1.4.
Uit het onderzoek is volgens het BFT onder meer naar voren gekomen dat [eiseres] in het dossier [vennootschap 2] niet heeft voldaan aan de monitoringsverplichting van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwft en ten onrechte geen verscherpt cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet heeft verricht. Ook heeft [eiseres] volgens het BFT in dit dossier verzuimd ongebruikelijke transacties overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van de Wwft (tijdig) te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid. Dit laatstgenoemde artikel heeft [eiseres] volgens het BFT ook in het dossier [vennootschap 3] overtreden.
Boete voor overtredingen van de Wwft
2.1.
Na op 16 november 2018 het voornemen daartoe aan [eiseres] kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van de zienswijze van [eiseres] daarop, heeft het BFT wegens voormelde overtredingen, alsmede overtreding van artikelen 3, tweede lid, aanhef en onder d, en 8, eerste lid, van de Wwft in het dossier [vennootschap 3] , aan [eiseres] bij het primaire besluit een bestuurlijke boete van € 6.000,- opgelegd.
Bij het bestreden besluit heeft het BFT het daartegen door [eiseres] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat overtreding van artikelen 3, tweede lid, aanhef en onder d, en 8, eerste lid, van de Wwft in het dossier [vennootschap 3] niet langer wordt tegengeworpen.
2.2.
Bij het wijzigingsbesluit heeft het BFT het bestreden besluit, met herhaling van alle overwegingen uit het bestreden besluit die niet op de boetehoogte zien, vervangen en de aan [eiseres] opgelegde boete verlaagd naar € 4.750,-. Dit omdat op grond van artikel 5:46, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop de overtreding is begaan de voor de overtreder gunstigste bepalingen dienen te worden toegepast.
De aan [eiseres] opgelegde boete van € 6.000,- is tot stand is gekomen door toepassing van het huidige boetebeleid van het BFT, terwijl ten tijde van de hier begane overtredingen andere (vaste) uitgangspunten werden gehanteerd bij het bepalen van de hoogte van de boete en met toepassing daarvan aan [eiseres] een boete zou zijn opgelegd van € 4.750,-.
Een afschrift van deze uitgangspunten heeft het BFT bij de door haar overgelegde stukken gevoegd.
Het wijzigingsbesluit komt niet geheel tegemoet aan de bezwaren van [eiseres] tegen het bestreden besluit, zodat haar beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking heeft op dit wijzigingsbesluit.
3. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wwft verricht een instelling ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder d, van dit artikel stelt het cliëntenonderzoek de instelling in staat om een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wwft, zoals dit luidde ten tijde van belang, verricht een instelling, onverminderd artikel 3, tweede, derde en vierde lid, verscherpt cliëntenonderzoek indien en naar gelang een zakelijke relatie of transactie naar haar aard of in verband met de staat waar de cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wwft meldt een instelling een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan de Financiële inlichtingen eenheid.
Op grond van artikel 1 van de Wwft wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ongebruikelijke transactie verstaan: transactie die op grond van de indicatoren bedoeld in artikel 15, eerste lid, als ongebruikelijk is aan te merken.
Op grond van artikel 15, eerste lid van de Wwft worden bij algemene maatregel van bestuur, zo nodig per daarbij te onderscheiden categorieën transacties, indicatoren vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie.
Op grond van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Uitvoeringsbesluit Wwft), zoals dit gold ten tijde van belang, worden de indicatoren, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet, vastgesteld zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
In de bijlage zijn objectieve en subjectieve indicatoren opgenomen. Van de objectieve indicatoren is in dit geval geen sprake. De subjectieve indicator luidt als volgt: “een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme”.
Als hulpmiddel om te bepalen of hiervan sprake is, heeft het BFT de Specifieke leidraad naleving WWFT voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen zoals genoemd in artikel 1, lid 1, letter a, sub 11, 12, 13 en 23 WWFT
(de Leidraad) opgesteld.
In bijlage 1 van deze Leidraad van 15 juli 2014 zijn voorbeelden opgenomen bij de subjectieve indicator. Hiermee is beoogd een handreiking te geven aan instellingen hoe zij in de praktijk ongebruikelijke transacties kunnen herkennen doch laat onverlet dat er ook andere mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de toepassing van de subjectieve indicator. Het betreft onder meer de volgende voorbeelden:
D1: De cliënt is betrokken bij - al dan niet eenmalige - transacties, die ongebruikelijk zijn doordat deze niet passen in de normale beroeps- of bedrijfsuitoefening van de cliënt, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring kan worden gegeven.
D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn.
E1: De cliënt heeft voorkeur voor activa die geen sporen achterlaten, zoals contant geld, toonderpapier, toonderpolissen.
4. [eiseres] betoogt dat het BFT zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van overtreding van bepalingen van de Wwft. Volgens [eiseres] was er voor haar geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake kon zijn van witwassen.
4.2.
Aan zijn standpunt dat [eiseres] bepalingen van de Wwft heeft overtreden heeft het BFT het volgende ten grondslag gelegd.
[vennootschap 2]
Uit de auditfiles blijkt dat in de jaren 2013 tot en met 2016 aanzienlijke bedragen contant zijn opgenomen bij [vennootschap 2] (in 2013: € 110.619,-, in 2014: € 100.480,-, in 2015:
€ 77.900,- en in 2016: € 18.590). De contante opnames werden in rekening courant met [vennootschap 3] geboekt en daar vervolgens in rekening courant met [naam 3] verrekend. Deze opnames werden maandelijks door [eiseres] in de administratie verwerkt.
[eiseres] had volgens het BFT bij opnames van deze omvang bij een zorginstelling, die voor een belangrijk deel uit zorggelden wordt gefinancierd en waar het opnemen van dergelijke grote bedragen niet past in de normale bedrijfsuitoefening, moeten onderkennen dat sprake was van een hoger risico op witwassen. Daarbij wijst het BFT op voormelde voorbeelden D1, D2 en E3. [eiseres] had volgens het BFT vervolgens het risicoprofiel van deze cliënt moeten aanpassen en een verscherpt cliëntenonderzoek moeten verrichten. Door dit na te laten heeft [eiseres] volgens het BFT artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d van de Wwft in samenhang met artikel 8 van deze wet overtreden.
Voor zover, gezien de door [eiseres] overgelegde Wwft-formulieren, moet worden aangenomen dat wel enige invulling is gegeven aan de monitoringsverplichting, is dit volgens het BFT onvoldoende geweest, nu dit niet heeft geleid tot onderkenning van het hoger risico op witwassen.
Ook had [eiseres] de contante opnames volgens het BFT als ongebruikelijk transacties moeten aanmerken en deze moeten melden aan de Financiële inlichtingen eenheid. Door dit na te laten heeft [eiseres] volgens het BFT ook artikel 16, eerste lid, van de Wwft overtreden. Hoewel deze overtredingen volgens het BFT elk jaar zijn begaan en dus feitelijk vier keer voormelde artikelen zijn overtreden, is het BFT bij het bepalen van de hoogte van de boete uitgegaan van één (herhaalde) overtreding van de artikelen 3, 8 en 16 van de Wwft.
[vennootschap 3]
Uit de jaarrekening 2013 van [vennootschap 3] , zoals opgesteld door [eiseres] met dagtekening 30 januari 2015, blijkt dat er namens de dochteronderneming [vennootschap 2] een investering in onroerend goed in Turkije is gedaan.
In deze jaarrekening is daarover de volgende toelichting opgenomen:
“In deelneming [vennootschap 2] bedroeg ultimo 2011 de totale rekening-courant vordering op [naam 3] € 432.000. Dit bedrag werd door haar aan de besloten vennootschap onttrokken met als doel, namens de vennootschap, investeringen te doen in het buitenland, Turkije. De totale rekening-courant vordering is in 2012 overgeboekt naar [vennootschap 3] De gedane investeringen staan op naam van [naam 3] aangezien in Turkije een verkregen eigendomsrecht niet op naam van een buitenlandse vennootschap geregistreerd kan worden.”
Uit het dossier blijkt niet om welk onroerend goed het ging ( [eiseres] beschikt ook niet over documenten met betrekking tot de aankoop van het onroerend goed). Evenmin was duidelijk wat het doel was van een dergelijke investering namens [vennootschap 2] in onroerend goed in Turkije. Volgens het BFT moet het investeren in onroerend goed in Turkije namens een zorgbureau (waarbij geldt dat een dergelijke investering niet past in de normale bedrijfsuitoefening), in combinatie met de rekening-courantvordering die daardoor is ontstaan en vervolgens is overgeboekt naar [vennootschap 3] , worden aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. Daarbij wijst het BFT op voormelde voorbeelden D1 en D2.
Dat sprake is van een ongebruikelijk transactie blijkt volgens het BFT ook nog uit het feit dat de vordering van € 432.000,- ook over de jaren 2014, 2015 en 2016 op de jaarrekening verschijnt, terwijl de totale rekening-courantvordering de overeengekomen limiet vanaf 2014 overschrijdt en het [eiseres] onduidelijk is hoe de rekening-courant positie en de vorderingen worden afgelost. Er was volgens het BFT in de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 dan ook sprake van een ongebruikelijk transactie die [eiseres] ten onrechte niet overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van de Wwft (tijdig) heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid. Door het repeterende karakter van de overtreding is het BFT bij het bepalen van de hoogte van de boete uitgegaan van één overtreding van de artikel 16 van de Wwft.
6.2.
Het beroep tegen het wijzigingsbesluit is gegrond.
Het wijzigingsbesluit moet worden vernietigd omdat het BFT de door haar gestelde overtredingen van de Wwft niet buiten redelijke twijfel heeft aangetoond en dus niet bevoegd was tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan [eiseres] . Het primaire besluit moet om dezelfde reden worden herroepen.
Griffierecht en proceskosten
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het BFT het door [eiseres] betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt het BFT in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.150,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1,5).