Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/700124-19
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de P.I. Dordrecht te Dordrecht,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.
7. Motivering straf en maatregel
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Van belang is uiteraard en allereerst de ernst van het feit. De verdachte heeft [naam slachtoffer] , zijn dochtertje, gedood door met een schaar in haar borstkas te steken en zijn hand over haar mond te drukken. [naam slachtoffer] was acht jaar oud. Het beeld dat de rechtbank heeft gekregen, is dat [naam slachtoffer] een vrolijk meisje was en dat zij het op school goed deed, een opgroeiend kind ogenschijnlijk zonder problemen. [naam slachtoffer] ging die dag met de verdachte, haar vader, mee naar het ziekenhuis omdat hij zich niet goed voelde. [naam slachtoffer] had daar, in het ziekenhuis en in gezelschap van haar vader, gewoon veilig moeten zijn, maar dat was zij niet. Haar dood is een schokkende en gruwelijke gebeurtenis die groot en onherstelbaar leed teweeg heeft gebracht. Dat leed bleek op zitting duidelijk uit de slachtofferverklaringen van de moeder en de tante van [naam slachtoffer] . Uit die verklaringen blijkt ook een grote boosheid tegenover de verdachte. Nabestaanden zijn door het handelen van de verdachte voor het leven getekend. Voor klasgenootjes van [naam slachtoffer] moet het niet te bevatten zijn dat zij er niet meer is, temeer omdat zij uitgerekend door haar eigen vader is gedood. Ook in het algemeen is de maatschappij geschokt door deze gebeurtenis.
Een gebeurtenis als dit vraagt om een verklaring hoe dit heeft kunnen gebeuren. De verdachte heeft op zitting die verklaring niet gegeven. Dat ligt ook in het verlengde van zijn verklaring dat hij zich niet kan herinneren [naam slachtoffer] gedood te hebben. De eerste verklaring van de verdachte tegenover de politie wijst erop dat de verdachte in een waan verkeerde dat hij [naam slachtoffer] moest beschermen tegen seksueel misbruik. In een later verhoor bij de politie heeft hij ook gezegd dat hij zichzelf wilde doden nadat hij [naam slachtoffer] gedood had.
Tijdens het onderzoek door het Pieter Baan Centrum is gekeken of het handelen van de verdachte zich laat verklaren vanuit, kort gezegd, een geestelijke stoornis.1 Dit onderzoek is echter bemoeilijkt doordat de verdachte nauwelijks heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hij zei dat hij wel wilde meewerken, maar dat hij door lichamelijke klachten - kiespijn - niet kon meewerken. Met psycholoog Haveman stelt de rechtbank vast dat de feitelijke weigering van de verdachte om mee te werken, moeilijk invoelbaar is. Dit geldt in het bijzonder voor zijn weigering toegang te geven tot zijn medische dossier. Tegelijk stelt de rechtbank vast dat psycholoog Haveman en psychiater Kruisdijk niet kunnen uitsluiten dat de weigering om mee te werken pathologisch is, dus samenhangt met onderliggende psychische problemen.
Ondanks de beperkingen van het onderzoek komen de psycholoog en de psychiater tot de volgende bevindingen.
1.
Zij stellen allereerst vast dat de verdachte een persoonlijkheidsstoornis (cluster-B) en een waanstoornis heeft. Dat was ook zo ten tijde van het delict. In zijn waanstoornis dacht de verdachte dat [naam slachtoffer] ten prooi was gevallen aan een pedofielennetwerk en dat de moeder van [naam slachtoffer] daaraan bijdroeg. De psycholoog heeft op duidelijke wijze uitgelegd waarom het een waanidee is: de verdachte kan niet duidelijk aangeven waarop hij zijn vermoedens baseert, zijn overtuiging dat ze werd misbruikt is niet corrigeerbaar wanneer hij wordt gewezen op het gebrek aan bewijs en als concreet doorgevraagd wordt naar de bewijzen die de verdachte ziet dan worden de antwoorden van de verdachte vager. Ook is in het milieuonderzoek geen enkele aanwijzing gevonden dat [naam slachtoffer] in een pedofielennetwerk terecht was gekomen.
2.
De psycholoog en de psychiater beschrijven verder dat de verdachte in de aanloop naar de gebeurtenissen van 15 maart 2019 door deze psychische problemen steeds verder buiten de realiteit is getreden. Hij raakte in de week voorafgaand aan de dood van [naam slachtoffer] in toenemende mate ontregeld. Hij voelde zich passief en depressief en was boos omdat hij meende dat er een seksfilmpje van de moeder van [naam slachtoffer] rondging. Enkele dagen voor 15 maart 2019 ging hij naar de school van [naam slachtoffer] en gaf daar bij de directeur aan dat het niet goed met hem ging. Hij zei dat hij werd bedreigd, afgeluisterd en achtervolgd. Ook vertelde hij het vermoeden te hebben dat [naam slachtoffer] was misbruikt en dat de moeder van [naam slachtoffer] in de prostitutie zou zitten. Hij droeg toen een kogelwerend vest en had een mes bij zich. (De rechtbank voegt hier aan toe dat ook de door de school gewaarschuwde politie een angstige en verwarde man zag). De psycholoog en de psychiater beschrijven dat het gedrag van de verdachte daarna verder verslechterde. Hij meldde zich met pijn op de borst bij de spoedeisende hulp. Deze zagen voornamelijk een angstige, paranoïde man en constateerden geen lichamelijke problemen.
3.
Door de beperkingen van het onderzoek kunnen de psycholoog en de psychiater niet goed inschatten hoe de waanideeën van de verdachte precies hebben ingewerkt op zijn drijfveren, motieven en intenties. Dat neemt echter niet weg dat zij een duidelijke relatie zien tussen deze psychische problemen en de daaruit volgende ontregeling enerzijds en het uiteindelijke handelen van de verdachte anderzijds. Zij beschrijven dat de psychische problemen zodanig op de voorgrond stonden, dat deze de keuzes van de verdachte hebben beïnvloed. Het advies aan de rechtbank is daarom om de verdachte het ten laste gelegde tenminste in verminderde mate toe te rekenen. De deskundigen benadrukken dat er mogelijk zelfs sprake is geweest van een volledige doorwerking van de problematiek in de gedragskeuzes van de verdachte, dus dat er sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Of dat zo is, kunnen zij vanwege de beperkingen van het onderzoek niet zeggen.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door wat ook overigens uit het dossier en op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Die conclusies komen er op neer dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de gebeurtenissen van 15 maart 2019 steeds verder de grip op de realiteit kwijt raakte en dat dit het handelen van de verdachte heeft beïnvloed. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de dood van [naam slachtoffer] daarom in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Net als de deskundigen komt de rechtbank niet tot een volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte (nagenoeg) iedere grip op de realiteit kwijt was en dat hij zijn gedrag niet of nauwelijks meer kon bepalen. Hij had daarom moeten inzien dat het doden van [naam slachtoffer] geen oplossing was.
Samenvattend concludeert de rechtbank dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een stoornis en dat deze stoornis deels de reden is dat hij [naam slachtoffer] heeft gedood. Maar er blijft ook een stuk eigen verantwoordelijkheid van de verdachte over. Deze combinatie van stoornis en eigen verantwoordelijkheid maakt dat de rechtbank een combinatie van TBS en gevangenisstraf een passende reactie vindt. Enerzijds is er behandeling nodig, anderzijds een stuk vergelding voor de dood van [naam slachtoffer] .
Over de TBS overweegt de rechtbank verder het volgende.
De kans op herhaling wordt door de psycholoog en de psychiater als ‘hoog’ ingeschat, indien de verdachte geen adequate behandeling krijgt. Uit hun bevindingen blijkt verder dat een langdurige behandeling in een hoog beveiligd kader vereist is. Dit is niet alleen ter beveiliging van de moeder van [naam slachtoffer] , die immers onderdeel is van de waanideeën van de verdachte. De beveiliging is ook nodig, zo bleek uit de toelichting op zitting, omdat de wanen zouden kunnen overslaan op behandelaren en/of medegedetineerden. Met de psycholoog en de psychiater concludeert de rechtbank dat niet kan worden volstaan met een minder streng regime dan TBS met dwangverpleging.
Met het oog op de wettelijke vereisten rondom de oplegging van TBS met dwangverpleging stelt de rechtbank het volgende vast:
- -
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling. Verwezen wordt naar het voorgaande.
- -
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Wetboek van Strafrecht.
- -
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De vervolgvraag is welke gevangenisstraf aangewezen is.
Die vraag laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Er zijn nauwelijks zaken die zich met deze zaak laten vergelijken. Enerzijds is er de ernst van het feit en het aspect van vergelding voor het leed dat is aangedaan. Anderzijds moet meegewogen worden dat de verdachte mede handelde als gevolg van een waanstoornis. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij in de periode voorafgaand aan de dood van [naam slachtoffer] op zijn manier hulp heeft geprobeerd te zoeken. Dat heeft de dood van [naam slachtoffer] niet kunnen voorkomen, maar de verdachte heeft wel degelijk geprobeerd om iets aan zijn situatie te doen. Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte naar alle verwachting nog langdurig in een TBS kliniek zal moeten verblijven.
Alles afwegend vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie te hoog. De rechtbank zal een gevangenisstraf van zes jaren opleggen.
11. Beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring, strafbaarheid feit en dader, straf
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Oplegging van de TBS-maatregel
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
Beslissingen over de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van € 48.997,67 (zegge: achtenveertigduizend negenhonderdzevenennegentig euro en zevenenzestig cent), bestaande uit € 3.997,67 aan materiële schade en € 45.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Beslissingen over de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde 2]
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze bij de burgerlijke rechter zal kunnen worden aangebracht;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
Oplegging van de maatregel tot schadevergoeding
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen € 48.997,67 (zegge: achtenveertigduizend negenhonderdzevenennegentig euro en zevenenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom kan 1 dag gijzeling worden opgelegd; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 maart 2019 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten
rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
- die [naam slachtoffer] met een schaar in de borst(kas) gestoken en/of
- een hand voor/op de mond van die [naam slachtoffer] gehouden en/of (met kracht)
gedrukt en/of aldus die [naam slachtoffer] gesmoord en/of
- die [naam slachtoffer] (met kracht) bij de hals / nek gepakt en/of (aldus) die
[naam slachtoffer] gewurgd,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.