beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
[verzoekster],
gevestigd te [vestgingsplaats verzoekster],
verzoekster,
gemachtigde: mr. S. Prekpalaj,
tegen
[verweerster], wonende te [woonplaats verweerster],
verweerster,
gemachtigde: mr. B. Winter-van Rijswijk.
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoekster] en [verweerster].
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
-
het verzoekschrift, door de rechtbank ontvangen op 14 oktober 2021, met producties;
-
het verweerschrift met één productie;
-
de akte met wijziging van het verzoek en nadere producties van [verzoekster].
Partijen hebben aangegeven dat een mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
2. De feiten
2.1
Tussen partijen bestaat sinds 1 oktober 2016 een arbeidsovereenkomst op grond waarvan verweerster de functie van leerkracht bekleedt, voor 31 uren per week.
2.2
Het UWV heeft op 10 augustus 2021 toestemming geweigerd voor opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verzoekster] met [verweerster]. Het UWV heeft in haar beslissing aangegeven dat ter zake een opzegverbod geldt volgens artikel 3.7 lid 2 cao PO.
2.3
Artikel 3.7 lid 2 cao PO luidt als volgt: “De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door het UWV in het kader van de uitvoering van de WIA, wordt na afloop van de salarisdoorbetalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn dienstbetrekking op grond van artikel 3.6 lid 1 onder b, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elke geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever”.
3. Het verzoek
3.1
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub b BW jo 7:669 lid 3 sub b BW met ingang van 1 januari 2022, waarbij de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
4. Het verweer
4.1
[verweerster] heeft de door [verzoekster] gestelde feiten niet weersproken. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoekster] te veroordelen aan haar de transitievergoeding te betalen ter hoogte van € 5.756,27 bruto.
5. De beoordeling
5.1
Aan haar verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – ziekte of gebreken waardoor [verweerster] niet meer in staat is tot het verrichten van de bedongen arbeid, terwijl de periode als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 en 11 BW is verstreken. Herplaatsing van [verweerster] is niet meer mogelijk. Voorgaande is door [verweerster] niet betwist.
5.2
De vraag of artikel 3.7 lid 2 cao PO als opzegverbod moet worden beschouwd kan hier in het midden blijven. Voor zover dat het geval is heeft [verweerster] niet betwist dat [verzoekster] een zwaarwegend dienstbelang heeft tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan.
5.3
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst gelet op het voorgaande ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub b BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3 sub b BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van [verweerster].
5.4
Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerster] dient bij de ontbindingsdatum rekening te worden gehouden met de opzegtermijn. Partijen hebben in hun processtukken niets vermeld over de toepasselijke opzegtermijn, zodat de kantonrechter uitgaat van de wettelijke opzegtermijn. De tijd van de periode tussen de ontvangst van het verzoek en de datum van de beslissing dient op die termijn in mindering te worden gebracht, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden per 1 februari 2022.
5.5
[verweerster] heeft recht op een transitievergoeding. De hoogte van de transitievergoeding is door [verzoekster] niet betwist, zodat een bedrag van € 5.756,27 bruto zal worden toegewezen.
5.6
De kantonrechter bepaalt dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
6. De beslissing
De kantonrechter,
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2022;
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] te betalen een transitievergoeding ter hoogte van € 5.756,27 bruto;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart bovengenoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: