transitievergoeding van € 28.566,73 bruto en een billijke vergoeding van € 463.104,98 bruto;

Zowel primair als subsidiair:

- tot betaling van een bedrag van € 5.197,92 bruto en € 13.000,-- netto, de buitengerechtelijke kosten van € 7.500,-- en vergoeding van de kosten van deze procedure.

Bij aanvullend verzoek heeft [verweerster] verzocht om NNVO te veroordelen tot betaling van het overeengekomen loon zijnde € 8.068,-- bruto per maand vanaf 3 april 2020 tot aan de dag dat de overeenkomst zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, met veroordeling tot voldoening van de proceskosten.

4.1

Daartoe heeft [verweerster] – zakelijk en verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.

4.1.1

[verweerster] heeft altijd goed gefunctioneerd. De Quickscan en de memoranda zijn toegespitst op het vertrek van [verweerster] , hetgeen al kan blijken uit het feit dat de heer [naam 3] van MangementStrategen, na de op non-actiefstelling van [verweerster] , interim directeur is geworden.

4.1.2

De verwijten ten aanzien van de budgetoverschrijdingen zijn onterecht. Zowel het algemeen bestuur, als het dagelijks bestuur werden geïnformeerd over de cijfers, hetgeen onder andere kan blijken uit het feit dat [naam 1] in augustus 2018 reageerde met een vraag in reactie op een financieel overzicht. [verweerster] is nooit aangesproken op overschrijdingen van budgetten. De stelling dat [verweerster] door een medewerker van financiën op meerdere moment per mail zou zijn gewaarschuwd voor budgetoverschrijdingen is op geen enkele wijze onderbouwd en bovendien onjuist. Met betrekking tot het verwijt van de examenfraude kan worden opgemerkt dat [verweerster] sinds jaar en dag allerhande werkzaamheden ten behoeve van de examens verrichtte. Toen [verweerster] bemerkte dat NNVO aan een opdrachtgever had laten weten dat drie cursisten een onvoldoende hadden behaald en een herexamen moesten doen, terwijl in de zogenaamde “Leeromgeving” bleek dat geen enkele cursist een onvoldoende had gehaald, hetgeen reeds naar de opdrachtgever was bericht, heeft [verweerster] zich gewend tot een medewerker met het verzoek om opheldering. Daar bleek dat de resultaten in de “Leeromgeving”, vervolgens handmatig worden ingevoerd in het administratieve systeem, “FileMaker”. Deze handmatig ingevoerde resultaten worden vervolgens verstuurd naar de opdrachtgever. In het onderhavige geval leek het erop dat er met de handmatige verwerking fouten waren gemaakt. Aangezien [verweerster] de betrouwbaarheid van de Leeromgeving groter achtte dan de betrouwbaarheid van de handmatig ingevoerde gegevens in FileMaker is zij uitgegaan van de gegevens in de Leeromgeving. [verweerster] heeft daarop direct contact opgenomen met de opdrachtgever en meegedeeld dat er een fout was gemaakt in de eerdere communicatie ten aanzien van de vraag wie er geslaagd en wie er gezakt waren. Duidelijk bleek dat de drie gezakte cursisten aantoonbaar wel geslaagd waren voor de betreffende cursus. Dat het MT geen vertrouwen meer in [verweerster] klopt niet. Medewerkers durven geen contact op te nemen en tijdens haar afwezigheid vanwege vakantie is kennelijk een en ander geëscaleerd. Voor de vakantie was er geen enkele reden om aan te nemen dat de relatie met het MT negatief was.

4.1.3

[verweerster] is op dit moment arbeidsongeschikt zodat sprake is van een opzegverbod. Het verzoek houdt immers verband met omstandigheden waarop het opzegverbod wegens ziekte betrekking heeft. [verweerster] liep al langere tijd op haar tandvlees en door de hoge werkdruk en inhoud van de werkzaamheden en functie-uitoefening liep zij steeds meer tegen spanningsklachten en burn-outverschijnselen aan. Met ingang van 3 april 2020 is het tweede jaar van de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] aangevangen. Inmiddels heeft NNVO het salaris verlaagd tot 70%, ondanks het feit dat is vastgesteld dat NNVO onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.

4.1.4

Er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verweerster] . Ook betwist [verweerster] dat zij ongeschikt is voor haar functie. Het verzoek dient te worden afgewezen.

4.1.5

Indien ontbinding van de arbeidsovereenkomst wel gerechtvaardigd is, dan verzoekt [verweerster] de kantonrechter om rekening te houden met de geldende opzegtermijn en haar de wettelijke transitievergoeding van € 23.566,73, een billijke vergoeding van € 463.104,98 en een immateriële schadevergoeding van € 15.000,-- netto toe te kennen en voorts in beide gevallen NNVO te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.197,92 bruto en € 13.000,-- netto ter zake van het gebruik en aankoop van een auto, alsmede een bedrag van € 7.500,-- aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.

5. De beoordeling

5.1

Partijen hebben hun standpunten in de processtukken uitvoerig toegelicht, waarbij onder andere de nodige aandacht is besteed aan het plan van aanpak, de uitgevoerde QuickScan en de memoranda van maart 2019. Zoals ook ter zitting is vastgesteld berust het verzoek van NNVO in hoofdzaak op verwijten die aan [verweerster] worden gemaakt terzake van “examenfraude”, budgetoverschrijdingen en het wegvallen van vertrouwen.

Tekortkoming ex artikel 7:686 BW

5.2

NNVO heeft haar primaire verzoek gegrond op artikel 7:686 BW. Artikel 7:686 BW levert op zichzelf geen grond op voor ontbinding van de overeenkomst, doch bepaalt slechts dat de bepalingen van deze afdeling de mogelijkheid van een ontbinding wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en van schadevergoeding niet uitsluiten. De kantonrechter zal de vordering derhalve beoordelen op basis van artikel 6:265 BW. Voor een geslaagd beroep op dit artikel is nodig dat er sprake is van een zodanige tekortkoming dat dit een ontbinding van de overeenkomst kan rechtvaardigen. NNVO heeft daartoe enerzijds gesteld dat [verweerster] bewust en opzettelijk frauduleuze handelingen zou hebben verricht en anderzijds haar bevoegdheden en plichten grovelijk heeft veronachtzaamd door het budget van de automatisering te overschrijden met 278% en het personeelsbudget met 43% resulterende in een totale budgetoverschrijding van € 500.000,-- over 2018. Voorts is het vertrouwen in [verweerster] volledig weggegvallen.

Examenfraude

NNVO verwijt [verweerster] dat zij frauduleuze handelingen heeft verricht bestaande in het ten onrechte naar boven bijstellen van examencijfers met als gevolg dat drie cursisten met onvoldoende kennis gecertificeerd zijn geraakt voor het bedienen van een brug. [verweerster] heeft deze stelling betwist en daarbij uitleg gegeven dat de oorzaak dat cijfers werden aangepast, gelegen is in het feit dat zij is afgegaan op de cijfers die in de zogenaamde Leeromgeving waren vermeld en niet op de op basis daarvan handmatige ingevoerde cijfers in het administratieve systeem. Afgezien van de vraag of dit gezien de omstandigheden de meest voor de hand liggende oplossing is geweest is die uitleg door NNVO niet, althans onvoldoende weersproken, terwijl de stelling dat opzettelijk frauduleus gehandeld zou zijn onvoldoende feitelijk is onderbouwd om daaraan het door NNVO beoogde rechtsgevolg te verbinden. Dit leidt ertoe dat het primaire verzoek voor zover dit ziet op ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens “examenfraude” wordt afgewezen.

Budgetoverschrijding

Partijen verschillen ernstig van mening over de vraag of [verweerster] het bestuur voldoende heeft ingelicht over de overschrijding van budgetten. Zij verschillen niet van mening over het feit dat budgetten werden overschreden. De stellingen van NNVO inhoudende dat [verweerster] meerdere keren per e-mail zou zijn gewaarschuwd door een medewerker van financiën dat zij het betreffende budget had overschreden en opzettelijk kosten onder projectnummers zou hebben weggeboekt zijn onvoldoende door haar onderbouwd. De manier waarop dat zou hebben plaatsgevonden is niet aangegeven en vindt ook geen steun in de stukken. Het e-mailbericht van de medewerker van financiën van 16 februari 2019 maakt dit niet anders. [verweerster] heeft betwist dat zij bekend was met het door NNVO als productie overgelegde Directie en Bestuurstatuut. Ze heeft daartoe onweersproken gesteld dat ze jaren geleden een concept heeft opgesteld, maar dat dit statuut nimmer formeel is vastgesteld. De kantonrechter stelt vast dat partijen het ten aanzien van de ingenomen stellingen op geen enkele wijze met elkaar eens zijn, doch dat geconstateerd kan worden dat de communicatie tussen partijen ernstig te wensen heeft overgelaten. Vorenstaande leidt er toe dat niet tot het oordeel kan worden gekomen dat [verweerster] ernstig tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Het primaire verzoek voor zover dit ziet op ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens budgetoverschrijdinge wordt afgewezen.

Wegvallen van vertrouwen

Met betrekking tot het wegvallen van vertrouwen van het MT verwijst NNVO naar het in maart 2019 afgegeven memorandum ”draagvlak voor functioneren directeur, [verweerster] ”, dat ziet op het draagvlak voor het functioneren van [verweerster] . De conclusie op grond van de bevindingen is dat [verweerster] niet langer kan rekenen op voldoende vertrouwen en draagvlak bij de medewerkers om goed leiding te kunnen geven. Niet duidelijk is hoe deze conclusie zich verhoudt tot de inhoud van het memorandum “QuickScan naar het functioneren NNVO”, eveneens van maart 2019, waarin over de positie van de directeur wordt opgemerkt:

Het is zeker niet zo dat de problematiek uitsluitend wordt toegeschreven aan het functioneren van de directeur. Alle geïnterviewde partijen gaven blijk ook te kijken naar wat hun rol is (of had kunnen zijn) in deze. Wel stelt zich de vraag of de directeur nog over voldoende vertrouwen bij bestuur en partners beschikt en voldoende steun van haar organisatie krijgt om deze problematiek het hoofd te kunnen bieden en op te lossen”.

[verweerster] heeft zich ten aanzien van de uitkomsten van het memoranda vooral beroepen op het feit dat de daartoe gevolgde procedure niet juist is geweest. Daarnaast worden de conclusies uit het memoranda betwist. Wat daar verder ook van zij, ook indien de inhoud van het memoranda niet zouden zijn betwist, levert dit, naar het oordeel van de kantonrechter, niet een zodanige tekortkoming in de naleving van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst van [verweerster] op, dat dit een ontbinding op die grond zou rechtvaardigen. Het verzoek op die grond wordt eveneens afgewezen.

Vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 6:265 BW wordt afgewezen.

Opzegverbod

5.3

Uit artikel 7:671b lid 2 BW volgt dat de kantonrechter een verzoek op grond van het eerste lid van dat artikel alleen kan inwilligen indien er geen opzegverboden, of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift, gelden. Gebleken is dat ten tijde van het indienen van het verzoekschrift op 7 oktober 2019 [verweerster] nog arbeidsongeschiktheid was en nu haar ziekte nog geen twee jaar heeft geduurd is er in beginsel sprake van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 onderdeel a BW. In afwijking daarvan kan een verzoek tot ontbinding worden ingewilligd als het verzoek geen verband houdt met de omstandigheden waarop de opzegverboden betrekking hebben. Hoewel door [verweerster] een beroep is gedaan op het opzegverbod is niet gebleken dat het ontbindingsverzoek verband houdt met de ziekte van [verweerster] . NNVO heeft immers feiten en omstandigheden aan het verzoek ten grondslag gelegd die van vóór de ziekmelding van [verweerster] dateren. Het opzegverbod staat ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 sub a BW dan ook in beginsel niet in de weg aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

5.4

Thans zal worden beoordeeld of de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van het subsidiaire- en meer subsidiaire verzoek dient te worden ontbonden.

Ernstig verwijtbaar handelen [verweerster]

5.5

Vooropgesteld wordt dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt, waarbij in lid 3 van dat wetsartikel nader is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.

5.6

De kantonrechter is van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken, hetgeen ter zitting aan de orde is geweest en hetgeen hierboven onder 5.2 is overwogen niet kan worden gesproken van verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerster] , zodanig dat van NNVO niet gevergd kan worden door arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het verzoek op basis van artikel 7:671b jo artikel 7:669 lid 3 sub e BW, is derhalve niet toewijsbaar.

Verstoorde arbeidsrelatie

5.7

De kantonrechter is wel van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest en het hierboven onder 5.2 opgemerkte kan worden gesproken van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. Als gevolg van hetgeen tussen partijen is voorgevallen, acht de kantonrechter een vruchtbare samenwerking tussen partijen niet meer realistisch. De kantonrechter overweegt als volgt.

5.8

Tussen partijen is niet in geschil dat er in 2015 problemen zijn ontstaan met een belangrijke partner van NNVO, te weten Rijkswaterstaat. De klachten van Rijkswaterstaat zagen op de kwaliteit van de door NNVO aangeboden leergangen. De relatie met Rijkswaterstaat was op dat moment niet optimaal, hetgeen ook kan blijken uit het feit dat [verweerster] problemen had met een van de medewerkers van Rijkswaterstaat. Nadat [naam 1] in 2018 met zijn werkzaamheden was begonnen is het advies gegeven om in samenwerking met Rijkswaterstaat een plan van aanpak op te stellen, doch Rijkswaterstaat wilde daar niet bij worden betrokken. [verweerster] heeft een plan van aanpak opgesteld, welk plan wel zou worden meegelezen door een medewerker van Rijkswaterstaat, doch deze wilde vervolgens een door [verweerster] opgestelde tweede versie niet van commentaar voorzien. De relatie tussen NNVO en [verweerster] is daarmee ook onder druk komen te staan. Dit uitte zich niet alleen in de wijze waarop richting Rijkswaterstaat gehandeld moest worden, maar ook op de wijze waarop zaken intern werden georganiseerd. [verweerster] was het niet eens met de inhoud van de memoranda, herkende zich niet in de conclusie als zou zij niet meer kunnen rekenen op voldoende vertrouwen en draagvlak en was verrast door de houding van het MT. Het lijkt er sterk op dat door de problemen met Rijkswaterstaat partijen elkaar de schuld zijn gaan geven in plaats van deze gezamenlijk aan te pakken. Dit heeft er naar het oordeel van de kantonrechter toe geleid dat de verhouding alleen maar nog stroever is gaan lopen en uiteindelijk onherstelbaar is geworden.

5.9

Gelet op deze omstandigheden kan derhalve worden vastgesteld dat de verhouding tussen partijen dusdanig is verstoord dat een vruchtbare voortzetting van de samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk is. Door de ernst van de vertrouwensbreuk ligt herplaatsing niet in de rede. De kantonrechter kan op grond van het voorgaande niet anders concluderen dan dat er sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van NNVO in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

5.10

De kantonrechter zal daarom het verzoek op de meer subsidiaire grondslag toewijzen. De arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 september 2020. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Voor toepassing van de onder artikel 7:671 b lid 9 onder b BW bedoelde afwijking is geen reden, nu uit het vorenstaande volgt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.

Transitievergoeding

5.11

Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] , maakt zij aanspraak op een transitievergoeding. Uitgegaan zal worden van het bruto maandsalaris van € 8,942,63 inclusief 8% vakantiegeld en 4,5% eindejaarsuitkering. De verzochte en niet weersproken transitievergoeding van € 28.566,73, zal worden toegewezen.

Billijke vergoeding

5.12

Gelet op artikel 7:671b, lid 9, onderdeel c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (Kamerstukken II, 2013-2014, 33818, nr. 3 pag. 34). Aan de orde is de vraag of zo’n dergelijke situatie zich hier voordoet.

5.13

In 2018 heeft Rijkswaterstaat aangegeven niet tevreden te zijn over de Nautische Leerlijn. Er diende een plan van aanpak te worden opgesteld, op basis waarvan Rijkswaterstaat zou beslissen om de relatie met NNVO te beëindigen en zelf medewerkers te gaan opleiden. Zou dit het geval zijn dan zou de continuïteit van NNVO in gevaar kunnen komen. De klachten van Rijkswaterstaat zien in beginsel niet op het functioneren van [verweerster] als zodanig. Rijkswaterstaat is echter niet tevreden met het plan van aanpak en uit richting het dagelijks bestuur ook haar ongenoegen over de samenwerking met [verweerster] . Er wordt aan NNVO een ultimatum gesteld. NNVO reageert daarop door MangementStrategen de opdracht te geven een onderzoek in te stellen met als doel inzicht te krijgen in de kennelijk groeiende onvrede en irritaties bij afnemers van NNVO. Er wordt ook een QuickScan uitgevoerd. In het memoradum ter zake wordt - voorzover hier van belang - opgemerkt dat het niet zeker is dat de problematiek uitsluitend kan worden toegeschreven aan [verweerster] , maar wel wordt de vraag opgeworpen zij beschikt over voldoende vertrouwen van het bestuur en partners en steun van de organisatie. Een onderzoek naar het draagvlak voor het functioneren van [verweerster] wordt vastgelegd in een ander memorandum en heeft als voornaamste conclusie dat [verweerster] niet langer kan rekenen op voldoende vertrouwen en draagvlak bij de medewerkers om goed leiding te geven aan het NNVO. Dit leidt er vervolgens toe dat in de gesprekken van 15 en 18 maart 2019 door NNVO wordt aangegeven afscheid te willen nemen en [verweerster] , waarna zij wordt vrijgesteld van haar verplichting om arbeid ten behoeve van NNVO te verrichten.

5.14

De kantonrechter is gezien de ernst van de situatie - die mede zag op continuering van NNVO in het geval Rijkswaterstaat niet meer zou afnemen - dat het bestuur in plaats van te zoeken naar oplossingen die aan de klachten van Rijkswaterstaat ten grondslag lagen, te weten;

  • -

    het niet op tijd informeren van cursisten,

  • -

    het niet op tijd regelen van cursus- of examenruimte,

  • -

    het zorgen voor een functionerende WiFi in de cursusruimte,

  • -

    het op tijd regelen van docenten en het tijdig verstrekken van lesmateriaal,

ten onrechte de pijlen louter op [verweerster] heeft gericht. Bij de geuite klachten - en daarmee het voortbestaan van NNVO - had het op de weg van het bestuur gelegen om samen met [verweerster] de problematiek aan te pakken. Dit heeft het bestuur nagelaten hetgeen - onder andere - kan blijken uit het mailbericht van [naam 1] van 15 januari 2019 aan [naam 4] , waarin is opgenomen:

“Ik wil niet helpen met het opstellen van een PvA daar is ze zelf verantwoordelijk voor ik wil best tips en trucs vertellen echten niet operationeel meehelpen”.

Vorenstaande klemt te meer aangezien enerzijds Rijkswaterstaat in eerste instantie bereid was om “mee te lezen” met het plan van aanpak, doch bij de tweede versie daartoe niet bereid meer was en anderzijds in het memorandum naar aanleiding van de Quickscan reeds de vraag was opgeworpen of [verweerster] in haar eentje de problematiek het hoofd zou kunnen bieden. Dat had reden te meer voor (het bestuur) NNVO moeten zijn geweest om een actieve en participerende rol te spelen bij het opstellen van het plan van aanpak en de oplossing van de gerezen problemen. In plaats daarvan is vrijwel direct toegewerkt naar het beëindigen van het dienstverband met [verweerster] . [verweerster] is een “gewoon” werknemer met als titel “directeur” zonder statutaire status. In het geval waarin de continuïteit van een onderneming in het gedrang komt ligt het op de weg van het bestuur om die maatregelen te nemen om er voor te zorgen dit gevaar af te wenden. NNVO heeft [verweerster] , niet althans onvoldoende ondersteunt in haar poging om - met het plan aanpak - de situatie richting Rijkswaterstaat te verbeteren. In plaats daarvan heeft NNVO de in aanvang geuite - en niet direct op [verweerster] gerichte - klachten van Rijkswaterstaat geheel toegeschreven aan [verweerster] , haar vrijwel direct na het verschijnen van de memoranda op non-actief gesteld en medegedeeld dat NNVO tot een einde van de arbeidsovereenkomst wenste te komen. Hierdoor heeft NNVO de verstoring van de arbeidsrelatie in belangrijke mate zelf in de hand gewerkt. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van NNVO, zodat er een grond is voor toewijzing van een billijke vergoeding.

5.15

Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle). Hoewel de billijke vergoeding een additioneel karakter draagt en slechts toewijsbaar is onder bijzondere omstandigheden naast het wettelijk recht op een transitievergoeding, dat dient ter compensatie van de gevolgen van het ontslag, "verzet het stelsel van de WWZ zich niet ertegen dat met de gevolgen van het ontslag rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding waarop de wet een werknemer aanspraak geeft omdat de werkgever van het ontslag als zodanig een ernstig verwijt kan worden gemaakt, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het de werkgever te maken verwijt", aldus de Hoge Raad in voormeld arrest. Immers, de bedoeling van de billijke vergoeding is nu juist dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Gelet op het voorgaande dient in de hoogte van de billijke vergoeding dan ook de waarde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie zonder ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt.

5.16

[verweerster] heeft haar (nog te lijden) inkomensschade becijferd op een bedrag van

€ 361.163,98 bruto, waarbij zij is uitgegaan van een periode van 50 maanden waarin zij zonder de ontbinding nog in dienst had kunnen zijn bij NNVO. [verweerster] heeft voorts in aanmerking genomen de pensioenschade welke zij heeft becijferd op een bedrag van € 101.941,--. Daarnaast maakt zij aanspraak op een bedrag van € 15.000,-- netto wegens immateriële schade een bedrag van € 13.000 netto ter zaken van de aankoop van een auto. De kantonrechter overweegt in dit verband dat de positie van [verweerster] op de arbeidsmarkt, gelet op haar leeftijd en ervaring, niet zo kwetsbaar voor komt als door [verweerster] is geschetst. [verweerster] is hoog opgeleid en heeft ervaring met reorganiseren, moderniseren en professionaliseren en lijkt daardoor breed inzetbaar. Dat neemt echter niet weg dat het zeker niet gemakkelijk zal zijn voor haar om een nieuwe functie op hetzelfde niveau en met een gelijkwaardig salaris in de te vinden. Het moet reëel worden geacht dat zij in een lagere functie terecht zal komen en dus ook een lager salaris zal ontvangen. Dit betekent dat [verweerster] hoogstwaarschijnlijk geconfronteerd wordt met een inkomensdaling, ook omdat denkbaar is dat zij niet aansluitend aan de ontbindingsdatum, in verband met haar arbeidsongeschiktheid, een nieuwe werkkring zal vinden. In dit geval is enerzijds redengevend dat NNVO zich gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden niet als goed werkgever heeft gedragen en ten onrechte heeft aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar anderzijds acht de kantonrechter het, gelet op de stellingen die door partijen zijn ingenomen, ook niet reëel dat de arbeidsovereenkomst, zeker niet op de huidige wijze, tot in lengte van dagen zou hebben voortgeduurd, mede gelet op de omstandigheid dat [verweerster] - zoals zij zelf aangeeft - “op haar tandvlees liep”, een torenhoge werkdruk ervaarde waarbij jarenlang structureel werd overgewerkt. Niet ondenkbaar is dat [verweerster] onder die omstandigheden zelf zou hebben uitgekeken naar een minder belastende functie elders. Zoals hiervoor is gebleken heeft [verweerster] bovendien recht op een transitievergoeding. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de situatie waarin [verweerster] zich thans bevindt, wordt ook deze vergoeding betrokken. Gelet op de hiervoor genoemde gezichtspunten komt het de kantonrechter al met al redelijk voor dat aan [verweerster] een billijke vergoeding van € 120.000,00 bruto wordt toegekend. Andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere dan wel lagere billijke vergoeding zijn niet gesteld of gebleken.

5.17

De gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen, nu deze vordering niet voldoende concreet is onderbouwd. De gevorderde bedragen ten aanzien van de auto worden eveneens afgewezen nu NNVO onweersproken heeft gesteld dat het inleveren van de auto niets te maken had met het neerleggen van haar functie maar vanwege het feit dat de leaseovereenkomst was geëindigd en [verweerster] geen gebruik wilde maken van een nieuw contract of het verlengen daarvan.

Aanvullende vordering tot schadevergoeding van [verweerster]

5.18

De door [verweerster] op 8 mei 2020 ingestelde aanvullende nevenvordering lijkt enerzijds gebaseerd op een vordering tot schadevergoeding, doch anderzijds - gezien de inhoud van het petitum - op een loonvordering. In beide gevallen kan de vordering echter niet slagen. Nog afgezien van de medische component van de arbeidsongeschiktheid, is gesteld noch gebleken dat indien gehoor was gegeven aan de adviezen van de bedrijfsarts - inhoudende het op projectmatige wijze werkzaamheden verrichten voor NNVO en/of het doorlopen van een mediationtraject - [verweerster] voor het einde van het eerste ziektejaar weer recht zou hebben gehad op 100% van het overeengekomen loon. Ook indien de re-integratie-inspanningen van NNVO wel voldoende zouden zijn geweest staat niet vast dat [verweerster] voor de aanvang van het tweede ziektejaar op 3 april 2020 weer arbeidsgeschikt zou zijn geweest. De vordering wordt afgewezen.

5.19

Nu de kantonrechter voornemens is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken op verzoek van NNVO met toekenning van een vergoeding, zal gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 BW NNVO in de gelegenheid worden gesteld om haar verzoek in te trekken, als hierna gemeld.

5.20

Ongeacht of NNVO van die intrekkingsbevoegdheid gebruik maakt, ziet de kantonrechter aanleiding NNVO in de kosten van de procedure te veroordelen. In die zin wordt dan ook beslist.

5.21

Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen weliswaar wordt ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, maar wel sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van NNVO, wordt het einde van de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 sub a juncto artikel 7:672 lid 2 BW, bepaald op 1 september 2020.

5.22

De wettelijke rente over de transitievergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst zal eindigen. De wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf twee weken na de datum van deze beschikking.

5.23

Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.

6. De beslissing

De kantonrechter:

bepaalt dat NNVO het verzoek tot en met 7 juli 2020 kan intrekken, door schriftelijke mededeling aan de griffier onder toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;

in het geval NNVO van voormelde bevoegdheid gebruik maakt:

veroordeelt NNVO in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 961,00 aan salaris voor de gemachtigde;

in het geval NNVO van voormelde bevoegdheid geen gebruik maakt:

ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2020;

veroordeelt NNVO tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 28.566,73, bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf

een maand na de ontbindingsdatum tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt NNVO tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 120.000,00 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf twee weken na de datum van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt NNVO in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 961,00 aan salaris voor de gemachtigde;

wijst het meer of anders verzochte af;

verklaart deze beschikking voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;

Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort uitgesproken ter openbare terechtzitting.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.