Beschikking van 6 oktober 2020 betreffende een verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 44 van de Wet zorg en dwang
Op verzoek van:
[verzoekster]
, verzoekster,
geboren op [geboortedatum verzoekster] ,
verblijvende in [naam zorginstelling] , locatie [naam locatie] te Rotterdam,
advocaat mr. R.L.I. Jansen te Dordrecht,
t e g e n
de burgemeester van gemeente Rotterdam, verweerder,
gevestigd te Coolsingel 40, 3011 AD Rotterdam.
1. Procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van verzoekster, ingekomen op 20 augustus 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 september 2020.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
-
de hierboven genoemde advocaat van verzoekster;
-
[naam mentor] , mentor van betrokkene;
-
[naam juridisch adviseur] , juridisch adviseur, namens gemeente Rotterdam.
1.3.
Verzoekster is niet ter zitting verschenen. De advocaat licht tijdens de zitting toe dat hij ervoor heeft gekozen om zijn cliënt niet te belasten met deze zitting. De mentor geeft aan dat verzoekster vanwege haar cognitieve achteruitgang deze procedure nauwelijks kan beseffen. Bovendien zou deze zitting leiden tot onrust en meer prikkels.
2. Feiten
2.1.
Op 17 augustus 2020 is verzoekster onderzocht door specialist ouderengeneeskunde [naam specialist] . De specialist ouderengeneeskunde heeft op basis van dit onderzoek een medische verklaring opgesteld.
2.2.
Na het opstellen van de medische verklaring is op 17 augustus 2020 door de burgemeester van gemeente Rotterdam op grond van artikel 29 lid 1 Wet zorg en dwang een beschikking tot inbewaringstelling gegeven ten aanzien van verzoekster.
3. Beoordeling
Namens verzoekster vraagt de advocaat om een schadevergoeding ten laste van verweerder. De vrijheidsbeneming vond plaats na een onvolledige beschikking van de burgemeester. De schade van verzoekster is gelegen in angst en spanning na een vrijheidsbeneming op basis van een ondeugdelijke beschikking en medische verklaring, aldus de advocaat.
Verzet en andere beginselen uit de Wzd
Uit de beschikking van de burgemeester blijkt niet dat sprake was van verzet. De advocaat stelt dat in de medische verklaring ook geen toelichting van het verzet is opgenomen, behalve het aankruisen van het verzetscriterium. Ook voert de advocaat aan dat de noodzakelijkheid, geschiktheid en het gebrek aan minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel af te wenden niet worden genoemd in de beschikking van de burgemeester. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 29 lid 3 Wzd schrijft voor dat in de beschikking van de burgemeester wordt ingegaan op het verzet en de andere criteria voor het nemen van een inbewaringstelling, die worden genoemd in artikel 29 lid 2 Wzd. In de medische verklaring wordt beschreven dat bij verzoekster geen sprake is van ziekte-inzicht en ziektebesef, dat medicatie wordt geweigerd, dat inzet van de thuiszorg en casemanagement niet voldoende was en dat eerder is geprobeerd om verzoekster op te laten nemen met een rechterlijke machtiging. Ook is beschreven dat een opname binnen 24 uur noodzakelijk is, dat thuis het vallen, het gedrag en de verwaarlozing opnieuw zouden plaatsvinden en er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn. Daaruit blijkt voldoende dat voldaan was aan de criteria voor de burgemeester om een beschikking tot inbewaringstelling te kunnen geven. Hoewel de beschikking van de burgemeester als zodanig onvolledig is, dient die beschikking in samenhang te worden gelezen met de medische verklaring, waarin wel is beschreven dat is voldaan aan de criteria van artikel 29 leden 2 en 3 Wzd. Daarom volgt de rechtbank verzoekster niet in haar betoog ter onderbouwing van haar verzoek tot schadevergoeding. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de gemeente tijdens de zitting heeft toegezegd het format voor de beschikking tot inbewaringstelling aan te passen ten aanzien van de ontbrekende punten.
Geldigheidsduur
Daarnaast voert de advocaat aan dat in de beschikking van de burgemeester niet is opgenomen welke duur de inbewaringstelling heeft. De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet is opgenomen in de Wzd dat deze geldigheidsduur in de beschikking van de burgemeester moet worden vermeld of dat de burgemeester de geldigheidsduur moet vaststellen. De rechtbank wijst ook op het verschil in formulering met artikel 7:4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, waar de wet voorschrijft dat de burgemeester de geldigheidsduur van de crisismaatregel bepaalt, die ten hoogste drie dagen bedraagt. Artikel 29 lid 4 Wzd bepaalt dat de inbewaringstelling een geldigheidsduur heeft van ten hoogste drie dagen, tenzij het CIZ voor het einde van die termijn een verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling indient bij de rechtbank. Het verzoek tot voortzetting werd één dag na het nemen van de inbewaringstelling gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet vermelden van de geldigheidsduur van de inbewaringstelling in de beschikking niet in strijd is met de Wzd.
Nu niet is komen vast te staan dat sprake is van een ondeugdelijke medische verklaring en beschikking wordt het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding afgewezen.
4. Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding af.
Deze beschikking is op 6 oktober 2020 gegeven door mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van de griffier J.D. Verburg.
Tegen deze beschikking is binnen drie maanden hoger beroep mogelijk bij het Gerechtshof Den Haag.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: