2. De vaststaande feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
1. [eiser], geboren op [geboortedatum eiser], is bij Salem in dienst getreden als verzorgende IG en was laatstelijk werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van Praktijkopleider voor 13,5 uur per week tegen een loon van € 1.087,54 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg van toepassing.
2. Op maandag 30 november 2020 is [eiser] positief getest op corona. [eiser] heeft zich die dag ziekgemeld.
3. Op 7 januari 2021 heeft [eiser] haar leidinggevende, [naam 3] (hierna: [naam 3]) gebeld en hem medegedeeld dat zij haar arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk wilde beëindigen. Over een einddatum van de arbeidsovereenkomst is niet gesproken. [naam 3] heeft aangegeven haar te zullen helpen om alles zo snel als mogelijk in werking te zetten.
4. [eiser] heeft diezelfde dag, bij e-mail van 7 januari 2021, haar collega’s het volgende bericht:
“Hallo collega’s,
Zojuist heb ik [naam 3] telefonisch gesproken.
Ik zal ook hier maar gelijk met de deur in huis vallen. Ik heb weloverwogen, samen met [naam 4] besloten mijn ontslag in te dienen binnen Salem.
Wellicht komt het nogal onverwacht of misschien ook niet helemaal
Gezien de huidige omstandigheden: herstel van covid, werk in/voor Salem de afgelopen tijd en wat ik nu weer zou moeten starten, thuisonderwijs, het opgroeien van onze shop thuis is voor mezelf nogal veel.
In de vakantie had ik rust en heb de dingen naast elkaar gezet en overwogen.
Voor mezelf is het nu beter de keuze te maken, omdat ik het gevoel heb dat ik anders echt de mist in ga. Ik blokkeer. […]”
5. Bij e-mailbericht van 8 januari 2021 heeft [eiser] aan [naam 3] geschreven:
“Goedemorgen [naam 3],
Bij deze dien ik schriftelijk mijn ontslag in binnen Salem.
Gister hebben we dit telefonisch besproken.
Ik hoor graag wat de opzegtermijn is […]”
6. Op 11 januari 2021 stuurde [naam 3] aan [eiser] een e-mail met betrekking tot de overdracht van werkzaamheden. Hij schreef:
“[…] Omdat je ook duidelijk hebt aangegeven bij voorkeur per direct te willen stoppen hebben de collega’s nagedacht over het overnemen van je taken per heden. […]”
7. [eiser] reageerde op deze e-mail op 12 januari 2021:
“[…] Dat is prima. Voorstel dat ik vrijdagmiddag naar salem kom. Dan kan ik de mapjes, laptop, uniform, sleutels enz brengen. Ik zal overdracht op papier zetten voor collega’s. […]”
8. Op vrijdag 15 januari 2021 heeft [eiser] haar spullen bij Salem ingeleverd.
9. [eiser] schreef diezelfde dag per e-mail van 15 januari 2021 aan een aantal andere collega’s als volgt:
“Beste Collega’s van Ichtus,
[...] Na alles wat achter ligt, heden en toekomst heb ik weloverwogen besloten mijn ontslag in te dienen bij Salem.
Dit is na ongeveer 12 jaar best een stap. Ik houdt me momenteel bezig met herstel van covid, zorg voor ons gezin, thuisonderwijs voor de jongens. Daarnaast hebben we thuis de shop wat toeneemt qua drukte, en daar ga ik me meer op richten. […]”
10. In een telefoongesprek op 18 januari 2021 tussen [naam 3] en [eiser] is besproken dat vrijdag 15 januari 2021 met terugwerkende kracht zou worden aangemerkt als einddatum van de arbeidsovereenkomst.
11. Op 22 januari 2021 heeft Salem de eindafrekening opgesteld per 14 januari 2021.
12. Bij mail van 26 januari 2021 heeft [eiser] Salem het volgende bericht:
“[…] Graag reageer ik even op jouw telefoontje van 7 januari en mijn mailtje van 8 januari 2021 ten aanzien van mijn opzegging bij Salem.
Ik heb jou gevraagd wat mijn opzegtermijn is en hierop geen antwoord gehad. Jij maakt er nu van dat ik eenzijdig per (direct) 15 januari uit dienst ga bij Salem, dit klopt niet en deze afspraken hebben wij samen niet gemaakt, dit is wat jij er van maakt en daar ben ik niet blij mee.
Ik wil ontslag nemen met wederzijds goedvinden nadat ik van de Corona hersteld ben die ik door jullie beleid heb gekregen [...]. Als ik 1 februari hersteld (wat ik helaas niet verwacht) ben kan ik dan uit dienst, als het 1 maart is dan zal de datum worden. Het kon echt niet zo zijn dat jij daar over gaat en dat is wat je nu doet.
Het spijt me dat de dingen zo lopen en daarom wil ik met je afspreken dat wij vanaf nu onze afspraken per mail bevestigen en graag lees ik daarom jouw akkoord per mail. Ik hoop dat we er samen zo uitkomen en ontvang ook graag de komende dagen het financiële voorstel voor de transitievergoeding voor de 12 jaar dat ik bij Salem heb gewerkt […]”
13. Op 16 februari 2021 heeft [eiser] een Ziektewetuitkering aangevraagd bij het UWV. Het UWV heeft haar op deze datum bericht dat haar brief is doorgestuurd aan Salem die eigenrisicodrager is.
13. Op 7 april 2021 heeft [naam 3] [eiser] namens Salem het volgende bericht:
“[…] Doordat je zelf ontslag hebt genomen heb je geen aanspraak op een WW- en/of ziektewetuitkering. Evenmin heb je recht op een transitievergoeding zoals ik je bij e-mail d. d. 1 februari 2021 heb bericht.
Kortom: 15 januari 2021 wordt beschouwd als je laatste werkdag. Er zal daarna geen salarisbetaling en/of uitkering meer volgen. […]”
15. Bij brief van 12 april 2021 aan Salem heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar Ziektewetuitkering.
15. Bij brief van 4 mei 2021 heeft het UWV [eiser] het volgende bericht:
“[…] Wij hebben vastgesteld dat u tijdens uw ziekte ontslag heeft genomen. Als u geen ontslag had genomen had u nu nog loon ontvangen van uw werkgever.
U doet dus onnodig een beroep op een Ziektewet-uitkering. […]”
4. De beoordeling van het geschil
4.1
Voor de vraag of [eiser] in kort geding ontvankelijk is in haar vordering dient allereerst beoordeeld te worden of [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening.
4.2
In artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat in alle spoedeisende zaken waarin – gelet op de belangen van partijen – een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist is, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven. Spoedeisend belang heeft de eiser van wie niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.3
Aangezien iemand in de regel afhankelijk is van zijn loon om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en de spoedeisendheid uit de aard van de vordering blijkt, kan in beginsel bij een loonvordering worden volstaan met de enkele stelling dat er sprake is van spoedeisendheid. Dit ligt echter anders indien de loonvordering van langere tijd geleden is. In dat geval kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat er een verband is tussen de loonvordering en het levensonderhoud waarin voorzien dient te worden. In een dergelijke situatie gelden voor het spoedeisend belang verzwaarde motiveringseisen.
4.4
Vaststaat dat [eiser] vanaf de datum waarop de vermeende opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden 8 maanden heeft gewacht met het instellen van deze procedure. [eiser] heeft geen gegronde reden gegeven waarom zij daarmee zo lang heeft gewacht. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij eerst getracht heeft er onderling uit te komen met Salem en dat ook de vakantieperiode een rol heeft gespeeld, maar dit zijn zaken die primair voor risico van [eiser] komen. [eiser] heeft in elk geval bij brief van 4 mei 2021 de beslissing van het UWV ontvangen waarin haar aanspraak op de Ziektewetuitkering is afgewezen, zodat zij wist dat zij geen uitkering zou ontvangen. Salem heeft voorts aangevoerd dat [eiser] niet als kostwinner heeft te gelden maar haar echtgenoot en dat hij – voldoende – inkomen genereert en zij daarnaast inkomsten uit haar webshop geniet. Dit is door [eiser] niet, althans onvoldoende, weersproken. Dat [eiser] als gevolg van het niet ontvangen van loon in financiële problemen is geraakt of spoedig dreigt te raken is noch gesteld, noch gebleken.
4.5
Bij deze stand van zaken is de onderhavige loonvordering in beginsel niet anders te beschouwen dan de incasso van een geldsom en is onvoldoende gebleken dat de vordering dermate spoedeisend is dat van [eiser] niet kan worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht. Met betrekking tot de nevenvorderingen, waaronder de vordering Salem te veroordelen tot nakoming van haar re-integratieverplichtingen, is gelet op het tijdsverloop evenmin van een voldoende spoedeisend belang gebleken. [eiser] heeft bovendien zelf aangevoerd dat zij van Salem een oproep heeft ontvangen voor een afspraak bij de bedrijfsarts op 28 september 2021.
4.6
Een en ander leidt tot de conclusie dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen.
4.7
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat indien wel sprake zou zijn van voldoende spoedeisend belang, het de vraag is of voor toewijzing van de vorderingen van [eiser] nadere bewijslevering benodigd zou zijn waarvoor in kort geding geen ruimte is.
4.8
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.9
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.