Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2021:1425

Rechtbank Rotterdam
19-02-2021
24-02-2021
8946795 \ VV EXPL 20-558
Civiel recht
Kort geding

vordering tot wedertewerkstelling in kg afgewezen; tijdelijke functieontheffing vergelijkbaar met tijdelijke op non actiefstelling; wg had redelijke grond daartoe en gerechtvaardigd belang daarbij; ter zitting is gebleken dat maatregel voor korte duur is.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2021-0215
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0215

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8946795 \ VV EXPL 20-558

uitspraak: 19 februari 2021

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,

eiser,

gemachtigden: mr. K.N. van der Heijden en mr. E.L. Pasma,

tegen

[gedaagde]

,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagde,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:

  • -

    het exploot van dagvaarding van 22 januari 2021 met producties;

  • -

    de akte overlegging producties met producties aan de zijde van [eiser] ;

  • -

    de conclusie van antwoord met producties;

  • -

    de bij brief van 3 februari 2021 in het geding gebrachte producties aan de zijde [eiser] ;

  • -

    de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [eiser] ;

  • -

    de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [gedaagde] .

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. [eiser] is in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden en vergezeld door zijn echtgenote. Namens [gedaagde] is dhr. [naam persoon 1] (HR Manager) ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van [gedaagde] . Van hetgeen tijdens de zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.

2.1

[gedaagde] beschikt over een olieraffinaderij en een internationaal distributiecentrum, met directe toegang tot de open zee en het Europese achterland. [gedaagde] houdt zich bezig met de productie en distributie van tussen- en eindproducten, waaronder LPG, benzine, diesel en kerosine. [gedaagde] heeft ongeveer 260 werknemers.

2.2

[eiser] is op 1 maart 2005 in dienst getreden bij een rechtsvoorganger van [gedaagde] . Hij is thans bij [gedaagde] in dienst in de functie van Section Head Purchasing. Hij vervult deze functie sinds 1 april 2017. Het salaris van [eiser] bedraagt € 8.540,00 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten.

2.3

Als Section Head Purchasing is [eiser] eindverantwoordelijk voor de inkoopafdeling van [gedaagde] . Hij is verantwoordelijk voor het inkopen en contracteren van materialen, services en diensten die nodig zijn voor het opereren van [gedaagde] . Hij begeleidt en faciliteert afdelingen bij het inkoopproces en onderhoudt de relaties met leveranciers.

De Section Head Purchasing dient inkopen te doen op een wijze waarop voor [gedaagde] een zo hoog mogelijke toegevoegde waarde wordt verkregen en dient zich proactief op te stellen.

De Section Head Purchasing staat qua functieniveau dichtbij het management van [gedaagde] en heeft ook als taak om het beleid van het management zo goed mogelijk uit te voeren.

[eiser] dient vanuit zijn functie te rapporteren aan de Manager Finance. Sinds het vertrek van de Manager Finance per 1 oktober 2020 rapporteert hij (tijdelijk) aan de heer

[naam persoon 2] (hierna: [naam persoon 2] ), Refinery Manager.

2.4

Op 26 november 2020 is binnen [gedaagde] het Project Metis gelanceerd. Het doel van Project Metis is om kostenbesparingen te realiseren binnen [gedaagde] . Organisatiebreed zouden 70 werknemers meewerken aan het realiseren van de kostenbesparingen, waaronder [eiser] .

2.5

Op 7 december 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [naam persoon 2] en [eiser] . Tijdens dat gesprek heeft [naam persoon 2] aan [eiser] medegedeeld dat hij er geen vertrouwen in heeft dat [eiser] Project Metis tot een goed einde zal brengen en dat hij daarom besloten heeft [eiser] uit zijn functie te ontheffen en hem tijdelijk een special assignment te geven.

2.6

Op 8 december 2020 heeft [gedaagde] binnen haar organisatie de tijdelijke functieontheffing van [eiser] en de special assignment kenbaar gemaakt.

2.7

Bij brief van 10 december 2020 heeft [naam persoon 2] aan [eiser] het volgende geschreven:

“(…) Hiermee ontvangt u de schriftelijke bevestiging van het gesprek dat wij hadden op maandag 7 december jl. en het gesprek dat u aansluitend had met [naam persoon 1] (HR Manager).

In het gesprek is aan u medegedeeld dat het Management van GPR heeft besloten u met onmiddellijke ingang te ontheffen uit uw functie van Section Head Purchasing en u een zgn. special assignment te geven, gericht op beperking van werkkapitaal en optimalisatie van de Stores functie.

De overwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen heb ik u toegelicht. Al langere tijd bestaat er zorg over uw coulante, onzes inziens te begripvolle houding t.o.v. onze leveranciers. Ook recentelijk zijn hier voorbeelden van naar voren gekomen die deze zorg hebben versterkt.

De financieel zeer slechte situatie waarin ons bedrijf zich als gevolg van de COVID-19 pandemie bevindt vraagt om onmiddellijke kostenbesparingen, waaraan onvermijdelijk ook onze leveranciers en contractors moeten bijdragen. In de afgelopen weken hebben wij hierover met u verschillende gesprekken en discussies gehad. Hierbij hebt u veel tegengas gegeven op onze wens en voornemen om leveranciers en contractors – vanwege de uitzonderlijke situatie waarin wij verkeren – op korte termijn om korting te vragen. Uiteindelijk hebben we helaas moeten constateren dat er in dit proces niet de voortgang wordt geboekt die wij nodig achten.

Daarnaast zijn er ook andere belangrijke zaken die zorgen baren, zoals de ondermaatse werkprestaties van enkele leden van het Purchasing Team en de slechte voorbereiding van onderhandelingen met belangrijke leveranciers.

In een ‘normale’ situatie zouden bovengenoemde constateringen aanleiding zijn om met u een verbeterplan overeen te komen. Gelet echter op het grote belang van snelle realisatie van een aanzienlijke kostenreductie is die tijd ons op dit moment niet gegeven.

In uw special assignment blijft u rapporteren aan ondergetekende. Er zijn thans geen arbeidsvoorwaardelijke consequenties.

(…)”

2.8

Bij e-mail van 15 december 2020 heeft [eiser] het volgende aan [naam persoon 2] geschreven:

“(…)

Wij hebben zojuist gesproken over de nieuwe rol, die jij voor mij in gedachten hebt, na de ontheffing uit mijn functie vorige week maandag.

In het gesprek op maandagmiddag sprak jij over een tijdelijke ontheffing, omdat jij geen vertrouwen hebt dat ik Project Metis tot een goed einde breng. In de donderdagmiddag ontvangen brief staat echter niets over tijdelijkheid. Wat jij mij zojuist zei, komt erop neer dat nog niet duidelijk is of het tijdelijk is. Je zei mij dat, wanneer ik mij zou bewijzen in mijn nieuwe rol, ik misschien zou kunnen terugkeren in mijn rol. Waaraan jij dat wil gaan toetsen is, niet duidelijk.

Ten aanzien van de nieuwe functie gaf je aan dat dit een zware opdracht is die je ook aan een Finance Manager zou kunnen hebben opgedragen.

Een beschrijving van de opdracht is er nog niet; jij stelt voor dat ik zelf in de literatuur duik en de Terms of Reference hiervoor opstel.

Ik heb begrepen dat jij wilt dat ik niet langer deelneem aan de vergaderingen van de verschillende Workstreams.

Graag wil ik benadrukken dat ik over jouw voorstel na wil denken. Jij gaf aan dat ik weigerde, maar dat is onjuist. Ik kom erop terug.

(…)”

2.9

Bij brief van 16 december 2020 heeft mr. Pasma namens [eiser] onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:

“(…)

De heer [eiser] stemt niet in met de eenzijdige wijziging van zijn functie, ook niet als dat op tijdelijke basis of bij wijze van proef is. Hij maakt evenzeer bezwaar tegen de ontheffing uit zijn functie. Daarvoor is ook geen enkele juridische basis aanwezig, zoals u in de brief van 10 december jl. ook lijkt te onderschrijven. Voor een dergelijk ingrijpend besluit is een zwaarwegende grond nodig, waarvoor de belangen van de heer [eiser] zouden moeten wijken. Daarnaast zou er een redelijk voorstel moeten zijn. Van dit alles is geen sprake. (…)”

2.10

Namens [gedaagde] heeft mr. Koorevaar als volgt hierop gereageerd:

“(…) Allereerst merkt [gedaagde] op dat het gesprek dat op 7 december jl. heeft plaatsgevonden niet ‘Out of the blue’ kwam en dat [gedaagde] weldegelijk een zwaarwegende reden had om uw cliënt uit zijn functie te ontheffen. Zoals op 7 december 2020 met uw cliënt is besproken en zoals per brief van 10 december 2020 is bevestigd, verkeert [gedaagde] financieel in zeer zwaar weer en is de nood hoog.

Gelet op de zeer slechte financiële situatie waarin het bedrijf zich bevindt, zijn kostenbesparingen niet mooi meegenomen, maar absoluut noodzakelijk. Deze kostenbesparingen worden op alle mogelijke manieren nagestreefd.

De opdracht

Het heronderhandelen van contracten met leveranciers en van tarieven van contractors en bemiddelingsbedrijven is één van de vele maatregelen dit in dat kader worden genomen. (…) [gedaagde] wijst er dan ook op dat het heronderhandelen van tarieven niet alleen gebruikelijk is in de markt en gelet op de situatie alleszins redelijk is, maar bovendien ook noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf.

Als Section Head Purchasing vervulde uw cliënt in deze operatie een cruciale rol. Althans, dat had hij moeten doen. In plaats van deze opdracht met de benodigde voortvarendheid op te pakken, verzette de heer [eiser] zich tegen deze operatie. (…)

Door de coulante houding van uw cliënt richting contractors en leveranciers, eveneens blijkend uit vele e-mails, in combinatie met de weerstand in woord en gebaar tegen de kostenbesparingsoperatie, ontbreekt bij [gedaagde] het vertrouwen dat de heer [eiser] bereid en in staat is de noodzakelijke kostenbesparingen te realiseren. Sterker nog: nu uw cliënt zo vocaal was in zijn verzet tegen deze maatregelen, ontstond bij [gedaagde] de zorg dat uw cliënt zijn gelijk wou willen aantonen (namelijk dat de kostenbesparingen niet haalbaar zijn). Hierdoor heeft [gedaagde] zich genoodzaakt gezien uw cliënt uit zijn functie te ontheffen en deze cruciale opdracht bij een andere werknemer neer te leggen. (…)

[gedaagde] heeft uw cliënt een special assignment gegeven, gericht op de besparing van werkkapitaal en optimalisatie van de Stores functie. (…) Daarbij is van belang dat de special assignment in beginsel een tijdelijke opdracht betreft en dat uw cliënt daarna in beginsel weer de functie van Section Head Purchasing op kan pakken, mits de hierboven omschreven zorgen daarvoor niet langer een beletsel vormen. (…)”

3. De vordering

3.1

[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:

I. [gedaagde] te gebieden om binnen 24 uur na het te wijzen vonnis [eiser] weder te werk te stellen in de functie van Section Head Purchasing en hem zonder belemmeringen toe te laten tot alle taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden behorende bij de functie van Section Head Purchasing, en hem onbelemmerd toegang te verschaffen tot alle systemen, externe contacten, interne overlegplatforms en Workstreams vergaderingen die bij de functie van Section Head Purchasing horen, dit op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 per werkdag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [gedaagde] in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan dit gebod te voldoen, dit met een maximum van € 500.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie op te leggen dwangsom en maximumbedrag aan te verbeuren dwangsommen;

II. [gedaagde] te gebieden om binnen 24 uur na het te wijzen vonnis middels een neutraal bericht kenbaar te maken dat [eiser] de functie van Section Head Purchasing met onmiddellijke ingang voortzet, dit op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per werkdag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [gedaagde] in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan dit gebod te voldoen, dit met een maximum van € 250.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie op te leggen dwangsom en maximumbedrag aan te verbeuren dwangsommen;

III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover met ingang van een dag na de dag waarop het vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling.

3.2

Hetgeen [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd komt, voor zover van belang, in de beoordeling aan de orde.

4. Het verweer

Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten, indien deze niet binnen vijftien dagen vanaf de datum van het te wijzen vonnis zijn betaald.

5. De beoordeling

5.1

Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.

5.2

In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.

5.3

Beide partijen hebben hun standpunten gebaseerd op jurisprudentie van de Hoge Raad over het doorvoeren van wijzigingen in arbeidsvoorwaarden, waaronder een functiewijziging. Ingevolge die jurisprudentie (HR 11 juli 2008, JAR 2008, 204 (Stoof/Mammoet) dient, indien er geen sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding dat de bevoegdheid tot het wijzigen van arbeidsvoorwaarden geeft, bij beantwoording van de vraag tot welke gevolgen een wijziging van de omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie kan leiden, in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgever in de gewijzigde omstandigheden als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. Indien deze vragen bevestigend worden beantwoord, dient vervolgens onderzocht te worden of aanvaarding van het voorstel in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden.

[eiser] heeft gesteld dat op basis van die jurisprudentie [gedaagde] zijn functie niet mocht wijzigen, omdat - kort gezegd - [gedaagde] aan [eiser] geen redelijk voorstel heeft gedaan tot het wijzigen van zijn functie. [gedaagde] heeft op haar beurt gesteld dat de tijdelijke functieontheffing, gezien de omstandigheden, redelijk is en aanvaarding van het voorstel daartoe van [eiser] gevergd kan worden.

5.4

Aan de hand van hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, en vooral gelet op de uitlatingen van de heer [naam persoon 1] namens [gedaagde] ter zitting, is de kantonrechter evenwel gebleken dat er feitelijk geen functiewijziging heeft plaatsgevonden.

Ter zitting heeft dhr. [naam persoon 1] gesteld dat [eiser] in principe zijn functie heeft behouden en dat [eiser] per 1 april 2021 zijn functie binnen [gedaagde] weer mag uitoefenen, zonder dat ten aanzien van die terugkeer voorbehouden gelden. Volgens [naam persoon 1] hoeft [eiser] zich dan ook niet bewezen te hebben in het kader van de special assignment. Dit wijkt af van hetgeen [gedaagde] eerder aan [eiser] en aan zijn gemachtigden heeft medegedeeld.

Wat er feitelijk is gebeurd is dat [eiser] tijdelijk, en naar nu blijkt voor een relatief korte periode, ontheven is uit zijn functie en dat [gedaagde] [eiser] “om hem bezig te houden” een project heeft toegeschoven, waarvan nog niet uitgekristalliseerd was welke taken daar precies bij hoorden. De special assignment is geen functie, maar een opdracht.

Deze situatie is meer vergelijkbaar met de situatie dat een werknemer door zijn werknemer tijdelijk op non-actief wordt gesteld dan met de situatie dat een werknemer in een andere functie wordt geplaatst (met daarbij gewijzigde arbeidsvoorwaarden). De kantonrechter zal dan ook voor de beoordeling van de vordering tot wedertewerkstelling in het kader van dit kort geding aansluiten bij de jurisprudentie over op non-actiefstelling van een werknemer.

5.5

Vooropgesteld wordt dat (in Nederland) geen algemeen recht tot feitelijke tewerkstelling bestaat. De vraag of de werkgever verplicht is de werknemer in staat te stellen de overeengekomen arbeid te verrichten, is in het kader van goed werkgeverschap afhankelijk van de aard van de dienstbetrekking, van de overeengekomen arbeid en van de bijzondere omstandigheden van het geval.

5.6

Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] als gevolg van de coronapandemie in een financiële noodsituatie verkeert en zich genoodzaakt heeft gezien kostenbesparingen te realiseren.

De kantonrechter acht het niet meer dan logisch dat wanneer er sprake is van een financiële noodsituatie een werkgever mag verwachten en erop moet kunnen vertrouwen dat de medewerkers die belast worden met het realiseren van de kostenbesparingen zich voor de volle 100% inzetten om dat voor elkaar te krijgen. [eiser] heeft zich herhaaldelijk kritisch uitgelaten tegenover [gedaagde] over ideeën om kosten te besparen. [eiser] had naar eigen zeggen de indruk dat [gedaagde] “in paniek” was en achtte bepaalde gewenste besparingen niet haalbaar. De kantonrechter is niet gebleken dat bij [eiser] sprake was van onwelwillendheid, maar wel is voldoende duidelijk geworden dat [eiser] zich in het najaar van 2020 onvoldoende proactief heeft opgesteld om daadwerkelijk kostenbesparingen te realiseren. Zo heeft hij zelf geen mogelijke acties aangedragen die -volgens hem- wel tot haalbare kostenbesparingen zouden kunnen leiden, terwijl dit naar het oordeel van de kantonrechter gelet op zijn functie(niveau) wel van hem verwacht mocht worden. Dit brengt mee dat de kantonrechter de vrees van [gedaagde] dat [eiser] in het kader van project Metis niet voldoende zijn best zou doen om kostenbesparingen te realiseren gerechtvaardigd acht.

Gelet op de uitzonderlijke situatie die door de coronapandemie teweeg is gebracht, acht de kantonrechter begrijpelijk dat [gedaagde] een snelle aanpak wenste en geen tijd wilde verliezen. Haar beslissing om met onmiddellijke ingang [eiser] in feite van het project Metis, dat als doel heeft kostenbesparingen te realiseren, af te halen, acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden dan ook gerechtvaardigd. In dit oordeel ligt besloten dat ter zitting duidelijk is geworden dat de tijdelijke functieontheffing slechts voor de duur van ongeveer vier maanden is én een datum is toegezegd waarop [eiser] zijn functie weer volledig mag uitoefenen.

5.7

Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] afhankelijk is van het zonder onderbreking verrichten van de werkzaamheden behorend bij de functie Section Head Purchasing om zijn vakkennis en vakbekwaamheden te behouden. Bovendien heeft er geen arbeidsvoorwaardenwijziging plaatsgevonden, zodat hij het loon behorend bij deze functie uitbetaald krijgt tijdens de tijdelijke functieontheffing.

Nu in neutrale bewoordingen het personeel van [gedaagde] op de hoogte is gebracht van de tijdelijke functieontheffing en nu duidelijk is dat [gedaagde] [eiser] per 1 april 2021 toe zal laten in zijn functie, gaat de kantonrechter er niet van uit dat deze tijdelijke onderbreking een (wezenlijk) diffamerend effect heeft op [eiser] .

5.8

Al met al komt de kantonrechter op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat [gedaagde] wordt geacht een redelijke grond en een gerechtvaardigd belang te hebben bij de beslissing tot de tijdelijke functieontheffing, terwijl [eiser] niet een belang heeft bij wedertewerkstelling in zijn functie vóór 1 april 2021 dat daartegen opweegt. De kantonrechter acht dan ook geen situatie aan de orde waarin middels een spoedvoorziening thans moet worden ingegrepen.

De kantonrechter zal de toezegging dat [eiser] de functie van Section Head Purchasing per 1 april 2021 weer mag uitoefenen wel opnemen onder de beslissing.

5.9

Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.10

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking meer, nu dit, in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden

6. De beslissing

De kantonrechter,

rechtdoende in kort geding:

wijst de vorderingen af;

verstaat dat [gedaagde] [eiser] per 1 april 2021 te werk zal stellen in zijn functie van Section Head Purchasing;

compenseert de proceskosten in die dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

757

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.